Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD) (Portugal) op 24 januari 2019 – Vodafone Portugal – Comunicações Pessoais, SA/Autoridade Tributária e Aduaneira

(Zaak C-43/19)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa – CAAD)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Vodafone Portugal – Comunicações Pessoais, SA

Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 2, lid 1, onder c), 9, 24, 72 en 73 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 aldus worden uitgelegd dat er sprake is van aan de btw onderworpen diensten wanneer een aanbieder van elektronische communicatiediensten aan zijn voormalige klanten (aan wie hij gunstige voorwaarden heeft geboden, zoals gratis installatie en activatie, portabiliteit, apparatuur of speciale tarieven in ruil voor het naleven van een bepaalde minimumcontractduur, waaraan zij zich niet hebben gehouden om een aan hen toe te rekenen reden) een bedrag in rekening brengt dat volgens de wet niet hoger mag zijn dan de door de dienstverrichter gemaakte kosten voor ingebruikname en in verhouding moet staan tot het aan de klant geboden voordeel dat als zodanig in de gesloten overeenkomst wordt benoemd en gekwantificeerd, zodat het bedrag niet automatisch overeenkomt met de totale waarde van de op de datum van beëindiging van die overeenkomst nog te betalen abonnementsgelden?

Staat, gelet op de genoemde bepalingen, de omstandigheid dat dergelijke bedragen pas na de beëindiging van de overeenkomst van voormalige klanten worden verlangd, dus wanneer de dienstenaanbieder geen diensten meer verleent, en dat er na de beëindiging van de overeenkomst geen verbruik meer plaatsvindt, eraan in de weg dat zij als tegenprestatie voor verleende diensten worden aangemerkt?

Moet, gelet op de genoemde bepalingen, worden uitgesloten dat het aan de orde zijnde bedrag een tegenprestatie voor verleende diensten is omdat de dienstenaanbieder en zijn voormalige klanten overeenkomstig een wettelijke verplichting in de algemene voorwaarden van de overeenkomst de formule hebben opgenomen om het bedrag te berekenen dat bij niet-naleving van de in de overeenkomst vermelde minimumcontractduur moet worden betaald?

Moet, gelet op de genoemde bepalingen, worden uitgesloten dat het aan de orde zijnde bedrag een tegenprestatie voor verleende diensten is wanneer dat bedrag niet overeenkomt met het bedrag dat de dienstenaanbieder voor de rest van de minimumcontractduur zou hebben ontvangen indien de overeenkomst niet zou zijn beëindigd?

____________