Language of document : ECLI:EU:C:2019:22

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

N. WAHL

van 15 januari 2019 (1)

Zaak C52/18

Christian Fülla

tegen

Toolport GmbH

[verzoek van het Amtsgericht Norderstedt (rechter in eerste aanleg Norderstedt, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Richtlijn 1999/44/EG – Verkoop van consumptiegoederen – Rechten van de consument – Gebrek aan overeenstemming van de afgeleverde goederen – Goederen op een later tijdstip in overeenstemming brengen – Verplichtingen van de verkoper – Bepaling van de plaats waar goederen met het oog op herstelling of vervanging ter beschikking moeten worden gesteld (plaats van nakoming na contractbreuk) – Betekenis van ,ernstige overlast voor de consument’ – Betekenis van ,kosteloos herstel’ – Recht op ontbinding van de overeenkomst”






1.        Bestaat er ten aanzien van een consumentenkoop, waarbij een goed op grond van een overeenkomst op afstand wordt verworven en nadien blijkt dat het niet aan die overeenkomst beantwoordt, een definitieve regel van het Unierecht die bepaalt waar de consument dat goed ter beschikking van de verkoper moet stellen zodat het in overeenstemming kan worden gebracht?

2.        Nu digitale handel alomtegenwoordig is, wordt deze vraag steeds belangrijker, vooral als het gaat om zware of volumineuze consumptiegoederen. In deze zaak, die door het Amtsgericht Norderstedt (rechtbank in eerste aanleg Norderstedt, Duitsland) is verwezen, zou een partytent van 5 bij 6 meter met gebreken zijn afgeleverd.

3.        Om de vraag te kunnen beantwoorden zal het Hof zich moeten buigen over enkele kwesties die worden geregeld door richtlijn 1999/44/EG betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (hierna: „richtlijn”)(2).

I.      Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

4.        Met de richtlijn werd, tot op zekere hoogte, de verplichting van de verkoper om consumptiegoederen in overeenstemming te brengen met de overeenkomst geharmoniseerd.

5.        De considerans van de richtlijn vermeldt het volgende:

„(1)      Overwegende dat in artikel 153, leden 1 en 3, [EG] is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van de maatregelen die zij op grond van artikel 95 [EG] neemt;

(2)      Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat, waarin het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd; dat het vrij verkeer van goederen niet alleen ziet op transacties in het zakenleven, maar ook op transacties van particulieren; dat het inhoudt dat consumenten die in de ene lidstaat wonen op het grondgebied van een andere lidstaat goederen kunnen inkopen op basis van een eenvormig minimumpakket billijke voorschriften betreffende de verkoop van consumptiegoederen;

[...]

(12)      Overwegende dat de verkoper in geval van een gebrek aan overeenstemming de consument steeds, bij wijze van schikking, om het even welke beschikbare vorm van genoegdoening kan voorstellen; dat het de consument vrij staat dat voorstel aan te nemen of af te wijzen;

[...]

(19)      Overwegende dat de lidstaten een termijn moeten kunnen vaststellen waarbinnen de consument de verkoper op de hoogte moet stellen van een gebrek aan overeenstemming; dat de lidstaten een hoger beschermingsniveau voor de consument mogen waarborgen door zo'n verplichting niet in te voeren; dat consumenten in de gehele Gemeenschap in elk geval over een termijn van ten minste twee maanden moeten beschikken om de verkoper op de hoogte te stellen van een gebrek aan overeenstemming;

[...]”

6.        Artikel 2, lid 2, van de richtlijn luidt als volgt:

„Overeenstemming met de overeenkomst wordt vermoed, wanneer de consumptiegoederen:

a)      in overeenstemming zijn met de door de verkoper gegeven beschrijving ervan, en de eigenschappen bezitten van de goederen die de verkoper aan de consument als monster of als model heeft getoond;

b)      geschikt zijn voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat deze aan de verkoper bij het sluiten van de overeenkomst heeft medegedeeld en welke de verkoper heeft aanvaard;

c)      geschikt zijn voor het gebruik waartoe goederen van dezelfde soort gewoonlijk dienen;

d)      de kwaliteit en prestaties bieden die voor goederen van dezelfde soort normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van de goederen en op de eventuele door de verkoper, de producent of diens vertegenwoordiger – met name in reclame of etikettering – publiekelijk gedane mededelingen over de bijzondere kenmerken ervan.”

7.        Artikel 3 van de richtlijn betreft de rechten van de consument in verband met overeenkomsten voor de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen. Het luidt als volgt:

„1.      De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de aflevering van de goederen.

2.      In geval van gebrek aan overeenstemming, heeft de consument het recht dat de goederen kosteloos door herstelling of vervanging in overeenstemming worden gebracht, overeenkomstig lid 3, of dat de prijs op passende wijze wordt verminderd of dat de koopovereenkomst met betrekking tot deze goederen wordt ontbonden, overeenkomstig de leden 5 en 6.

3.      In eerste instantie heeft de consument het recht om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van de goederen te verlangen behalve als dat onmogelijk of buiten verhouding zou zijn.

Een vorm van genoegdoening wordt geacht buiten verhouding te zijn indien zij voor de verkoper kosten meebrengt die, vergeleken met de alternatieve vorm van genoegdoening onredelijk zijn, gelet op:

–        de waarde die de goederen zonder het gebrek aan overeenstemming zouden hebben;

–        de ernst van het gebrek aan overeenstemming en

–        de vraag, of de alternatieve vorm van genoegdoening concreet mogelijk is zonder ernstige overlast voor de consument.

Herstelling of vervanging moet, rekening houdend met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument plaatsvinden.

4.      De term ‚kosteloos’ in de leden 2 en 3 heeft betrekking op de kosten die gemaakt moeten worden om de goederen in overeenstemming te brengen, met name de kosten van verzending, loon en materiaal.

5.      De consument kan een passende prijsvermindering of de ontbinding van de koopovereenkomst verlangen:

–        indien hij geen aanspraak kan maken op herstelling of vervanging, of

–        indien de verkoper niet binnen een redelijke termijn tot genoegdoening is overgegaan, of

–        indien de verkoper niet zonder ernstige overlast voor de consument tot genoegdoening is overgegaan.

6.      Ontbinding van de overeenkomst kan niet worden verlangd indien het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is.”

8.        Bovendien kunnen de lidstaten, volgens artikel 8, lid 2, „op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere voorschriften vaststellen of handhaven voor zover deze met het Verdrag verenigbaar zijn, teneinde de consument een hogere graad van bescherming te verzekeren”.

