Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 20 augustus 2020 – SR

(Zaak C-397/20)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour de cassation

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SR

Prejudiciële vragen

Brengen artikel 12, lid 2, onder a) en d), van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie1 , en artikel 23, lid 2, onder g) en h), van verordening (EU) 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik2 , dat het eerstgenoemde artikel met ingang van 3 juli 2016 heeft vervangen, gelezen in samenhang met overweging 65 van deze verordening, gelet op het geheime karakter van de uitgewisselde informatie en de algemeenheid van de kring van mogelijk betrokken personen, voor de nationale wetgever al dan niet de mogelijkheid mee om elektronischecommunicatie-exploitanten te verplichten tot een tijdelijke doch algemene bewaring van de verbindingsgegevens teneinde de in artikel 11 van de richtlijn en artikel 12 van de verordening genoemde administratieve autoriteit – wanneer er ten aanzien van bepaalde personen redenen bestaan om te vermoeden dat zij betrokken zijn bij handel met voorwetenschap of marktmanipulatie – de gelegenheid te bieden om van de exploitant bestaande verkeersgegevensoverzichten op te vragen in gevallen waarin er redenen bestaan om te vermoeden dat deze met het voorwerp van het onderzoek verband houdende overzichten relevant kunnen zijn voor het leveren van het bewijs van het bestaan van een inbreuk, met name doordat zij het mogelijk maken de contacten te traceren die de betrokkenen voorafgaand aan het ontstaan van de vermoedens hebben gelegd?

Indien het antwoord van het Hof van Justitie van dien aard is dat het voor de Cour de cassation aanleiding zou zijn om te oordelen dat de Franse wetgeving inzake de bewaring van verbindingsgegevens niet in overeenstemming is met het Unierecht, kan dan de werking van deze wettelijke regeling voorlopig worden gehandhaafd om rechtsonzekerheid te voorkomen en het mogelijk te maken de eerder verzamelde en bewaarde gegevens voor een van de doelstellingen van deze wettelijke regeling te gebruiken?

Kan een nationale rechterlijke instantie voorlopig de werking in stand houden van een wettelijke regeling die het voor functionarissen van een onafhankelijke administratieve instantie die belast is met het voeren van onderzoeken naar marktmisbruik, mogelijk maakt om zonder voorafgaand toezicht van een rechterlijke instantie of een andere onafhankelijke administratieve autoriteit verbindingsgegevens te verkrijgen?”

____________

1 PB 2003, L 96, blz. 16.

2 Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en van richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie (PB 2014, L 173, blz. 1).