Language of document : ECLI:EU:F:2013:22

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

26 februari 2013

Zaak F‑74/11

Aleksandra Bojc Golob

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Arbeidscontractant – Overeenkomst voor onbepaalde tijd – Beëindiging”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Bojc Golob verzoekt om nietigverklaring van het besluit van het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van de Europese Commissie (hierna: „TAOBG”) van 30 september 2010 houdende beëindiging van haar overeenkomst voor onbepaalde tijd en, voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het TAOBG van 13 april 2011 houdende afwijzing van de op 20 december 2010 overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) ingediende klacht.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Verzoekster draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Middelen – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ander middel dan middel betreffende materiële wettigheid

(Art. 296 VWEU)

2.      Ambtenaren – Bescherming van veiligheid en van gezondheid – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de openbare sector – Daaronder begrepen – Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 1)

3.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Bescherming van veiligheid en van gezondheid – Stabiliteit van dienstverhouding – Niet-bindende doelstelling – Opzegging van overeenkomst van onbepaalde duur – Toelaatbaarheid

(Regeling andere personeelsleden, art. 47, sub c‑i)

1.      Het onderzoek van het bestaan en de omvang van de motivering van een beschikking van de Commissie valt onder het toezicht op de naleving van wezenlijke vormvoorschriften en betreft dus de formele wettigheid van deze beschikking. Dit moet worden onderscheiden van het onderzoek van de gegrondheid van de motivering van deze beschikking, dat behoort tot het toezicht op de materiële wettigheid ervan.

(cf. punt 31)

Referentie:

Hof: 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink’s France, C‑367/95 P, punt 67

Gerecht van eerste aanleg: 18 januari 2005, Confédération nationale du Crédit mutuel/Commissie, T‑93/02, punt 67

2.      De raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, heeft tot doel, enerzijds, de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen, en, anderzijds, een kader vast te stellen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd.

Aldus kunnen richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst toepassing vinden op arbeidsovereenkomsten en -verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan, en beogen zij het gebruik te regelen van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, welk gebruik wordt beschouwd als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van de werknemers. De richtlijn en de raamovereenkomst zijn evenwel niet relevant voor de beoordeling van de situatie van personen met een overeenkomst voor onbepaalde tijd.

(cf. punten 38‑40)

Referentie:

Hof: 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, punten 54 en 63

3.      Ofschoon de stabiliteit van de dienstverhouding wordt opgevat als een belangrijk element ter bescherming van werknemers, vormt zij geen algemeen rechtsbeginsel aan de hand waarvan de wettigheid van een handeling van een instelling kan worden bepaald. Bijgevolg kan dit beginsel niet worden uitgelegd als zou het een instelling verbieden een overeenkomst voor bepaalde tijd te beëindigen overeenkomstig artikel 47, sub c‑i, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.

(cf. punten 42 en 43)

Referentie:

Hof: 22 november 2005, Mangold, C‑144/04, punt 64