B.      Duits recht

9.        De richtlijn is in Duits recht omgezet door middel van wijzigingen van het Bürgerliches Gesetzbuch (Duits Burgerlijk Wetboek; hierna: „BGB”).

10.      § 439 BGB bepaalt met betrekking tot nakoming na contractbreuk:

„(1)      De koper kan, bij wijze van nakoming na contractbreuk, naar goeddunken ofwel herstel van het gebrek, ofwel levering van een goed zonder gebreken verlangen.

(2)      De verkoper draagt de kosten die moeten worden gemaakt met het oog op deze nakoming, in het bijzonder de kosten van vervoer, verzending, loon en materiaal.

(3)      De verkoper heeft [...] het recht de door de koper gekozen vorm van nakoming te weigeren indien de kosten daarvan buiten verhouding zouden zijn. Daarbij dient met name rekening te worden gehouden met de waarde die het goed zonder het gebrek zou hebben, de ernst van het gebrek en het antwoord op de vraag of de alternatieve vorm van nakoming mogelijk is zonder ernstige overlast voor de koper. In dat geval kan de koper enkel aanspraak maken op de alternatieve vorm van nakoming, zulks onverminderd het recht van de verkoper om ook deze vorm te weigeren indien aan de in de eerste volzin geformuleerde voorwaarden is voldaan.

(4)      Indien de verkoper bij wijze van nakoming na contractbreuk een goed zonder gebreken levert, kan hij overeenkomstig § 346 tot en met § 348 van de koper teruggave van het gebrekkige goed verlangen.”

11.      Met betrekking tot de plaats van nakoming bepaalt § 269 BGB:

„(1)      Wanneer de plaats van nakoming niet is bepaald en ook niet uit de omstandigheden, inzonderheid de aard van de verbintenis, kan worden afgeleid, moet worden gepresteerd op de plaats waar de schuldenaar zijn woonplaats had op het ogenblik waarop de schuld is ontstaan.

(2)      Wanneer de verbintenis in het kader van een handelsactiviteit of een industriële activiteit van de schuldenaar is ontstaan en de handelszaak of het bedrijf van de schuldenaar niet in diens woonplaats is gelegen, komt de plaats waar de handelszaak of het bedrijf van de schuldenaar is gelegen, in de plaats van diens woonplaats.

(3)      Uit het feit alleen dat de schuldenaar de verzendingskosten heeft overgenomen, mag niet worden geconcludeerd dat de nakoming moet plaatsvinden op de plaats waarnaar de verzending moet worden verricht.”

II.    Feiten, procedure en prejudiciële vragen

12.      In 2015 heeft verzoeker in het hoofdgeding telefonisch een tent van 5 bij 6 meter (een zogeheten partytent) van verweerster gekocht. De tent is geleverd op het woonadres van verzoeker. Verzoeker heeft zich daarna beroepen op gebreken aan de tent. Verweerster heeft alle klachten over vermeende gebreken afgewezen.

13.      Verzoeker heeft daarop nakoming na contractbreuk gevorderd, hetzij door de gebreken te herstellen, hetzij door de tent te vervangen. Verzoeker heeft het litigieuze goed echter niet naar verweerster teruggezonden en dit ook niet aangeboden.

14.      Tussen partijen is toen niet gesproken over de plaats waar deze nakoming alsnog diende te geschieden. De tussen partijen gesloten overeenkomst bevat hierover ook geen informatie.

15.      In de loop van het hoofdgeding heeft verweerster echter voor het eerst aangevoerd dat nakoming na contractbreuk dient te geschieden op de plaats waar zij is gevestigd.

16.      Volgens de verwijzende rechter is de bepaling van de plaats van nakoming na contractbreuk van essentieel belang om vast te stellen of verzoeker verweerster in de gelegenheid heeft gesteld de gebreken te verhelpen dan wel een redelijke termijn in de zin van artikel 3, lid 5, tweede streepje, van de richtlijn heeft gegeven, zodat hij de overeenkomst kan ontbinden.

17.      Wegens twijfels over de juiste uitlegging van de toepasselijke Unierechtelijke bepalingen heeft het Amtsgericht Norderstedt de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„(1)      Moet artikel 3, lid 3, derde alinea, van [de richtlijn] aldus worden uitgelegd dat een consument een op afstand gekocht consumptiegoed altijd uitsluitend aan de ondernemer moet aanbieden op de plaats waar het goed zich bevindt, teneinde de ondernemer in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

(2)      Zo nee:

Moet artikel 3, lid 3, derde alinea, van [de richtlijn] aldus worden uitgelegd dat een consument een op afstand gekocht consumptiegoed altijd moet aanbieden op de plaats waar de ondernemer is gevestigd, teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

(3)      Zo nee:

Welke criteria kunnen aan artikel 3, lid 3, derde alinea, van [de richtlijn] worden ontleend om te bepalen op welke plaats de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te herstellen of te vervangen?

(4)      Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de plaats is waar de ondernemer is gevestigd,

is het dan verenigbaar met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van [de richtlijn], dat de consument de kosten van het vervoer heen en terug moet voorschieten, of volgt uit de verplichting tot ,kosteloos herstel’ dat de verkoper deze kosten dient voor te schieten?

(5)      Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de vestigingsplaats van de ondernemer is en een verplichting van de consument tot het voorschieten van de kosten verenigbaar is met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van [de richtlijn],

moet het bepaalde in artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede streepje, van [de richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat een consument niet het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden, indien hij de ondernemer weliswaar in kennis heeft gesteld van het gebrek doch zonder aan te bieden het consumptiegoed te vervoeren naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd?

(6)      Indien de plaats waar de consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan de ondernemer moet aanbieden teneinde deze in staat te stellen het consumptiegoed te onderzoeken en alsnog een nakoming te verzekeren – altijd of in het onderhavige geval – de vestigingsplaats van de ondernemer is, doch een verplichting van de consument tot het voorschieten van de kosten niet verenigbaar is met artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van [de richtlijn],

moet het bepaalde in artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede streepje, van [de richtlijn] dan aldus worden uitgelegd dat een consument niet het recht heeft om de overeenkomst te ontbinden, indien hij de ondernemer weliswaar in kennis heeft gesteld van het gebrek doch zonder aan te bieden het consumptiegoed te vervoeren naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd?”

18.      In deze procedure zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Duitse en de Franse regering en de Europese Commissie. Overeenkomstig artikel 76, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering heeft het Hof besloten om van een terechtzitting af te zien.

