Language of document : ECLI:EU:C:2009:243

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

23 april 2009 (*)

„Hogere voorziening – Bescherming van natuurlijke habitats – Bij beschikking van Commissie vastgestelde lijst van gebieden van communautair belang voor boreale biogeografische regio – Ontvankelijkheid van door natuurlijke of rechtspersonen ingesteld beroep tot nietigverklaring van deze beschikking”

In zaak C‑362/06 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 4 september 2006,

Markku Sahlstedt e.a., vertegenwoordigd door K. Marttinen, asianajaja,

rekwiranten,

andere partijen bij de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Huttunen en M. van Beek als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

ondersteund door:

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door F. Díez Moreno als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënt in hogere voorziening,

Republiek Finland,

interveniënte in eerste aanleg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: K. Schiemann, waarnemend president van de Tweede kamer, J. Makarczyk, P. Kūris, L. Bay Larsen (rapporteur) en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 februari 2008,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 oktober 2008,

het navolgende

Arrest

1        Met hun hogere voorziening vorderen Sahlstedt e.a. vernietiging van de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 2006, Sahlstedt e.a./Commissie (T‑150/05, Jurispr. blz. II‑1851; hierna: „bestreden beschikking”), houdende verwerping van hun beroep tot nietigverklaring van beschikking 2005/101/EG van de Commissie van 13 januari 2005 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de boreale biogeografische regio (PB L 40, blz. 1; hierna: „litigieuze beschikking”).

 Toepasselijke bepalingen

2        Volgens de zesde overweging van de considerans van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7; hierna: „habitatrichtlijn”) dienen specialebeschermingszones te worden aangewezen om volgens een welbepaald tijdschema een coherent Europees ecologisch netwerk tot stand te brengen, teneinde het herstel of de handhaving van de natuurlijke habitats en soorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te waarborgen.

3        Artikel 4 van de habitatrichtlijn bepaalt:

„1.      Op basis van de criteria van bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens stelt elke lidstaat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. Voor diersoorten met een zeer groot territorium komen deze gebieden overeen met de plaatsen, binnen het natuurlijke verspreidingsgebied van die soorten, die de fysische en biologische elementen vertonen welke voor hun leven en voortplanting essentieel zijn. [...]

De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied. Deze informatie omvat een kaart, de naam, de ligging en de oppervlakte van het gebied, alsmede de gegevens die zijn verkregen uit toepassing van de in bijlage III (fase 1) vermelde criteria, en wordt verstrekt op basis van een door de Commissie volgens de procedure van artikel 21 opgesteld formulier.

2.      Op basis van de in bijlage III (fase 2) vermelde criteria werkt de Commissie met instemming van iedere lidstaat voor elk van de vijf in artikel 1, letter c onder iii, genoemde biogeografische regio’s en voor het gehele in artikel 2, lid 1, bedoelde grondgebied aan de hand van de lijsten van de lidstaten een ontwerp-lijst van de gebieden van communautair belang uit, waarop staat aangegeven in welke gebieden een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten voorkomen.

[...]

De lijst van gebieden van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven, wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21.

3.      De in lid 2 genoemde lijst wordt binnen zes jaar na de kennisgeving van deze richtlijn vastgesteld.

4.      Wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, wijst de betrokken lidstaat dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als specialebeschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.

5.      Zodra een gebied op de in lid 2, derde alinea, bedoelde lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4.”

4        Artikel 6 van deze richtlijn luidt als volgt:

„[...]

2.      De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de specialebeschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

3.      Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.

4.      Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.

Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.”

 Voorgeschiedenis van het geding

5        Bij de litigieuze beschikking heeft de Commissie de lijst van gebieden van communautair belang voor de boreale biogeografische regio vastgesteld.

6        Bij deze beschikking zijn onder deze gebieden bepaalde gronden ingedeeld die toebehoren aan particulieren, waaronder alle rekwiranten gezamenlijk, met uitzondering van Maa- ja metsätaloustuottajain keskusliitto MTK ry (hierna: „MTK ry”). Laatstgenoemde is een vereniging waarbij ongeveer 163 000 landbouwers en bosbouwers zijn aangesloten.

