Language of document : ECLI:EU:F:2010:9

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

23 februari 2010

Zaak F‑7/09

Marie-Hélène Faria

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Beoordelingsjaar 2006/2007 — Verzoek om nietigverklaring van beoordelingsrapport — Kennelijk onjuiste beoordeling — Vergoeding van immateriële schade”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Faria in wezen, enerzijds, de nietigverklaring vordert van haar beoordelingsrapport over de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 en, anderzijds, veroordeling van het BHIM tot betaling van een bedrag van 100 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die zij stelt te hebben geleden.

Beslissing: Verzoeksters beoordelingsrapport van, dat het BHIM over de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007 heeft opgesteld, wordt nietig verklaard. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Het BHIM zal naast zijn eigen kosten drie vierde van de kosten van Faria dragen. Faria zal een vierde van haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Kennelijk onjuiste beoordeling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Aan twee verschillende posten bestede arbeidstijd

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

4.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Beoordeling van prestaties van ambtenaar

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

5.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Voorwerp van algemene beoordeling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

6.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Kennelijk onjuiste beoordeling

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

7.      Ambtenaren — Beroep — Beroep tot schadevergoeding — Nietigverklaring van bestreden onwettig besluit — Passende vergoeding van immateriële schade

(Ambtenarenstatuut, art. 91)

1.      Het staat niet aan het Gerecht voor ambtenarenzaken om zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van degenen die het werk van de beoordeelde moeten beoordelen, aangezien de gemeenschapsinstellingen bij de beoordeling van het werk van hun ambtenaren immers over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken. Zo is, behalve in geval van feitelijke onjuistheid, kennelijk onjuiste beoordeling of misbruik van bevoegdheid, het Gerecht niet bevoegd om de gegrondheid te controleren van de door de administratie in een beoordelingsrapport uitgebrachte beoordeling van de beroepsbekwaamheid van een ambtenaar, wanneer deze beoordeling gecompliceerde waardeoordelen omvat die naar hun aard niet voor objectieve verifiëring in aanmerking komen.

(cf. punt 44)

Referentie:

Hof: 1 juni 1983, Seton/Commissie, 36/81, 37/81 en 218/81, Jurispr. blz. 1789, punt 23

Gerecht van eerste aanleg: 24 januari 1991, Latham/Commissie, T‑63/89, Jurispr. blz. II‑19, punt 19; 26 oktober 1994, Marcato/Commissie, T‑18/93, JurAmbt. blz. I‑A‑215 en II‑681, punt 45; 20 mei 2003, Pflugradt/ECB, T‑179/02, JurAmbt. blz. I‑A‑149 en II‑733, punt 46; 25 oktober 2005, Cwik/Commissie, T‑96/04, JurAmbt. blz. I‑A‑343 en II‑1523, punt 41; 13 juli 2006, Andrieu/Commissie, T‑285/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑161 en II‑A‑2‑775, punt 99

2.      Om aan te tonen dat bij het opstellen van zijn beoordelingsrapport een kennelijke beoordelingsfout is gemaakt, kan een ambtenaar bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) zich baseren op een vergelijking tussen de verschillende versies van dit rapport, indien deze zijn afgewerkt, dat wil zeggen afgetekend door de beoordelaar en de beoordelingsautoriteit, en indien zij deel uitmaken van de eigenlijke procedure van het opstellen van het beoordelingsrapport waarin is voorzien door de algemene uitvoeringsbepalingen van artikel 43 van het Statuut, vastgesteld door het Bureau en die wordt gevolgd wanneer de betrokkene het niet eens is met de inhoud van de verschillende versies van het beoordelingsrapport.

(cf. punt 45)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 6 maart 2008, Skareby/Commissie, F‑46/06, JurAmbt. blz. I-A-1-69 en II-A-1-337, punt 95, en de aangehaalde rechtspraak

3.      Een beoordelingsrapport dat aangeeft dat een ambtenaar over de gehele referentieperiode de helft van zijn werktijd aan de ene post en de andere helft aan een andere post heeft besteed, en waarin derhalve het werk van de betrokkene op die basis is beoordeeld, terwijl uit de optelling van de verschillende percentages arbeidstijd per post blijkt dat die ambtenaar iets minder dan twee derde van zijn tijd aan de eerste post en iets meer dan een derde aan de tweede post heeft besteed, bevat een materiële onnauwkeurigheid.

(cf. punten 48 en 49)

4.      De invloed van de werkdruk, zeker wanneer deze abnormaal hoog is, op de prestaties of het gedrag in de dienst van ambtenaren, vormt een van de factoren waaraan de instellingen bij de beoordeling van de prestaties van hun personeel niet voorbij kunnen gaan.

Hoewel de beoordelaars bij de uitoefening van de aan hen toegekende beoordelingsbevoegdheid vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij rekening houden met een abnormaal hoge werkdruk, en om, in voorkomend geval, te besluiten om hun beoordelingscriteria niet te wijzigen, kunnen zij evenwel een dergelijke werkdruk niet geheel onvermeld laten, aangezien uit de in het beoordelingsrapport vervatte beoordelingen — zij het beknopt — moet blijken dat de opstellers ervan hiermee rekening hebben gehouden.

Tot de diverse beperkingen en moeilijkheden waarmee de beoordelaars rekening moeten houden bij het beoordelen van het niveau van de prestaties of het gedrag in de dienst van een ambtenaar behoren die welke samenhangen met het gebrek aan personeel en de voor de betrokken ambtenaren daaruit voortvloeiende overbelasting.

De cumulatie van twee posten vormt voor een ambtenaar per definitie een duidelijke overbelasting, waarnaar een beoordelingsrapport derhalve dient te verwijzen.

(cf. punten 52 en 53)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 31 januari 2007, Aldershoff/Commissie, T‑236/05, JurAmbt. blz. I-A-2-13 en II-A-2-75, punt 85

5.      De algemene beoordeling dient de analytische beoordelingen binnen eenzelfde beoordelingsrapport te weerspiegelen.

Toestaan dat aanzienlijke verbeteringen van analytische beoordelingen niet leiden tot een wijziging van algemene beoordelingen, die tijdens bevorderingsrondes in het bijzonder in aanmerking worden genomen, zou indruisen tegen het vereiste van samenhang tussen deze twee types beoordelingen.

(cf. punten 55 en 57)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 7 maart 2007, Sequeira Wandschneider/Commissie, T‑110/04, JurAmbt. blz. I-A-2-73 en II-A-2-533, punt 110, en de aangehaalde rechtspraak

6.      Een beoordelingsrapport dat een materiële onjuistheid bevat inzake de arbeidstijd die de betrokken ambtenaar heeft besteed aan elk van de in dat rapport beoordeelde posten, dat geen enkele verwijzing bevat naar de werkdruk van de ambtenaar en dat niet coherent is ten opzichte van eerdere versies van dat rapport, gaat mank aan een kennelijke beoordelingsfout.

(cf. punt 58)

7.      De nietigverklaring van een door een ambtenaar betwiste handeling van de administratie kan op zichzelf een passend en, in beginsel, toereikend herstel vormen van alle immateriële schade die een ambtenaar of functionaris kan hebben geleden, behalve wanneer de onrechtmatige handeling van de administratie een beoordeling bevat van de beroepsbekwaamheid of het gedrag van de ambtenaar die hem kan schaden.

(cf. punt 64)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 12 december 2000, Dejaiffe/BHIM, T‑223/99, JurAmbt. blz. I‑A‑277 en II‑1267, punt 91, en de aangehaalde rechtspraak