III. Analyse

19.      Met zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe wordt bepaald waar gebreken aan consumptiegoederen moeten worden verholpen door herstelling of vervanging, en wat de gevolgen daarvan zijn voor het recht van de consument om de overeenkomst te ontbinden.

20.      Alvorens de voorgelegde vragen inhoudelijk te behandelen, moet echter eerst worden ingegaan op het argument van de Duitse regering dat het verzoek van de verwijzende rechter niet-ontvankelijk is.

A.      Ontvankelijkheid

21.      De Duitse regering stelt dat de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing „op zijn minst twijfelachtig” is. Volgens haar zijn zowel de beschrijving van de feiten van de zaak als de weergave van de toepasselijke bepalingen van nationaal recht rudimentair. Bij de beantwoording van de voorgelegde vragen zou het Hof moeten uitgaan van tal van hypothesen en veronderstellingen.

22.      Hoewel de Duitse regering erkent dat er op basis van de rechtspraak van het Hof een vermoeden bestaat dat verzoeken om een prejudiciële beslissing ontvankelijk zijn, stelt zij voor dat de voorgelegde vragen, op zijn minst, worden geherformuleerd.

23.      In dat verband mag niet uit het oog worden verloren dat het in het kader van de in artikel 267 VWEU bedoelde procedure, die op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en het Hof berust, uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de prejudiciële vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden.(3)

24.      Het Hof kan slechts weigeren op een prejudiciële vraag van een nationale rechter te antwoorden, wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord op de gestelde vragen te geven.(4)

25.      Mijns inziens is in casu niet voldaan aan deze voorwaarden.

26.      De verwijzende rechter heeft de feiten van het hoofdgeding en de toepasselijke bepalingen van nationaal recht beknopt, doch voldoende duidelijk beschreven, zodat het Hof over alle relevante feitelijke en juridische gegevens beschikt die nodig zijn om uitspraak te kunnen doen.

27.      Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt duidelijk dat de verwijzende rechter een uitlegging van de richtlijn wenst te verkrijgen teneinde te bepalen waar gebreken aan het betrokken goed moeten worden verholpen, en bijgevolg of verzoeker in het hoofdgeding de overeenkomst al dan niet kan ontbinden.

28.      Gelet op het voorgaande moeten de prejudiciële vragen ontvankelijk worden geacht en ten gronde worden behandeld.

B.      Ten gronde

29.      Subsidiair ten opzichte van de niet-ontvankelijkheid van het verzoek van de verwijzende rechter, stelt de Duitse regering voor om de door het Amtsgericht Norderstedt voorgelegde vragen te herformuleren. In dit verband stelt zij voor dat de prejudiciële vragen van de nationale rechter aldus worden opgevat dat deze wenst te vernemen of een correcte uitlegging van de richtlijn zich verzet tegen de toepasselijke Duitse bepalingen.

30.      Volgens mij hoeven de prejudiciële vragen niet te worden geherformuleerd. De nationale rechter die de prejudiciële vragen voorlegt, is immers het best geplaatst om de inhoud te bepalen van de vragen die nodig zijn om de bij hem aanhangige zaak te beslechten.

31.      Niettemin ben ik van mening dat sommige prejudiciële vragen van het Amtsgericht Norderstedt beter samen worden behandeld.

32.      Uit de prejudiciële vragen komen drie afzonderlijke kwesties betreffende de uitlegging van artikel 3 van de richtlijn naar voren. Met de eerste, de tweede en de derde vraag wil de verwijzende rechter in wezen bepalen waar consumptiegoederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht (plaats van nakoming na contractbreuk). De vierde prejudiciële vraag betreft de kwestie of uit het vereiste inzake „kosteloos herstel” al dan niet voortvloeit dat de verkoper de verzendkosten moet voorschieten die de consument mogelijk moet maken om het goed ter beschikking van de verkoper te stellen. Tot slot hebben de vijfde en de zesde prejudiciële vraag betrekking op de omstandigheden waaronder een consument het recht kan hebben om een overeenkomst te ontbinden in geval van niet-conforme goederen.

33.      Na enkele voorafgaande opmerkingen over de context en het doel van de richtlijn en artikel 3 daarvan, worden deze drie kwesties achtereenvolgens behandeld.

1.      Voorafgaande opmerkingen

34.      De richtlijn is een onderdeel van de inspanningen van de Uniewetgever om consumenten in de hele Europese Unie een eenvormig minimumbeschermingsniveau te garanderen tegen tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst inzake de verkoop van goederen. Deze bescherming is bedoeld om grensoverschrijdende aankopen door consumenten aan te moedigen en te vergemakkelijken.(5)

35.      De richtlijn beoogt echter niet alleen een hoog niveau van consumentenbescherming, de tekst is er ook op gericht een zeker evenwicht te bewaren tussen de verplichtingen van de verschillende partijen. Enerzijds bepaalt de richtlijn de verplichtingen van verkopers in geval van niet-conforme consumptiegoederen. Anderzijds legt de richtlijn verplichtingen op waaraan de consumenten moeten voldoen om hun rechten niet te verliezen.(6)

36.      Het overkoepelende doel van de richtlijn is dus niet de tussen de partijen overeengekomen contractuele verplichtingen aan te vullen, maar veeleer de handhaving van de overeengekomen verplichtingen te vergemakkelijken. Alleen in geval van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst door de verkoper worden bijkomende verplichtingen opgelegd die in sommige gevallen verder kunnen gaan dan de verplichtingen waarin de overeenkomst voorziet.(7)

37.      Van belang is echter dat de richtlijn niet is bedoeld om de consument in een gunstigere situatie te brengen dan die waarop hij krachtens de verkoopovereenkomst recht had, maar eenvoudigweg beoogt om de situatie tot stand te brengen die zou hebben bestaan indien de verkoper meteen een met de overeenkomst conform goed had geleverd. Daarbij zij opgemerkt dat de bescherming die deze richtlijn verleent, het minimum is, en dat de lidstaten strengere voorschriften mogen vaststellen, maar niet mogen afdoen aan de door de wetgever van de Unie verleende waarborgen.(8)

38.      Ten slotte moet ook worden benadrukt dat de richtlijn alleen betrekking heeft op aspecten die strikt verband houden met de bescherming van consumenten wanneer zij goederen kopen die niet in overeenstemming zijn met de overeenkomst. Aspecten in verband met de totstandkoming van de overeenkomst tussen de partijen, tekortkomingen in de overeenkomst, de gevolgen van de overeenkomst of andere vormen van onvolledige nakoming worden niet geregeld door dat instrument en zijn uitsluitend onderworpen aan het nationale recht.(9)

39.      Artikel 3 van de richtlijn zet in het bijzonder uiteen welke rechten een consument heeft aan wie consumentengoederen zijn verkocht die bij de aflevering niet in overeenstemming zijn met de overeenkomst. De bepaling bevat dezelfde beginselen als die welke aan de hele richtlijn ten grondslag liggen.

