Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 22 mei 2020 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 12 maart 2020 in zaak T-732/16, Valencia Club de Fútbol / Europese Commissie

(Zaak C-211/20 P)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie

Andere partijen in de procedure: Valencia Club de Fútbol, S.A.D. en Koninkrijk Spanje

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen voor zover daarbij besluit (EU) 2017/365 van de Commissie van 4 juli 2016 betreffende de staatssteun SA.36387 (2013/C) (ex 2013/NN) (ex 2013/CP) van Spanje ten gunste van Valencia Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva, Hércules Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva en Elche Club de Fútbol Sociedad Anónima Deportiva (PB 2017, L 55, blz. 12) nietig is verklaard voor wat betreft maatregel 1, bestaande uit de overheidsgarantie die op 5 november 2009 door het IVF [(Institut Valencià de Finances)] is verleend ter dekking van de banklening die aan de Fundación Valencia is verstrekt voor de inschrijving op aandelen in Valencia CF in het kader van de kapitaalverhogingsoperatie van Valencia CF,

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie, en

de beslissing omtrent de kosten aanhouden.

Enig middel in hogere voorziening

De Commissie baseert haar hogere voorziening op één enkel middel, waarmee zij stelt dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden door artikel 107, lid 1, van het Verdrag onjuist uit te leggen, met name wat betreft het bewijs van het bestaan van voordeel. Meer bepaald heeft het Gerecht, in de eerste plaats, in de punten 124 tot 138 van het bestreden arrest, de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen [107] en [108 VWEU] op staatssteun in de vorm van garanties (PB 2008, C 155, blz. 10) juncto de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB 2008, C 14, blz. 6), alsook het bestreden besluit, onjuist uitgelegd. In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de bewijslast inzake het bestaan van voordeel dat voortvloeit uit een individuele garantie en met betrekking tot de zorgplicht van de Commissie in het kader van een formele onderzoeksprocedure. In de derde plaats heeft het Gerecht de feiten verdraaid.

____________