Language of document : ECLI:EU:F:2011:100

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Eerste kamer)

30 juni 2011

Zaak F‑88/10

Marc Van Asbroeck

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Besluit tot indeling in voorlopige rang – Verzoek om heronderzoek – Nieuw wezenlijk feit – Ontbreken – Beroep kennelijk niet-ontvankelijk”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Van Asbroeck vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende weigering om hem met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2004 te herindelen in de voorlopige rang D*4, salaristrap 8, en zijn loopbaan te herstellen, alsmede om veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de financiële schade die hij zou hebben geleden.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker zal alle kosten dragen.

Samenvatting

Ambtenaren – Beroep – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Verval van recht – Heropening – Voorwaarde – Nieuw en wezenlijk feit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

Een besluit dat niet binnen de voorgeschreven termijn is aangevochten door degene tot wie het is gericht, wordt te zijnen aanzien definitief. Het bestaan van nieuwe en wezenlijke feiten kan echter een rechtvaardiging opleveren voor de indiening van een verzoek om een heronderzoek van een eerder definitief geworden besluit. Een beroep dat wordt ingesteld tegen een besluit houdende weigering om een definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken, zal ontvankelijk worden verklaard indien blijkt dat het verzoek inderdaad berustte op nieuwe en wezenlijke feiten. Blijkt dit daarentegen niet het geval te zijn, dan moet het beroep tegen het besluit houdende weigering om tot het gevraagde heronderzoek over te gaan, niet-ontvankelijk worden verklaard.

Een ambtenaar die het besluit om hem in een voorlopige rang in te delen niet binnen de statutaire termijnen heeft betwist, kan niet een verzoek om een heronderzoek indienen alleen op grond dat hij door de toezending van zijn salarisafrekening voor het eerst kennis heeft kunnen nemen van de gevolgen van de onwettigheid van het besluit van de Commissie betreffende de invoering van een compenserende vergoeding voor ambtenaren die vóór 1 mei 2004 van categorie waren veranderd op zijn bezoldiging. Zelfs al was dat besluit onwettig, dan nog kan deze omstandigheid niet worden aangemerkt als een nieuw en wezenlijk feit dat een rechtvaardiging opleverde voor een heronderzoek van het besluit om hem in de voorlopige rang in te delen, aangezien het betrokken besluit slechts de regels heeft vastgesteld voor de berekening van de transcategoriale vergoeding. De vaststelling door een andere instelling dan die waarbij de ambtenaar werkzaam is van een besluit om bepaalde ambtenaren opnieuw in te delen kan evenmin een nieuw en wezenlijk feit vormen, daar dat besluit de betrokken ambtenaar niet rechtstreeks raakt.

(cf. punten 43‑47)

Referentie:

Hof: 26 september 1985, Valentini/Commissie, 231/84, punt 14

Gerecht van eerste aanleg: 7 februari 2001, Inpesca/Commissie, T‑186/98, punten 47 en 49, en de aangehaalde rechtspraak; 16 september 2009, Boudova e.a./Commissie, T‑271/08 P, punt 48