40.      Zo is in artikel 3, lid 1, bepaald dat de verkoper jegens de consument aansprakelijk is voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de aflevering van de goederen. Indien de afgeleverde goederen niet in overeenstemming zijn met de overeenkomst, heeft de verkoper de bij de verkoopovereenkomst aangegane verbintenis niet correct uitgevoerd en moet hij dus opkomen voor de gevolgen van de slechte uitvoering van die verbintenis.(10)

41.      Krachtens artikel 3, lid 2, heeft de consument in die omstandigheden het recht dat de goederen kosteloos worden hersteld of vervangen, dat de prijs op passende wijze wordt verminderd of dat de koopovereenkomst met betrekking tot deze goederen wordt ontbonden. Uit artikel 3, lid 5, volgt duidelijk dat de richtlijn voorrang geeft aan het behoud van de uit de verkoopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. De consument moet de verkoper in de gelegenheid stellen de betrokken consumptiegoederen te herstellen of te vervangen. Alleen indien de verkoper dit verzuimt, heeft de consument recht op een prijsvermindering of op ontbinding van de overeenkomst.(11)

42.      Artikel 3, lid 3, stelt bepaalde voorwaarden vast voor het in overeenstemming brengen van de goederen door herstelling of vervanging. De goederen moeten binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument kosteloos in overeenstemming worden gebracht. Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, drukken deze drie vereisten duidelijk de wil van de Uniewetgever uit om de consument daadwerkelijk te beschermen.(12)

43.      Tegelijk houdt de richtlijn ook rekening met de belangen van de verkoper. Ten eerste voorziet de richtlijn in een periode van twee jaar voor het maken van aanspraken.(13) Ten tweede kan de verkoper weigeren de goederen te herstellen of te vervangen wanneer het in overeenstemming brengen onmogelijk of buiten verhouding is.(14)

44.      Zoals het Hof in het arrest Gebr. Weber en Putz heeft opgemerkt, wil artikel 3 dus een juist evenwicht tot stand brengen tussen de belangen van de consument en die van de verkoper, door aan eerstbedoelde, die de zwakke contractpartij is, een volledige en doeltreffende bescherming te verlenen tegen slechte uitvoering door de verkoper van diens contractuele verbintenissen en door tegelijk de mogelijkheid te bieden rekening te houden met de door laatstbedoelde aangevoerde overwegingen van economische aard.(15)

45.      Net als andere instrumenten van de Unie op het gebied van het consumentenrecht beoogt de richtlijn het evenwicht in de relatie tussen consument en verkoper te herstellen en geeft zij aldus uitdrukking aan het beginsel van contractvrijheid van de partijen. De richtlijn heeft echter niet tot doel om enkel de consument in een gunstige positie te plaatsen.(16)

46.      De punten die in dit verzoek om een prejudiciële beslissing aan de orde worden gesteld, moeten worden behandeld tegen de achtergrond van die aan de richtlijn ten grondslag liggende gedachtegang.

2.      Waar moeten consumptiegoederen ter beschikking worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht (plaats van nakoming na contractbreuk)?

47.      Met de eerste, de tweede en de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen waar consumptiegoederen in overeenstemming moeten worden gebracht (plaats van nakoming na contractbreuk). Het antwoord zal bepalen of het volstaat dat de consument de betrokken goederen ter beschikking stelt op de plaats waar zij zich bevinden (gewoonlijk de woonplaats van de consument), dan wel of de consument de goederen ter beschikking moet stellen op de vestigingsplaats van de verkoper.

48.      De partijen die opmerkingen hebben ingediend, hebben uiteenlopende standpunten naar voren gebracht over deze kwestie, die de kern van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing vormt.

49.      Hoewel zowel de Franse regering als de Commissie het door de richtlijn nagestreefde hoge consumentenbeschermingsniveau beklemtonen, voert de Franse regering aan dat de in artikel 3 van de richtlijn gestelde vereisten voor het in overeenstemming brengen van goederen alleen kunnen worden vervuld indien de consument de betrokken goederen alleen maar ter beschikking hoeft te stellen op de plaats waar zij zich bevinden. De Commissie verdedigt daarentegen het genuanceerdere standpunt dat de consument kan worden verplicht om de goederen op de vestigingsplaats van de verkoper ter beschikking te stellen, behalve wanneer dat een ernstige overlast voor de consument zou opleveren.

50.      De Duitse regering voert aan dat het vereiste dat de goederen kosteloos in overeenstemming worden gebracht, geen voldoende aanwijzing is dat de goederen altijd ter beschikking moeten worden gesteld op de plaats waar zij zich bevinden. Bovendien voert zij aan dat uit het vereiste „zonder ernstige overlast voor de consument” volgt dat aan de consument geringe overlast kan worden opgelegd. Aangezien het ter beschikking stellen van de goederen op de vestigingsplaats van de verkoper in verschillende mate tijd en moeite kan vergen, dient al naargelang de specifieke omstandigheden van elk afzonderlijk geval te worden bepaald waar de goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht met de overeenkomst.

51.      Artikel 3 bepaalt niet uitdrukkelijk waar niet-conforme goederen ter beschikking moeten worden gesteld met het oog op herstel of vervanging en, voor zover mij bekend, is deze kwestie ook nog niet door het Hof behandeld.

52.      Hoewel artikel 3 niet uitdrukkelijk bepaalt waar gebrekkige consumptiegoederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht, stelt het echter bepaalde vereisten op dit gebied. Zoals hierboven vermeld, moet de herstelling of vervanging van niet-conforme consumptiegoederen kosteloos, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument plaatsvinden.

a)      Het vereiste dat de goederen kosteloos in overeenstemming worden gebracht

53.      Het vereiste dat goederen kosteloos in overeenstemming worden gebracht is nader gedefinieerd in artikel 3, lid 4, waarin is bepaald dat het begrip kosteloos betrekking heeft op „de kosten die gemaakt moeten worden om de goederen in overeenstemming te brengen, met name de kosten van verzending, loon en materiaal”.

