Language of document : ECLI:EU:F:2013:122

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Enkelvoudige kamer)

12 juli 2013

Zaak F‑32/12

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Artikel 34, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering – Verzoekschrift binnen beroepstermijn ingediend per fax en ondertekend door middel van stempel of andere wijze van weergave van handtekening van advocaat – Tardiviteit van beroep – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Marcuccio met name vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van zijn verzoek van 4 januari 2011 alsmede om betaling van het bedrag van 3 174,87 EUR als zijnde één vierde van de kosten die zijn gemaakt in het kader van de procedure in de zaak die tot het arrest van het Gerecht van 9 juni 2010, Marcuccio/Commissie (F‑56/09), heeft geleid, met vertragingsrente en dwangsommen. De neerlegging van het verzoekschrift per post is voorafgegaan door de verzending per fax, op 7 maart 2012, van een document dat een kopie zou zijn van het originele, per post verzonden verzoekschrift.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Marcuccio draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Handgeschreven handtekening van advocaat – Wezenlijk voorschrift van strikte toepassing – Per fax ingediend verzoekschrift – Handtekening van advocaat aangebracht door middel van stempel of andere wijze van weergave – Datum van ontvangst van fax die niet in aanmerking kan worden genomen voor beoordeling van inachtneming van beroepstermijn – Indiening van naar behoren ondertekend verzoekschrift na afloop van termijn – Kennelijke niet-ontvankelijkheid van beroep

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 34, lid 1; Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 3)

Het vereiste van een handgeschreven handtekening op het inleidend verzoekschrift in de zin van artikel 34, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft met het oog op de rechtszekerheid tot doel, de authenticiteit van het verzoekschrift te waarborgen en het risico uit te sluiten dat dit in werkelijkheid niet het werk is van de daartoe bevoegde opsteller. Dit vereiste moet derhalve worden beschouwd als een wezenlijk vormvoorschrift en strikt worden toegepast, zodat de niet-inachtneming ervan tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep leidt. Dienaangaande kan uit de indirecte, mechanische wijze van „ondertekenen” bestaande in het plaatsen, op het inleidend verzoekschrift, van een stempel die de handtekening van de door de verzoekende partij gemachtigde advocaat weergeeft, op zich niet worden afgeleid dat niemand anders dan de advocaat zelf het betrokken processtuk heeft ondertekend.

Derhalve is een verzoekschrift dat is ingediend per fax en is ondertekend door middel van een stempel met de handtekening van de advocaat of met een andere wijze van weergave niet voorzien van het origineel van de handtekening van de advocaat van de verzoeker, hetgeen in strijd is met artikel 34, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, zodat het om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Hieruit volgt dat de datum van ontvangst van dit per fax verzonden stuk niet in aanmerking kan worden genomen voor de beoordeling of de in artikel 91, lid 3, van het Statuut neergelegde beroepstermijn in acht is genomen, en dat het enige verzoekschrift dat in dat verband in aanmerking kan worden genomen, het bij de griffie van het Gerecht voor ambtenarenzaken binnengekomen verzoekschrift is waarop de handgeschreven handtekening van de advocaat van de verzoeker is geplaatst.

Komt dit verzoekschrift binnen bij de griffie na afloop van de beroepstermijn, dan moet het worden geacht te laat te zijn ingediend, hetgeen leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

(cf. punten 28, 29, 32 en 33)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 23 mei 2007, Parlement/Eistrup, T‑223/06 P, punt 50