 Procesverloop voor het Gerecht en bestreden beschikking

7        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 april 2005, hebben Sahlstedt e.a. het beroep ingesteld dat heeft geleid tot de bestreden beschikking.

8        Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 5 juli 2005, heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

9        Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht voornoemd beroep niet-ontvankelijk verklaard, op grond dat Sahlstedt e.a., tot wie de litigieuze beschikking niet was gericht, hierdoor niet rechtstreeks werden geraakt.

10      In punt 54 van de bestreden beschikking heeft het Gerecht vastgesteld dat de litigieuze beschikking, die als gebieden van communautair belang zones van het Finse grondgebied aanwijst, op zich geen gevolgen heeft voor de rechtspositie van rekwiranten, die eigenaars zijn van in deze zones gelegen gronden. Volgens het Gerecht raakt deze beschikking, aangezien zij geen enkele bepaling bevat over de regeling van bescherming van de gebieden van communautair belang, zoals te eerbiedigen instandhoudingsmaatregelen of goedkeuringsprocedures, niet de rechten en plichten van de grondeigenaren of de uitoefening van deze rechten. Het Gerecht heeft geoordeeld dat, anders dan Sahlstedt e.a. stelden, de opneming van voornoemde gebieden in de lijst van de gebieden van communautair belang voor de marktdeelnemers of particulieren geen enkele verplichting inhoudt.

11      Blijkens punt 59 van de bestreden beschikking is volgens het Gerecht geen van de in artikel 6, leden 1 tot en met 4, van de habitatrichtlijn bedoelde verplichtingen rechtstreeks op Sahlstedt e.a. van toepassing. Deze verplichtingen vereisen namelijk een maatregel van de betrokken lidstaat om aan te geven hoe hij elk van deze verplichtingen wil nakomen, ongeacht of het gaat om de nodige instandhoudingsmaatregelen (artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn), passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het gebied niet verslechtert (artikel 6, lid 2, van deze richtlijn) of de door de bevoegde nationale autoriteiten te geven toestemming voor een project dat significante gevolgen voor een betrokken gebied kan hebben (artikel 6, leden 3 en 4, van deze richtlijn).

12      Vervolgens heeft het Gerecht, in punt 61 van de bestreden beschikking, geoordeeld, enerzijds, dat de leden van MTK ry, net als de particuliere rekwiranten, niet rechtstreeks kunnen worden geraakt door de litigieuze beschikking en, anderzijds, dat deze vereniging niet heeft aangetoond dat zij een eigen belang heeft bij de vordering, zoals een onderhandelingspositie die door deze beschikking zou worden aangetast.

13      Ten slotte heeft het Gerecht, in punt 62 van de bestreden beschikking, vastgesteld dat aangezien rekwiranten niet rechtstreeks door de litigieuze beschikking worden geraakt, geen uitspraak behoefde te worden gedaan over de vraag of zij individueel worden geraakt.

14      In punt 63 van de bestreden beschikking heeft het evenwel gepreciseerd dat rekwiranten weliswaar geen nietigverklaring van de litigieuze beschikking kunnen vorderen, doch wel kunnen opkomen tegen de krachtens artikel 6 van de habitatrichtlijn genomen maatregelen die hen raken, en in dit kader altijd nog de onwettigheid van die beschikking kunnen inroepen voor de nationale rechter, die rechtspreekt met inachtneming van artikel 234 EG.

 Conclusies van partijen

15      Met hun hogere voorziening verzoeken Sahlstedt e.a. het Hof de bestreden beschikking te vernietigen, de litigieuze beschikking nietig te verklaren en de Commissie te verwijzen in de kosten.

16      De Commissie verzoekt het Hof de hogere voorziening volledig af te wijzen en rekwiranten te verwijzen in de kosten.