54.      Het Hof heeft in het arrest Gebr. Weber en Putz opgemerkt dat voor de Uniewetgever de „kosteloosheid” van het in overeenstemming brengen van het goed door de verkoper een wezenlijk element van de door deze richtlijn aan de consument verleende bescherming is. Het vereiste beoogt de consument te beschermen tegen het risico van financiële lasten, dat hem zonder die bescherming ervan zou kunnen weerhouden zijn rechten geldend te maken.(17)

55.      Artikel 3, lid 3, bepaalt echter ook dat de verkoper kan weigeren de goederen kosteloos te herstellen of te vervangen wanneer dit onmogelijk of buiten verhouding is. Een vorm van genoegdoening wordt geacht buiten verhouding te zijn ingeval dit voor de verkoper onredelijke kosten meebrengt.(18)

56.      De richtlijn houdt dus niet alleen rekening met de bescherming van de consument, maar ook met de economische overwegingen van de verkoper. Indien de verkoper voor het herstellen of vervangen van niet-conforme goederen kosten zou moeten maken die buiten verhouding zijn, zou dit er uiteindelijk toe leiden dat de verkoper zijn prijzen verhoogt. De aldus ontstane kosten zouden bovendien in hun geheel worden doorberekend aan de consument.

57.      Het is echter niet duidelijk of het vereiste van „kosteloosheid” inhoudt dat de consument slechts recht heeft op vergoeding van kosten die hij maakt in het kader van het in overeenstemming brengen van de goederen, dan wel of hij recht heeft op genoegdoening zonder enige (financiële of andere) inbreng van zijn kant.

58.      Volgens mij is het antwoord op die vraag te vinden in de twee andere vereisten die in artikel 3 van de richtlijn worden genoemd.

b)      Het vereiste dat de goederen binnen een redelijke termijn in overeenstemming worden gebracht

59.      Artikel 3, lid 3, derde alinea, bepaalt ook dat de herstelling of vervanging binnen een redelijke termijn moet plaatsvinden. Dit vereiste houdt verband met de doelstelling van de Uniewetgever om eventuele problemen tussen consument en verkoper snel en in der minne op te lossen.(19)

60.      Het ter beschikking stellen van de goederen op de vestigingsplaats van de verkoper kan in bepaalde omstandigheden zorgen voor een snelle herstelling of vervanging. In dergelijke omstandigheden kan het geruime tijd duren eer de verkoper een inspectie kan organiseren op de plaats waar de goederen zich bevinden of de verzending ervan naar zijn vestigingsplaats kan regelen, vooral als zijn vestigingsplaats zich in een ander land bevindt.

61.      Indien de verkoper echter reeds beschikt over een logistiek netwerk voor de levering van goederen op de plaats waar de goederen zich bevinden, kan het voor de verkoper sneller en kostenefficiënter zijn om de goederen te inspecteren op de plaats waar zij zich bevinden of om de verzending ervan te regelen.

62.      Voor de goede gang van zaken lijkt de plaats waar goederen ter beschikking moeten worden gesteld om in overeenstemming te worden gebracht, dan ook afhankelijk te zijn van de omstandigheden van het concrete geval.

c)      Het vereiste dat goederen zonder ernstige overlast voor de consument in overeenstemming worden gebracht

63.      Het derde vereiste in artikel 3, lid 3, is dat goederen zonder ernstige overlast voor de consument in overeenstemming worden gebracht. Bij het bepalen van ernstige overlast moet rekening worden gehouden met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste.(20)

64.      Daarom kan de plaats waar goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht (de plaats van nakoming na contractbreuk), niet zodanig worden gekozen dat dit met ernstige overlast voor de consument gepaard gaat. A contrario kan worden geconcludeerd dat de consument evenwel geringe of onbeduidende overlast moet aanvaarden wanneer hij goederen laat herstellen of vervangen. Overeenkomstig de bewoordingen van artikel 3, lid 3, derde alinea, moet bij de beoordeling of iets al dan niet ernstige overlast voor de consument oplevert, rekening worden gehouden met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste.

65.      In het arrest Gebr. Weber en Putz heeft het Hof verklaard dat, gelet op het door de richtlijn nagestreefde hoge niveau van consumentenbescherming, de uitdrukking „zonder ernstige overlast voor de consument” niet op restrictieve wijze mag worden uitgelegd.(21)

66.      Op het eerste gezicht kan die verklaring enigszins tegenstrijdig lijken. Door de overlast als ernstig te kwalificeren, lijkt het erop dat de Uniewetgever de bedoeling had een vrij hoge drempel vast te stellen voor het soort overlast dat de consument zou moeten dulden. Een ruime uitlegging van die uitdrukking zorgt er echter voor dat die drempel lager uitvalt.

67.      Naar mijn mening moet bij de uitlegging van deze uitdrukking een evenwicht worden gevonden tussen het belang om de consument te beschermen en het belang om de door de Uniewetgever geïntroduceerde kwalificatie niet uit te hollen. Derhalve ben ik van mening dat die uitdrukking, zelfs gelet op het dictum van het Hof in het arrest Gebr. Weber en Putz, geenszins kan leiden tot een uitlegging die uitsluitend de belangen van de consument ten goede komt. Dit klemt temeer daar de richtlijn tot doel heeft een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen enerzijds de belangen van de consument en anderzijds de economische overwegingen van de verkoper.

68.      Bijgevolg ben ik van mening dat er sprake is van ernstige overlast voor de consument wanneer de last van dien aard is dat de consument ervan wordt weerhouden zijn rechten geldend te maken.(22) Net als bij andere instrumenten van de Unie op het gebied van het consumentenrecht kan de beoordeling echter niet worden verricht op basis van wat een individuele consument ervan zou kunnen weerhouden zijn rechten geldend te maken. Als referentiepunt voor de beoordeling moet veeleer gebruik worden gemaakt van de objectieve norm van het soort last dat de gemiddelde consument ervan zou weerhouden zijn rechten geldend te maken.(23)

69.      Om een snelle herstelling of vervanging te verzekeren, is de gemiddelde consument misschien bereid om de betrokken goederen naar de vestigingsplaats van de verkoper te verzenden of ze in een nabijgelegen servicecentrum ter beschikking te stellen. Dit zal echter meestal afhangen van de aard van de goederen. Wanneer de betrokken goederen vrij klein zijn en gemakkelijk via de gewone post kunnen worden verzonden, mag worden aangenomen dat het ter beschikking stellen van de goederen op de vestigingsplaats van de verkoper geen ernstige overlast voor de consument zal opleveren. Indien de goederen daarentegen volumineus zijn of anderszins een speciale behandeling vereisen, zal de consument terughoudender zijn om zelf voor het vervoer te zorgen.

