Language of document : ECLI:EU:F:2014:215

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE (Derde kamer)

17 september 2014 (*)

„Openbare dienst – Personeel van Frontex – Tijdelijk functionaris – Niet-verlenging van overeenkomst voor bepaalde tijd – Procedure voor verlenging – Artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht om te worden gehoord – Niet-inachtneming – Invloed op het dictum van het besluit”

In zaak F‑117/13,

betreffende een beroep ingesteld krachtens artikel 270 VWEU,

Kari Wahlström, voormalig tijdelijk functionaris bij het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, wonende te Espoo (Finland), vertegenwoordigd door S. Pappas, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), vertegenwoordigd door S. Vuorensola en H. Caniard als gemachtigden, bijgestaan door D. Waelbroeck en A. Duron, advocaten,

verweerder,

wijst

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer),

samengesteld als volgt: S. Van Raepenbusch (rapporteur), president, R. Barents en K. Bradley, rechters,

griffier: P. Cullen, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 18 juni 2014,

het navolgende

Arrest

1        Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het Gerecht op 30 november 2013, verzoekt K. Wahlström om nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex), van 19 februari 2013, om zijn overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen.

 Toepasselijke bepalingen

2        Krachtens artikel 17 van verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349, blz. 1), zijn het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna: „RAP”) van toepassing op het personeel van Frontex.

 RAP

3        Artikel 2 RAP, in de op het geding toepasselijke versie, bepaalt:

„Als tijdelijk functionaris in de zin van deze regeling wordt aangemerkt:

a)      [h]et personeelslid, aangesteld om een ambt te vervullen dat is opgenomen in de lijst van het aantal ambten, gevoegd bij de afdeling van de begroting die op iedere instelling betrekking heeft en aan welk ambt de begrotingsautoriteiten een tijdelijk karakter hebben verleend;

[...]”

4        Aangaande het einde van de overeenkomst wordt in artikel 47 RAP, in de op het geding toepasselijke versie, bepaald:

„Behalve door overlijden eindigt de dienst van tijdelijk functionaris:

[...]

b)      bij overeenkomsten voor onbepaalde tijd:

i)      op het tijdstip dat in de overeenkomst is bepaald;

ii)      na afloop van de opzeggingstermijn die in de overeenkomst is vastgesteld en op grond waarvan de functionaris of de instelling de mogelijkheid heeft de overeenkomst op te zeggen voordat de geldigheidsduur ervan is verstreken. [...]”

 Procedure voor verlenging van de overeenkomsten van tijdelijk functionaris bij Frontex

5        Ten tijde van de feiten werd de procedure voor verlenging van de overeenkomsten van tijdelijk functionaris bij Frontex geregeld door de richtsnoeren, die op 26 juli 2010 aan het personeel van Frontex ter kennis werden gebracht door administratieve mededeling nr. 40, welke met name tot doel had de samenhang, transparantie en rechtvaardigheid tijdens het verloop van de procedure te waarborgen (hierna: „richtsnoeren”). Volgens punt 2 van de richtsnoeren bestaat de procedure uit vier etappes:

–        nadat de functionaris blijk heeft gegeven van zijn belangstelling voor de verlenging van zijn overeenkomst, noteert de beoordelaar zijn commentaar en zijn voorstel met betrekking tot de verlenging op een daarvoor bestemd formulier;

–        de tweede beoordelaar onderzoekt het voorstel van de beoordelaar en geeft op hetzelfde formulier gemotiveerd aan of hij het er al dan niet mee eens is; wanneer de beoordelaar en de tweede beoordelaar het niet eens zijn, geeft de tweede beoordelaar schriftelijk aan waarom hij het niet met het voorstel eens is;

–        de directeur van de betrokken afdeling formuleert een aanbeveling op het formulier;

–        de uitvoerend directeur neemt het eindbesluit.

6        Punt 3, onder a), van de richtsnoeren luidt:

„Wanneer de uitvoerend directeur besluit om de overeenkomst met [vijf] jaar te verlengen, bereidt [de directie Personeelszaken] een brief voor, waarin de functionaris een verlenging van de overeenkomst voor die periode wordt voorgesteld [...]

Nadat [de directie Personeelszaken] van de functionaris een positief antwoord heeft ontvangen, bereidt zij een wijziging van de overeenkomst voor, die [twee] maanden voor het einde van de lopende overeenkomst klaarligt voor goedkeuring en ondertekening door de functionaris [...]”.

7        Punt 3, onder c), van de richtsnoeren preciseert:

„Wanneer de uitvoerend directeur besluit om de overeenkomst niet te verlengen, bereidt [de directie Personeelszaken] een brief voor waarin de door de beoordelaar aangevoerde argumenten (belang van de dienst, prestaties, of een combinatie van beide) worden vermeld. Deze brief wordt door de uitvoerend directeur ondertekend en [twaalf] maanden voor het einde van de geldende overeenkomst aan de functionaris gezonden.”

