Language of document : ECLI:EU:F:2011:128

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN (Tweede kamer)

8 september 2011

Zaak F‑69/10

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding – Onwettigheid – Verzending van brief over kosten van een zaak aan advocaat die verzoeker in die zaak heeft vertegenwoordigd – Beroep kennelijk rechtens ongegrond – Artikel 94 van het Reglement voor procesvoering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarbij Marcuccio vraagt om, enerzijds, nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van de schade die zou zijn ontstaan door de verzending aan zijn vertegenwoordiger in de zaak die tot het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 10 juni 2008, Marcuccio/Commissie (T‑184/04), heeft geleid, van een brief betreffende de betaling van de kosten van die procedure en, anderzijds, veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding aan hem.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk rechtens ongegrond verklaard. Verzoeker zal alle kosten dragen en wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 2 000 EUR aan het Gerecht.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Vordering tot nietigverklaring van precontentieus besluit houdende afwijzing van vordering tot schadevergoeding – Verzoek dat niet onafhankelijk is van vordering tot schadevergoeding

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

2.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onwettigheid – Schade – Causaal verband – Cumulatieve voorwaarden

(Art. 340, tweede alinea, VWEU)

3.      Procedure – Kosten – Kosten die het Gerecht voor ambtenarenzaken nodeloos of vexatoir heeft moeten maken door onrechtmatig beroep van een ambtenaar

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 94)

1.      Vorderingen tot nietigverklaring van standpunten die een instelling op het gebied van schadevergoeding gedurende de precontentieuze fase inneemt, kunnen niet onafhankelijk van de schadevorderingen worden beoordeeld.

(cf. punt 20)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 14 oktober 2004, I/Hof van Justitie, T‑256/02, punt 47 en aangehaalde rechtspraak

2.      Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan, te weten de onrechtmatigheid van een administratieve handeling of van de aan de instellingen verweten gedraging, de echtheid van de schade en het bestaan van een causaal verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Hieruit volgt dat het ontbreken van één van die drie voorwaarden volstaat om een beroep tot schadevergoeding te verwerpen.

(cf. punten 22 en 23)

Referentie:

Hof: 9 september 1999, Lucaccioni/Commissie, C‑257/98 P, punten 11 en 14 en aangehaalde rechtspraak

Gerecht voor ambtenarenzaken: 21 februari 2008, Skoulidi/Commissie, F‑4/07, punt 43; 23 februari 2010, Faria/BHIM, F‑7/09, punt 62 en aangehaalde rechtspraak

3.      Op grond van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken kan dat Gerecht, indien een partij ten laste van hem onnodige kosten heeft veroorzaakt, met name indien het beroep een kennelijk misbruik oplevert, die partij volledig of ten dele in die kosten verwijzen, met dien verstande dat het bedrag van die kosten 2 000 EUR niet mag overschrijden.

Deze bepaling moet worden toegepast in het geval van het beroep van een ambtenaar wiens zeer talrijke andere beroepen bij de rechters van de Unie geheel of ten dele reeds kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond zijn verklaard en wiens beroep duidelijk nodeloos en vexatoir is, zodat de verzoeker zonder enige rechtvaardiging voor de contentieuze weg heeft gekozen.

(cf. punten 31, 33 en 34)

Referentie:

Hof: 6 december 2007, Marcuccio/Commissie, C‑59/06 P; 9 december 2009, Marcuccio/Commissie, C‑513/08 P, en Marcuccio/Commissie, C‑528/08 P

Gerecht van eerste aanleg: 5 juli 2005, Marcuccio/Commissie, T‑9/04; 9 september 2008, Marcuccio/Commissie, T‑143/08, en Marcuccio/Commissie, T‑144/08; 26 juni 2009, Marcuccio/Commissie, T‑114/08 P; 28 september 2009, Marcuccio/Commissie, T‑46/08 P

Gerecht van de Europese Unie: 23 maart 2010, Marcuccio/Commissie, T‑16/09 P; 28 oktober 2010, Marcuccio/Commissie, T‑32/09 P

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 mei 2007, Marcuccio/Commissie, F‑2/06; 6 december 2007, Marcuccio/Commissie, F‑40/06; 14 december 2007, Marcuccio/Commissie, F‑21/07; 4 november 2008, Marcuccio/Commissie, F‑18/07, en Marcuccio/Commissie, F‑87/07; 18 februari 2009, Marcuccio/Commissie, F‑70/07; 31 maart 2009, Marcuccio/Commissie, F‑146/07; 20 juli 2009, Marcuccio/Commissie, F‑86/07; 7 oktober 2009, Marcuccio/Commissie, F‑122/07, en Marcuccio/Commissie, F‑3/08; 16 maart 2011, Marcuccio/Commissie, F‑21/10