70.      De plaats waar de goederen ter beschikking moeten worden gesteld teneinde aan de vereisten van artikel 3, lid 3, te voldoen, lijkt dus afhankelijk te zijn van de specifieke omstandigheden van het concrete geval.

71.      Deze overwegingen gelden in elk geval voor goederen die op afstand worden gekocht. Ingeval de consument de goederen op de vestigingsplaats van de verkoper heeft gekocht en de goederen bovendien geen specifieke installatie vereisen, mag mijns inziens ervan worden uitgegaan dat het ter beschikking stellen van de goederen op de vestigingsplaats van de verkoper geen ernstige overlast voor de consument oplevert.

d)      Verdere opmerkingen

72.      Men zou kunnen betogen dat het bepalen van de plaats waar goederen met het oog op herstelling of vervanging ter beschikking moeten worden gesteld, op basis van een beoordeling van de concrete omstandigheden weinig rechtszekerheid biedt. Het kan immers voorvallen dat niet van meet af aan duidelijk is waar goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht.

73.      De zekerheid kan echter worden vergroot door middel van maatregelen van de verkopers of de lidstaten.

74.      Ten eerste kunnen verkopers in het belang van de tevredenheid van de consument en van een snelle en minnelijke schikking van problemen inzake non-conformiteit vrijwillig bepaalde aftersalesdiensten verlenen (zoals inspecties van defecte huishoudelijke apparaten op de woonplaats van de consument of retouretiketten). Dit is zelfs al het geval in sommige rechtsgebieden.

75.      Ten tweede kunnen de lidstaten, aangezien de richtlijn een maatregel van minimale harmonisatie is en hun enige speelruimte laat, rekening houdend met de vereisten van artikel 3, lid 3, in hun nationale regelgeving bepalen waar goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht. In overeenstemming met artikel 8, lid 2, van de richtlijn kunnen de lidstaten bovendien altijd strengere voorschriften vaststellen of handhaven teneinde de consument een nog hogere graad van bescherming te verzekeren. In het belang van de rechtszekerheid kunnen de lidstaten dus voor bepaalde categorieën goederen specifieke regels vaststellen.

76.      Met betrekking tot de eerste, de tweede en de derde prejudiciële vraag geef ik het Hof in overweging te antwoorden dat artikel 3, lid 3, derde alinea, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om tegen de achtergrond van alle relevante omstandigheden van de voor hem aanhangige zaak te bepalen waar een consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan een ondernemer moet aanbieden teneinde herstelling of vervanging van dat goed mogelijk te maken. In dat verband moet de plaats waar de goederen ter beschikking moeten worden gesteld, van dien aard zijn dat herstelling of vervanging kosteloos plaatsvindt binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument, rekening houdend met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste.

77.      Voor het geval dat de verwijzende rechter tot de slotsom komt dat de consument in dit specifieke geval het betrokken goed op de vestigingsplaats van de verkoper ter beschikking moet stellen, zal ik hieronder ingaan op de vraag of de consument recht heeft op voorschot van de verzendkosten die hij mogelijk moet maken.

3.      Geeft het vereiste van „kosteloos herstel” de consument recht op voorschot van de verzendkosten?

78.      Met de vierde prejudiciële vraag verzoekt de nationale rechter het Hof na te gaan of uit het vereiste van „kosteloos herstel” al dan niet voortvloeit dat de verkoper de verzendkosten moet voorschieten die de consument mogelijk moet maken om de goederen ter beschikking van de verkoper te stellen.

79.      Volgens artikel 3, lid 4, van de richtlijn heeft het begrip „kosteloos” betrekking op „de kosten die gemaakt moeten worden om de goederen in overeenstemming te brengen, met name de kosten van verzending, loon en materiaal”. Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt in het arrest Quelle, blijkt uit het gebruik door de Uniewetgever van de bijwoordelijke uitdrukking „met name” dat deze opsomming indicatief en niet limitatief is.(24)

80.      Uit artikel 3, lid 4, blijkt duidelijk dat de consument in elk geval niet verplicht is de kosten te dragen die worden gemaakt om niet-conforme goederen terug te zenden naar de verkoper. Zoals in punt 57 hierboven is gezegd, volgt uit deze bepaling echter minder duidelijk of het vereiste van „kosteloosheid” betrekking heeft op het recht van de consument op loutere terugbetaling van de kosten die voortvloeien uit het in overeenstemming brengen van het goed, dan wel of tijdens dat proces geen – zelfs geen tijdelijke – financiële bijdrage van de consument kan worden verlangd.

81.      Uit het arrest Gebr. Weber en Putz blijkt dat het Hof deze laatste uitlegging impliciet heeft aanvaard.(25) Bovendien heeft het Hof in dat arrest verklaard dat zowel uit de tekst als uit de relevante voorstukken van de richtlijn immers blijkt dat voor de Uniewetgever de kosteloosheid van het in overeenstemming brengen van het goed door de verkoper een wezenlijk element van de door deze richtlijn aan de consument verleende bescherming is. Deze op de verkoper rustende verplichting om het goed kosteloos in overeenstemming te brengen, beoogt de consument te beschermen tegen het risico van financiële lasten, dat hem zonder die bescherming ervan zou kunnen weerhouden zijn rechten geldend te maken.(26)

82.      Hieruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de consument altijd voorschot van de verzendkosten moet krijgen.

83.      De richtlijn beoogt echter niet alleen de belangen van de consument te beschermen, maar is ook erop gericht die belangen af te wegen tegen de economische overwegingen van de verkoper. Bovendien beoogt de richtlijn eerder een snelle oplossing van eventuele problemen inzake non-conformiteit.

84.      Het voorschieten van de verzendkosten door de verkoper zal er steeds toe leiden dat meer tijd nodig is om de goederen in overeenstemming te brengen. Bovendien kan het voorschieten van de verzendkosten voor de verkoper een administratieve last met zich meebrengen die buiten verhouding is. Dat zou met name het geval zijn wanneer de betrokken goederen na inspectie toch niet gebrekkig blijken te zijn.

85.      Daarom ben ik van mening dat het met de aan de richtlijn ten grondslag liggende gedachtegang verenigbaar is dat de consument de verzendkosten moet voorschieten om goederen op de vestigingsplaats van de verkoper te kunnen laten inspecteren of in overeenstemming te kunnen laten brengen. Volgens de rechtspraak van het Hof mogen de verzendkosten echter niet zo hoog zijn dat zij een financiële last vormen die de consument ervan weerhoudt zijn rechten geldend te maken.

