Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Specializat Mureș (Roemenië) op 31 januari 2019 – MF / BNP Paribas Personal Finance SA Paris Sucursala Bucureşti, Secapital Sàrl

(Zaak C-75/19)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunal Specializat Mureș

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: MF

Verwerende partijen: BNP Paribas Personal Finance SA Paris Sucursala Bucureşti, Secapital Sàrl

Prejudiciële vragen

Staan de bepalingen van richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten1 , in het bijzonder de twaalfde, de eenentwintigste en de drieëntwintigste overweging van de richtlijn en de artikelen 6, lid 1, 7, lid 2, en 8 van de richtlijn, in de weg aan een door de nationale rechters gegeven uitlegging volgens welke de consument, nadat een gedwongen tenuitvoerlegging tegen hem is ingeleid, in het kader van verzet tegen de tegenuitvoerlegging – dat naar nationaal recht een bijzonder rechtsmiddel is dat slechts binnen bepaalde termijnen en onder bepaalde beperkende voorwaarden kan worden aangewend – niet kan vorderen dat wordt vastgesteld dat de met de verkoper gesloten kredietovereenkomst, die volgens de wet een uitvoerbare titel vormt en op grond waarvan de gedwongen tenuitvoerlegging tegen de consument is ingeleid, oneerlijke bedingen bevat, op grond dit in het kader van dit rechtsmiddel niet ontvankelijk is onder verwijzing naar het nationale recht, dat voorziet in een rechtsmiddel van gemeen recht waarvoor geen verjaringstermijn geldt, waarmee de consument op elk moment kan vorderen dat wordt vastgesteld dat er sprake is van oneerlijke bedingen en dat deze geen gevolgen hebben, zonder dat de in het kader van een dergelijke procedure gegeven beslissing rechtstreekse gevolgen heeft voor de procedure van gedwongen tenuitvoerlegging, waarbij het gevaar bestaat dat de gedwongen tenuitvoerlegging al heeft plaatsgevonden vóór een beslissing op die procedure van gemeen recht is verkregen?

Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: staan dezelfde bepalingen van de richtlijn in de weg aan een bepaling van nationaal recht die voorziet in een termijn van 15 dagen vanaf de mededeling van de eerste handelingen van gedwongen tenuitvoerlegging (een dwingende bepaling van openbare orde waarvan de niet-inachtneming leidt tot afwijzing van de vordering op grond dat deze te laat is ingesteld) waarbinnen de consument-opposant (de schuldenaar die het voorwerp van gedwongen tenuitvoerlegging is) de aanwezigheid van oneerlijke bedingen in de met de verkoper gesloten kredietovereenkomst geldend moet maken, mede gelet op het feit dat in het nationale recht dezelfde regeling geldt voor het aanvoeren van soortgelijke middelen die als materieelrechtelijke excepties worden beschouwd, en op het feit dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie de nationale rechter verplicht is de aanwezigheid van oneerlijke contractuele bedingen ambtshalve te onderzoeken zodra hij beschikt over de gegevens, rechtens en feitelijk, die daartoe noodzakelijk zijn?

____________

1 PB 1993, L 95, blz. 29.