17      Het Koninkrijk Spanje concludeert eveneens tot afwijzing van de hogere voorziening.

 Hogere voorziening

18      In hun hogere voorziening voeren Sahlstedt e.a. drie middelen aan, ontleend aan respectievelijk ontoereikende motivering van de bestreden beschikking, onjuiste rechtsopvatting in de beoordeling van het Gerecht volgens welke rekwiranten niet rechtstreeks door de litigieuze beschikking worden geraakt, en schending van het recht op een daadwerkelijke rechterlijke bescherming.

 Beoordeling door het Hof

19      Er zij allereerst aan herinnerd dat krachtens artikel 230, vierde alinea, EG iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep kan instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem „rechtstreeks en individueel” raken.

20      In casu staat vast dat de litigieuze beschikking niet tot rekwiranten is gericht.

21      Hoewel de Commissie tevens heeft betwist dat rekwiranten individueel worden geraakt door deze beschikking, heeft het Gerecht zich enkel uitgesproken over de vraag of zij hierdoor rechtstreeks worden geraakt.

22      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het in artikel 230, vierde alinea, EG neergelegde criterium dat de ontvankelijkheid van een beroep van een natuurlijke of rechtspersoon tegen een beschikking die niet tegen hem is gericht, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat hij rechtstreeks en individueel door die beschikking is geraakt, een niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde vormt die de communautaire rechterlijke instanties op elk moment, ook ambtshalve, kunnen onderzoeken (zie in die zin met name beschikking van 5 juli 2001, Conseil national des professions de l’automobile e.a./Commissie, C‑341/00 P, Jurispr. blz. I‑5263, punt 32, en arrest van 29 november 2007, Stadtwerke Schwäbisch Hall e.a./Commissie, C‑176/06 P, punt 18).

23      Al aangenomen dat Sahlstedt e.a. als door de litigieuze beschikking rechtstreeks geraakt zijn te beschouwen, dan nog is hun beroep tegen deze beschikking derhalve slechts ontvankelijk, indien zij daardoor tevens individueel worden geraakt.

24      Zoals in punt 46 van de bestreden beschikking is opgemerkt, hebben zij aangevoerd dat de litigieuze beschikking inzonderheid alle grondeigenaren individueel raakt die gronden bezitten in de gebieden die voorkomen op de door de Commissie goedgekeurde lijst en ten aanzien waarvan een verslechteringsverbod moet worden toegepast.

25      Uit de punten 25, 31, 33 en 34 van de bestreden beschikking volgt dat de Commissie voor het Gerecht heeft betwist dat rekwiranten individueel worden geraakt, waarbij zij met name heeft aangevoerd dat de gebieden die zijn opgenomen in de bij de litigieuze beschikking vastgestelde lijst uitsluitend zijn aangewezen aan de hand van biologische criteria, dat het niet mogelijk is om op basis van deze beschikking of althans op basis van de gegevens die de Commissie bij het opstellen ervan heeft gebruikt, de eigenaren van deze gebieden te achterhalen, en dat deze gebieden ook van belang zijn voor andere delen van de samenleving dan de grondeigenaren, zoals bouwondernemingen, niet-gouvernementele organisaties of andere burgers.

26      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak degenen die niet adressaat van een beschikking zijn, slechts kunnen stellen individueel te worden geraakt, indien deze beschikking hen treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hen ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressaat (zie met name arresten van 15 juli 1963, Plaumann/Commissie, 25/62, Jurispr. blz. 205, blz. 232, en 13 december 2005, Commissie/Aktionsgemeinschaft Recht und Eigentum, C‑78/03 P, Jurispr. blz. I‑10737, punt 33).

27      Een beschikking als de litigieuze beschikking past binnen het kader van artikel 4 van de habitatrichtlijn, dat voorziet in een procedure voor de indeling van natuurlijke gebieden in specialebeschermingszones (hierna: „SBZ”), welke procedure, zoals blijkt uit artikel 3, lid 2, van diezelfde richtlijn, de verwezenlijking mogelijk moet maken van een coherent Europees ecologisch netwerk van SBZ, „Natura 2000” genaamd, dat bestaat uit gebieden met typen natuurlijke habitats en habitats van soorten, genoemd in respectievelijk bijlage I en bijlage II bij deze richtlijn, en dat de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding moet behouden of in voorkomend geval herstellen (zie in die zin arrest van 7 november 2000, First Corporate Shipping, C‑371/98, Jurispr. blz. I‑9235, punten 19 en 20).