86.      Of die drempel al dan niet wordt overschreden, moet mijns inziens worden bepaald op basis van alle omstandigheden van het concrete geval, rekening houdend met factoren zoals het bedrag van de verzendkosten, de waarde van de goederen of de beschikbare rechtsmiddelen ingeval de verkoper de voorgeschoten kosten niet vergoedt.

87.      Derhalve geef ik het Hof in overweging de vierde prejudiciële vraag aldus te beantwoorden dat artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van de richtlijn zich niet ertegen verzet dat een consument de kosten van de verzending en/of retourzending moet voorschieten, voor zover dit geen financiële last vormt die de consument ervan weerhoudt zijn rechten geldend te maken.

4.      Wanneer heeft de consument het recht om een overeenkomst te ontbinden?

88.      De vijfde en de zesde prejudiciële vraag hebben betrekking op de omstandigheden waaronder een consument het recht kan hebben om een overeenkomst te ontbinden wanneer de goederen niet in overeenstemming zijn. Meer in het bijzonder is de vraag aan de orde of een consument die de verkoper alleen maar heeft meegedeeld dat de goederen niet in overeenstemming zijn, maar deze niet op de vestigingsplaats van de verkoper ter beschikking heeft gesteld of heeft aangeboden ze op de vestigingsplaats van de verkoper ter beschikking te stellen, zich op artikel 3, lid 5, van de richtlijn kan beroepen om de overeenkomst te ontbinden.

89.      Volgens artikel 3, lid 5, van de richtlijn heeft de consument recht op een prijsvermindering of op ontbinding van de overeenkomst, in de eerste plaats wanneer herstelling of vervanging onmogelijk is of de last daarvan voor de verkoper buiten verhouding is, in de tweede plaats wanneer de verkoper niet binnen een redelijke termijn tot herstelling of vervanging is overgegaan, of in de derde plaats wanneer de verkoper niet zonder ernstige overlast voor de consument tot genoegdoening is overgegaan. Bovendien geldt het recht om de overeenkomst te ontbinden niet wanneer het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is.(27)

90.      Artikel 3 voorziet dus in een duidelijke hiërarchie van de vormen van genoegdoening waarop de consument recht heeft in geval van niet-conforme goederen. Binnen die hiërarchie is de ontbinding van de overeenkomst de vorm van genoegdoening die in laatste instantie kan worden gebruikt. De richtlijn verkiest, in het belang van beide partijen bij de overeenkomst, duidelijk de nakoming van de overeenkomst.(28)

91.      Daarom moet de mogelijkheid van ontbinding van de overeenkomst mijns inziens strikt worden uitgelegd.

92.      Aangezien de richtlijn een zeker evenwicht probeert te bewaren tussen de verplichtingen van de verschillende partijen bij een overeenkomst(29), vloeien uit artikel 3 van de richtlijn zowel voor de consument als voor de verkoper bepaalde verplichtingen voort wanneer de goederen niet in overeenstemming zijn.

93.      De consument moet de verkoper voldoende gelegenheid geven om de goederen in overeenstemming te brengen. Daartoe is een positieve actie van de consument vereist. Om te beginnen moet de consument de verkoper in kennis hebben gesteld van het gebrek aan overeenstemming van de betrokken goederen en van zijn keuze voor een vorm van genoegdoening overeenkomstig artikel 3, lid 3, van de richtlijn (herstelling of vervanging). Bovendien moet de consument de niet-conforme goederen ter beschikking van de verkoper stellen.

94.      De verkoper moet elke herstelling of vervanging binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument uitvoeren. Hij mag herstelling of vervanging alleen weigeren wanneer dit onmogelijk of buiten verhouding is.(30)

95.      Een prijsvermindering verlangen of de overeenkomst laten ontbinden kan de consument alleen indien de verkoper zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 niet nakomt. Zoals hierboven vermeld, is ontbinding helemaal niet mogelijk indien het gebrek aan overeenstemming van de betrokken goederen slechts van geringe betekenis is.

96.      In casu staat de verwijzende rechter voor de vraag of de consument heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 en dus de overeenkomst mag ontbinden wanneer niet duidelijk is op welke plaats de goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht.

97.      De verwijzingsbeslissing van het Amtsgericht Norderstedt verschaft geen duidelijkheid over alle details van de interactie tussen de consument en de verkoper. Het lijkt er evenwel op dat de partijen niet hebben besproken waar het goed ter beschikking moet worden gesteld zodat het in overeenstemming kan worden gebracht. Uit het dossier blijkt dat de consument enkel heeft verzocht om het goed op zijn woonplaats in overeenstemming te brengen. De verkoper daarentegen heeft pas in de loop van de procedure voor de verwijzende rechter voor het eerst verklaard dat het goed ter beschikking had moeten worden gesteld op zijn vestigingsplaats.

98.      Volgens mij heeft de consument daarmee aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 voldaan. Zoals het Hof in het arrest Faber heeft verklaard, mag de aan de consument opgelegde verplichting niet verder gaan dan de verplichting om de verkoper op de hoogte te brengen van het bestaan van een gebrek aan overeenstemming. Aangezien de consument in vergelijking met de verkoper over minder informatie beschikt over de eigenschappen van het goed en de staat waarin het is verkocht, kan hij evenmin worden verplicht de precieze oorzaak van dat gebrek aan overeenstemming aan te geven.(31)

99.      Op basis van de door de verwijzende rechter verstrekte informatie lijkt het er daarentegen naar dat de verkoper in die omstandigheden zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 niet is nagekomen. De verplichting om binnen een redelijke termijn tot genoegdoening over te gaan, houdt naar mijn mening in dat alle noodzakelijke stappen om tot genoegdoening over te gaan, ook binnen een redelijke termijn worden voltooid, mits de consument duidelijk kennisgeving heeft gedaan van een gebrek aan overeenstemming, met inbegrip van een aantal gegevens over de aard van het betrokken goed, de overeengekomen contractuele voorwaarden en de wijze waarop het gestelde gebrek aan overeenstemming zich concreet heeft gemanifesteerd.(32)

100. In die omstandigheden moet een situatie waarin de verkoper tegenover de consument alleen maar verklaart dat het betrokken goed in overeenstemming is en geen stappen onderneemt om op zijn minst het goed te inspecteren, naar mijn mening worden gelijkgesteld met een volledig verzuim en kan dit er niet op neerkomen dat is voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 3 van de richtlijn. De verkoper is op zijn minst verplicht om de consument binnen een redelijke termijn te informeren waar het goed ter beschikking moet worden gesteld zodat het in overeenstemming kan worden gebracht. Aangezien de verkoper in het kader van zijn beroepsactiviteit handelt, is de kans groter dat hij weet waar het goed ter beschikking moet worden gesteld zodat het in overeenstemming kan worden gebracht.

