Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Okresný súd Bratislava III (Slowakije) op 11 mei 2020 – strafzaak tegen AB e.a. / HI en Krajská prokuratúra v Bratislave

(Zaak C-203/20)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Okresný súd Bratislava III

Partijen in het hoofdgeding

Beklaagden: AB, CD, EF, GH, IJ, LM, NO, PR, ST, UV, WZ, BC, DE, FG en JL

Andere partijen: HI en Krajská prokuratúra v Bratislave

Prejudiciële vragen

Verzet, gelet op artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het beginsel ne bis in idem zich tegen de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel in de zin van kaderbesluit 2002/584/JBZ1 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, wanneer de strafprocedure definitief is afgesloten bij een rechterlijke beslissing tot vrijspraak of tot onderbreking van de procedure, indien die beslissing is gegeven op basis van een amnestieregeling die door de wetgever is ingetrokken nadat de beslissing definitief is geworden, en in de nationale rechtsorde is bepaald dat de intrekking van een dergelijke amnestieregeling leidt tot nietigverklaring van de beslissingen van overheidsinstanties die zijn vastgesteld en gemotiveerd op grond van amnestie- en gratieregelingen, en dat de juridische belemmeringen voor strafvervolging die gebaseerd waren op een aldus ingetrokken amnestieregeling verdwijnen, zonder dat daartoe een rechterlijke beslissing is vereist of een specifieke gerechtelijke procedure moet worden gevolgd?

Is een bepaling van een nationale wet op grond waarvan de beslissing van een nationale rechterlijke instantie tot onderbreking van de strafprocedure, die naar nationaal het karakter heeft van een definitieve beslissing die de vrijspraak tot gevolg heeft en op grond waarvan de strafprocedure definitief is onderbroken naar aanleiding van de overeenkomstig een nationale wet verleende amnestie, rechtstreeks en zonder beslissing van een nationale rechterlijke instantie nietig wordt verklaard, verenigbaar met het recht op een onpartijdig gerecht, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, zoals gewaarborgd door artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met artikel 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie?

Is een bepaling van nationaal recht die het toezicht door het grondwettelijk hof op de resolutie van de Národná rada Slovenskej republiky (nationale raad van de Slowaakse Republiek; hierna: „nationale raad”) tot intrekking van een amnestieregeling of individuele gratieregelingen, die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 86, onder i), van de Slowaakse grondwet, beperkt tot de loutere beoordeling van de grondwettigheid ervan, zonder rekening te houden met door de Europese Unie vastgestelde bindende handelingen, met name het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Europese Unie, verenigbaar met het beginsel van loyale samenwerking in de zin van artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 267 en 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met het recht op een onpartijdig gerecht, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, zoals gewaarborgd door artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

____________

1 PB 2002, L 190, blz. 1.