28      Aldus heeft de litigieuze beschikking, die betrekking heeft op een reeks van gebieden die zijn aangewezen als gebieden van communautair belang voor de realisering van voornoemd netwerk „Natura 2000”, ten aanzien van iedere belanghebbende een algemene strekking, doordat zij van toepassing is op alle marktdeelnemers die, in welke hoedanigheid dan ook, in de betrokken gebieden werkzaamheden uitoefenen of kunnen uitoefenen die de door de habitatrichtlijn nagestreefde doelstellingen van instandhouding kunnen ondergraven.

29      Er zij evenwel aan herinnerd dat het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld dat het feit dat een bepaling, qua aard en draagwijdte, een algemeen karakter heeft, waar zij van toepassing is op alle betrokken marktdeelnemers, evenwel niet uitsluit dat zij bepaalde marktdeelnemers individueel kan raken (zie in die zin arresten van 18 mei 1994, Codorníu, C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853, punt 19, en 22 juni 2006, België en Forum 187/Commissie, C‑182/03 en C‑217/03, Jurispr. blz. I‑5479, punt 58).

30      Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat wanneer een beschikking een groep personen raakt die op het tijdstip waarop deze handeling werd vastgesteld waren geïdentificeerd of konden worden geïdentificeerd op basis van specifieke kenmerken van de leden van die groep, deze personen door deze handeling individueel kunnen zijn geraakt voor zover zij deel uitmaken van een beperkte kring van marktdeelnemers (zie arrest van 13 maart 2008, Commissie/Infront WM, C‑125/06 P, Jurispr. blz. I‑1451, punt 71 en aangehaalde rechtspraak).

31      De omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, min of meer nauwkeurig kan worden bepaald, impliceert evenwel niet dat deze subjecten moeten worden beschouwd als individueel door deze maatregel geraakt, wanneer vaststaat dat deze toepassing geschiedt op grond van een door de betrokken handeling omschreven objectieve feitelijke of rechtssituatie (zie met name arrest van 22 november 2001, Antillean Rice Mills/Raad, C‑451/98, Jurispr. blz. I‑8949, punt 52, en beschikkingen van 25 april 2002, Galileo en Galileo International/Raad, C‑96/01 P, Jurispr. blz. I‑4025, punt 38, en 8 april 2008, Saint-Gobain Glass Deutschland/Commissie, C‑503/07 P, Jurispr. blz. I‑2217, punt 70 en aangehaalde rechtspraak).

32      In casu blijkt de litigieuze beschikking rekwiranten, met uitzondering van MTK ry, slechts te raken voor zover zij houders zijn van rechten op gronden gelegen in bepaalde gebieden van communautair belang die de Commissie heeft vastgesteld ter verwezenlijking van een coherent Europees ecologisch netwerk van SBZ, dat wil zeggen op grond van een objectieve feitelijke en rechtssituatie die in de betrokken handeling wordt omschreven, en niet aan de hand van criteria die kenmerkend zijn voor de categorie van grondeigenaren.

33      Aangezien voor het overige de litigieuze beschikking niet is vastgesteld met het oog op de bijzondere situatie van grondeigenaren, kan zij derhalve niet worden beschouwd als een bundel individuele, aan elke grondeigenaar gerichte beschikkingen.

34      Hieruit volgt dat rekwiranten, met uitzondering van MTK ry, niet kunnen worden beschouwd als individueel geraakt door de litigieuze beschikking in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG.

35      Wat MTK ry betreft, zij eraan herinnerd dat de behartiging van de algemene en collectieve belangen van een categorie justitiabelen niet volstaat om vast te stellen dat een door een vereniging ingesteld beroep tot nietigverklaring ontvankelijk is. Behoudens wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de rol die zij heeft kunnen spelen in een procedure die tot de vaststelling van de bestreden handeling heeft geleid, kan een dergelijke vereniging geen ontvankelijk beroep instellen, wanneer haar leden dat individueel ook niet kunnen (zie met name beschikking van 18 december 1997, Sveriges Betodlares Centralförening en Henrikson/Commissie, C‑409/96 P, Jurispr. blz. I‑7531, punt 45).

