Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Eparchiako Dikastirio Larnakas (Cyprus) op 22 februari 2019 – Centrale autoriteit Cyprus / GA

(Zaak C-154/19)

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Eparchiako Dikastirio Larnakas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Centrale autoriteit Cyprus

Verwerende partij: GA

Prejudiciële vragen

Moet de onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoerende macht, van een officier van justitie die overeenkomstig zijn nationale recht een Europees aanhoudingsbevel uitvaardigt, worden beoordeeld volgens zijn positie in de toepasselijke nationale rechtsorde? Zo nee, wat zijn dan de criteria aan de hand waarvan die onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoerende macht moet worden beoordeeld?

Is de officier van justitie van Hamburg, die volgens het Duitse recht geen deel uitmaakt van de rechterlijke maar van de uitvoerende macht, hiërarchisch ondergeschikt is aan de nationale minister van Justitie en verplicht is om strafbare feiten te vervolgen wanneer hij dit op basis van alle, belastende zowel als ontlastende, feiten nodig acht, een voldoende onafhankelijk orgaan dat deelneemt aan de rechtsbedeling om te kunnen worden aangemerkt als „rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten?

Zo ja, moet de officier van justitie van Hamburg dan tevens, met betrekking tot elke onderzochte zaak, functioneel onafhankelijk zijn ten opzichte van de uitvoerende macht en wat zijn dan de criteria aan de hand waarvan die functionele onafhankelijkheid moet worden beoordeeld?

Is een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door de officier van justitie van Hamburg, gezien het feit dat dit overeenkomstig het Duitse recht niet direct aan rechterlijke toetsing is onderworpen maar alleen indirect, door betwisting van de signalering met het oog op aanhouding in het Schengeninformatiesysteem (SIS), een „rechterlijke beslissing” in de zin van artikel 6, lid 1, van het kaderbesluit, die in overeenstemming is met het in artikel 1, lid 2, van het kaderbesluit verankerde beginsel van wederzijdse erkenning?

____________