Language of document : ECLI:EU:F:2008:97

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

9 juli 2008

Zaak F‑89/07

Jan Kuchta

tegen

Europese Centrale Bank

„Openbare dienst – Personeel van de ECB – Jaarlijkse herziening van salarissen en bonussen – Begrotingsjaar 2006 – Bescherming van persoonsgegevens – Commentaar dat nadelig is voor loopbaan – Bevoegdheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 36.2 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, dat is gehecht aan het EG-Verdrag, waarbij Kuchta, personeelslid van de ECB, in de eerste plaats vraagt om de ECB te veroordelen tot vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden door het feit dat zijn volledige beoordelingsrapport over 2006 ter inzage is gegeven van zijn hiërarchieke meerdere in de nieuwe dienst waarbij hij begin 2007 is tewerkgesteld en, in de tweede plaats, om het besluit tot vaststelling van zijn individuele salarisverhoging op 1 januari 2007 nietig te verklaren.

Beslissing: Het besluit van de ECB houdende vaststelling van verzoekers individuele salarisverhoging op 1 januari 2007 wordt nietig verklaard. De overige vorderingen van het beroep worden afgewezen. De ECB zal alle kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Verzoek om toekenning van symbolische vergoeding

2.      Europese Gemeenschappen – Communautaire instellingen en organen – Uitoefening van bevoegdheden – Delegaties – Voorwaarden – Europese Centrale Bank

(Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, art. 12.3 en 36.1; reglement van orde van de Europese Centrale Bank, art. 5; arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Europese Centrale Bank, bijlage I, punt 6)

1.      In het kader van een door een ambtenaar ingediende schadevordering ontslaat het feit dat hij om een symbolische vergoeding heeft gevraagd hem niet van de verplichting om overtuigend bewijs van de geleden schade te leveren.

(cf. punt 36)

Referentie:

Hof: 21 mei 1976, Roquette Frères/Commissie, 26/74, Jurispr. blz. 677, punt 24

2.      Wat de delegatie van bevoegdheden binnen de communautaire instellingen of organen betreft, moet het delegerend gezag, zelfs indien het gemachtigd is zijn bevoegdheden over te dragen, een beschikking geven waarbij de bevoegdheden uitdrukkelijk worden gedelegeerd, en kan de overdracht slechts nauwkeurig omschreven uitvoerende bevoegdheden tot voorwerp hebben. Ook al kan de directie van de Europese Centrale Bank op grond van punt 6 van bijlage I bij de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de Bank de bevoegdheid om de individuele salarisverhogingen vast te stellen delegeren, een daartoe strekkend besluit dat, bij gebreke van enige delegatie daartoe, is genomen door een ander gezag dan de directie, is genomen door een onbevoegd gezag en moet om die reden nietig worden verklaard.

De onmogelijkheid om zowel te bepalen wie een besluit inzake een individuele salarisverhoging heeft vastgesteld alsook welk gezag door middel van delegatie door de directie daartoe gemachtigd zou zijn, maakt inbreuk op de regels van behoorlijk bestuur op het gebied van het personeelsbeheer, die met name veronderstellen dat de verdeling van bevoegdheden binnen een gemeenschapsinstelling duidelijk wordt gedefinieerd en naar behoren bekend wordt gemaakt. In dat opzicht bevinden de bestuursorganen van de ECB zich geenszins in een andere situatie dan de bestuursorganen van de andere gemeenschapsorganen en ‑instellingen in hun verhouding tot hun personeelsleden.

(cf. punten 53, 54, 59 en 61‑63)

Referentie:

Hof: 14 oktober 2004, Pflugradt/ECB, C‑409/02 P, Jurispr. blz. I‑9873, punt 37; 26 mei 2005, Tralli/ECB, C‑301/02 P, Jurispr. blz. I‑4071, punt 43