101. In de zaak voor de verwijzende rechter moet de termijn waarbinnen het goed in overeenstemming had moeten worden gebracht, bijgevolg worden geacht een aanvang te hebben genomen.

102. Een essentiële voorwaarde voor de uitoefening van de rechten uit hoofde van artikel 3 van de richtlijn is echter dat goederen niet in overeenstemming zijn bij de aflevering. Aangezien de richtlijn uitgaat van het vermoeden dat goederen in overeenstemming zijn(33), moet nog steeds worden bewezen dat de goederen daadwerkelijk niet met de overeenkomst in overeenstemming zijn vooraleer de consument de overeenkomst kan ontbinden.(34)

103. Daarom moeten de vijfde en de zesde prejudiciële vraag aldus worden beantwoord dat de consument het recht heeft om een overeenkomst inzake de verkoop van consumptiegoederen te ontbinden wanneer de verkoper geen stappen heeft ondernomen, met inbegrip van het verstrekken van informatie over de plaats waar de goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht door middel van een van de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn bedoelde vormen van genoegdoening, tenzij het gebrek aan overeenstemming slechts van geringe betekenis is of niet is bewezen.

IV.    Conclusie

104. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Amtsgericht Norderstedt te beantwoorden als volgt:

„Artikel 3, lid 3, derde alinea, van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen moet aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om tegen de achtergrond van alle relevante omstandigheden van de voor hem aanhangige zaak te bepalen waar een consument een op afstand gekocht consumptiegoed aan een ondernemer moet aanbieden teneinde herstelling of vervanging van dat goed mogelijk te maken. In dat verband moet de plaats waar de goederen ter beschikking moeten worden gesteld, van dien aard zijn dat herstelling of vervanging kosteloos plaatsvindt binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument, rekening houdend met de aard van de goederen en het gebruik van de goederen dat de consument wenste.

Artikel 3, lid 3, eerste alinea, juncto artikel 3, lid 4, van richtlijn 1999/44 verzet zich niet ertegen dat een consument de kosten van de verzending en/of retourzending moet voorschieten, voor zover dit geen financiële last vormt die de consument ervan weerhoudt zijn rechten geldend te maken.

Artikel 3, lid 3, derde alinea, juncto artikel 3, lid 5, tweede streepje, van richtlijn 1999/44 moet aldus worden uitgelegd dat een consument die de verkoper in kennis heeft gesteld van een gebrek, het recht heeft om de overeenkomst te laten ontbinden wanneer de verkoper geen stappen heeft ondernomen, met inbegrip van het verstrekken van informatie over de plaats waar de goederen ter beschikking moeten worden gesteld zodat zij in overeenstemming kunnen worden gebracht door middel van een van de in artikel 3, lid 3, van richtlijn 1999/44 bedoelde vormen van genoegdoening, tenzij het gebrek aan overeenstemming slechts van geringe betekenis is of niet is bewezen.”


1      Oorspronkelijke taal: Engels.


2      Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 (PB 1999, L 171, blz. 12).


3      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


4      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


5      Zie overweging 2 van de richtlijn, alsook het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop van en de waarborgen voor consumptiegoederen [COM(95) 520 def., blz. 1 e.v.].


6      Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop van en de waarborgen voor consumptiegoederen [COM(95) 520 def., blz. 7].


7      Zie in die zin arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punten 57‑60).


8      Zie artikel 8, lid 2, van de richtlijn, alsook arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


9      Zie artikel 8, lid 1, van de richtlijn en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop van en de waarborgen voor consumptiegoederen, [COM(95) 520 def., blz. 6].


10      Zie in dit verband arrest van 17 april 2008, Quelle (C‑404/06, EU:C:2008:231, punt 41).


11      Zie in die zin arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 72).


12      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


13      Zie artikel 5, lid 1, van de richtlijn.


14      Zie artikel 3, lid 3, tweede alinea, van de richtlijn.


15      Arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 75).


16      Zie naar analogie mijn conclusie in de zaak Kásler en Káslerné Rábai (C‑26/13, EU:C:2014:85, punten 27‑29 en 105).


17      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


18      Zie de tweede alinea van artikel 3, lid 3, van de richtlijn en, in dat verband, arrest van 17 april 2008, Quelle (C‑404/06, EU:C:2008:231, punt 42). Zie tevens arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 58).


19      Voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende de verkoop van en de waarborgen voor consumptiegoederen [COM(95) 520 def., blz. 14 en 15].


20      Zie artikel 3, derde alinea, van de richtlijn.


21      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 53).


22      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 46).


23      Zie daartoe bijvoorbeeld arrest van 25 juli 2018, Dyson [C‑632/16, EU:C:2018:599, punt 56 (inzake oneerlijke handelspraktijken)], en arrest van 20 september 2017, Andriciuc e.a. [C‑186/16, EU:C:2017:703, punt 47 (inzake oneerlijke bedingen in overeenkomsten)].


24      Zie arrest van 17 april 2008, Quelle (C‑404/06, EU:C:2008:231, punt 31).


25      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 61).


26      Zie arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


27      Zie artikel 3, lid 6, van de richtlijn.


28      Zie in die zin ook arrest van 16 juni 2011, Gebr. Weber en Putz (C‑65/09 en C‑87/09, EU:C:2011:396, punt 72).


29      Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoop van en de waarborgen voor consumptiegoederen [COM(95) 520 def.], blz. 7.


30      Zie artikel 3, lid 3, van de richtlijn.


31      Zie daartoe artikel 5, lid 2, van de richtlijn, gelezen tegen de achtergrond van overweging 19 van de richtlijn. Zie ook arrest van 4 juni 2015, Faber (C‑497/13, EU:C:2015:357, punten 62 en 63).


32      Zie in dit verband arrest van 4 juni 2015, Faber (C‑497/13, EU:C:2015:357, punt 63).


33      Zie artikel 2, lid 2, van de richtlijn.


34      Zie arrest van 4 juni 2015, Faber (C‑497/13, EU:C:2015:357, punt 52).