36      Zoals in punt 34 van het onderhavige arrest is vastgesteld, worden natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar zijn van gronden gelegen in de gebieden van communautair belang die bij de litigieuze beschikking zijn vastgesteld, hierdoor niet individueel geraakt. Derhalve kan MTK ry, gesteld al dat zij onder haar leden dergelijke personen zou tellen, als zodanig niet worden geacht door voornoemde beschikking individueel te worden geraakt.

37      Uit het voorgaande volgt dat Sahlstedt e.a. door de litigieuze beschikking niet individueel worden geraakt.

38      Hieruit volgt dat de eerste twee middelen, ontleend aan respectievelijk ontoereikende motivering van de bestreden beschikking en onjuiste rechtsopvatting in de beoordeling van het Gerecht volgens welke rekwiranten niet rechtstreeks door de litigieuze beschikking worden geraakt, als niet ter zake dienend moeten worden afgewezen.

39      Derhalve moet thans het derde middel, ontleend aan schending van het recht op een daadwerkelijke rechterlijke bescherming, worden onderzocht.

 Argumenten van partijen

40      Met hun derde middel betogen Sahlstedt e.a. dat indien hun het recht om beroep in te stellen wordt ontzegd, zij geen mogelijkheid hebben om het besluit van de administratie aan te vechten waarbij het grondgebied waarop de aan hen toebehorende terreinen zich bevinden, is opgenomen in het Natura 2000-netwerk, en aan hen beperkingen zijn opgelegd in de vorm van het verslechteringsverbod en de verplichting tot beoordeling van projecten.

41      Het Koninkrijk Spanje stelt dat het voor Sahlstedt e.a. niet, zoals zij zelf beweren, onmogelijk was om zich te verdedigen. De indeling als SBZ kan immers worden aangevochten voor de nationale rechters.

 Beoordeling door het Hof

42      Anders dan rekwiranten betogen, vormt de vaststelling van het Gerecht dat hun conclusies strekkende tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, geen rechtsweigering.

43      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat, zoals in wezen blijkt uit punt 63 van de bestreden beschikking, particulieren zich voor de rechter daadwerkelijk moeten kunnen beroepen op de door hen aan de communautaire rechtsorde ontleende rechten. De rechterlijke bescherming van natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG tegen gemeenschapshandelingen als de litigieuze beschikking geen rechtstreeks beroep kunnen instellen, moet doeltreffend worden verzekerd via beroepsmogelijkheden voor de nationale rechter. Overeenkomstig het in artikel 10 EG neergelegde beginsel van loyale samenwerking moet deze de nationale regels van procesrecht betreffende het instellen van beroepen zo veel mogelijk aldus uitleggen en toepassen dat die personen tegen iedere beschikking of andere nationale maatregel waarmee wat hen betreft een gemeenschapshandeling als die in casu aan de orde wordt toegepast, in rechte kunnen opkomen, door de ongeldigheid van deze gemeenschapshandeling op te werpen en die rechter er zo toe te brengen daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof (arrest van 22 maart 2007, Regione Siciliana/Commissie, C‑15/06 P, Jurispr. blz. I‑2591, punt 39).

44      Derhalve moet ook het derde middel worden afgewezen.

45      Uit het voorgaande volgt dat de hogere voorziening in haar geheel dient te worden afgewezen.

 Kosten

46      Volgens artikel 69, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

47      Aangezien Sahlstedt e.a. in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

48      Ingevolge artikel 69, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 118 ervan eveneens van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Derhalve dienen het Koninkrijk Spanje en de Republiek Finland hun eigen kosten te dragen.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

2)      Sahlstedt e.a. worden verwezen in de kosten.

3)      Het Koninkrijk Spanje en de Republiek Finland dragen hun eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Fins.