Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2019 door Deutsche Telekom AG tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 13 december 2018 in zaak T-827/14, Deutsche Telekom AG/Europese Commissie

(Zaak C-152/19 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: Deutsche Telekom AG (vertegenwoordigers: D. Schroeder en K. Apel, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Slovanet, a.s.

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 13 december 2018 in zaak T-827/14 vernietigen voor zover het beroep daarbij is afgewezen;

besluit C(2014) 7465 final van de Commissie van 15 oktober 2014 inzake een procedure op grond van de artikelen 102 VWEU en 54 van de EER-Overeenkomst (zaak AT.39523 – Slovak Telekom) in de door besluiten C(2014) 10119 final en C(2015) 2484 final van de Commissie van 16 december 2014 en 17 april 2015 verbeterde versie geheel of gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover dit besluit rekwirante betreft, en subsidiair de haar opgelegde geldboetes intrekken of verder verlagen;

subsidiair, de zaak ter hernieuwde afdoening terugverwijzen naar het Gerecht;

de Commissie verwijzen in alle kosten van de onderhavige procedure en de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert ter ondersteuning van haar hogere voorziening de volgende vier middelen aan.

Ten eerste heeft het Gerecht de rechtsregel volgens welke toegangsweigering zich pas kan voordoen in een feitenkader waarin is voldaan aan het vereiste dat de gewenste toegang onontbeerlijk is voor de activiteit op een stroomafwaartse markt, onjuist uitgelegd en dientengevolge niet en derhalve onjuist toegepast.

Ten tweede heeft het Gerecht de rechtsregel volgens welke aan een moedermaatschappij het gedrag van haar dochteronderneming slechts kan worden toegerekend indien eerstgenoemde ook daadwerkelijk een beslissende invloed heeft gehad, verkeerd uitgelegd en onjuist toegepast.

Ten derde heeft het Gerecht de rechtsregel volgens welke aan een moedermaatschappij het gedrag van haar dochteronderneming slechts kan worden toegerekend, indien laatstgenoemde hoofdzakelijk de haar door de moedermaatschappij gegeven instructies heeft gevolgd, niet en derhalve onjuist toegepast.

Ten vierde heeft het Gerecht de rechtsregel volgens welke in bestuurlijke procedures het recht om te worden gehoord moet worden geëerbiedigd, niet juist toegepast.

____________