 Aan het geding ten grondslag liggende feiten

8        Verzoeker is op 1 augustus 2006 bij Frontex in dienst getreden als tijdelijk functionaris in de zin van artikel 2, onder a), RAP, voor een periode van vijf jaar, met de mogelijkheid van verlenging. In eerste instantie werd hij als eenheidshoofd van de administratieve diensten van Frontex aangesteld in de rang A*12, salaristrap 2.

9        In het begin van 2008 werd tussen de eenheden en de uitvoerend directeur een extra leidinggevend niveau in het leven geroepen, bestaande uit „afdelingen”, geleid door „afdelingsdirecteuren”. In het voorjaar van 2008 werd aangevangen met een selectieprocedure voor de middelbare leidinggevende posten van de afdelingsdirecteuren. Verzoeker, die destijds door de uitvoerend directeur werd aangemoedigd om aan deze procedure deel te nemen, diende zijn sollicitatie in voor de post van directeur van de administratieve afdeling. Zijn sollicitatie was evenwel niet succesvol, aangezien voor het bekleden van deze post werd gekozen voor de heer C.

10      Na een interne selectieprocedure en overeenkomstig een op 22 juni 2010 ondertekende wijziging van zijn overeenkomst, werd verzoeker met ingang van 1 augustus 2010 te werk gesteld als hoofd van het operationeel bureau van Frontex te Piraeus (Griekenland). Zijn taken als eenheidshoofd van de administratieve diensten waren vanaf juni 2010 overgedragen aan de heer C, die als zodanig ook zijn hiërarchieke meerdere was.

11      Wat de beoordeling van de beroepsprestaties van verzoeker betreft, werd in november 2009 een beoordelingsrapport voor het jaar 2008 afgerond. In dat rapport kwamen de directeur van de administratieve afdeling, de heer C, die de directe hiërarchieke meerdere en als zodanig tevens de beoordelaar van verzoeker was, en de plaatsvervangend uitvoerend directeur, in zijn hoedanigheid van tweede beoordelaar, tot de conclusie dat het prestatievermogen van verzoeker overeenkwam met niveau III, aangezien hij volgens hen „qua rendement, bekwaamheid en gedrag in de dienst gedeeltelijk aan de verwachtingen had voldaan”. In de daaropvolgende, op 23 juni 2010 vastgestelde beoordeling voor het jaar 2009 werd het prestatievermogen van verzoeker daarentegen door dezelfde beoordelaar en dezelfde tweede beoordelaar gesitueerd op niveau II, aangezien verzoeker volgens hen „qua rendement, bekwaamheid en gedrag in de dienst volledig aan de verwachtingen had voldaan”. Tot slot werd aan verzoeker op 23 februari 2011 een ontwerpbeoordeling over het jaar 2010 verstrekt, waarin de beoordelaar en de tweede beoordelaar, die gewisseld hadden en waarbij het ging om de plaatsvervangend uitvoerend directeur respectievelijk de uitvoerend directeur, van mening waren dat verzoekers prestatievermogen moest worden gesitueerd op niveau III.

12      Op 28 april 2011 stelde verzoeker tegen het ontwerpbeoordelingsrapport over het jaar 2010 beroep in voor het gezamenlijk beoordelingscomité, ingesteld bij artikel 13 van het besluit van de uitvoerend directeur van Frontex van 27 augustus 2009 tot vaststelling van een procedure voor de beoordeling van het personeel. Op 13 juni 2012 bracht dat comité zijn advies uit, waarin het vaststelde dat, „gelet op het feit dat in het rapport geen doelstellingen [waren] vermeld en er voor bepaalde beoordelingen onvoldoende bewijzen best[onden]”, het nodig was om „de onpartijdigheid en objectiviteit [van het rapport] te verbeteren”, en dat „[v]anwege de langdurige perioden van ziekteverlof van verzoeker in 2011 en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden om alle stappen van de beoordelingsprocedure uit te voeren, [...] enerzijds [...] de toepasselijke procedure niet [was] gevolgd, maar, anderzijds, de verantwoordelijkheid daarvoor niet [lag] bij de beoordelaar en de tweede beoordelaar”.

13      Bij e-mail van 11 juli 2012 werd verzoeker meegedeeld dat de tweede beoordelaar had besloten het beoordelingsrapport over het jaar 2010 te bevestigen en daarin geen enkele wijziging aan te brengen. Verzoeker is tegen voornoemd rapport opgekomen voor het Gerecht, dat het beroep bij arrest van 9 oktober 2013, Wahlström/Frontex (F‑116/12, EU:F:2013:143, waartegen hogere voorziening is ingesteld voor het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑653/13 P), heeft verworpen.

14      Voorts wilde de directie Personeelszaken, met het oog op de verlenging van verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris – die volgens diezelfde overeenkomst afliep op 31 juli 2011 – bij e-mail van 22 juli 2010 van verzoeker weten of hij belangstelling had om zijn overeenkomst te verlengen, teneinde erachter te komen „of zij, twaalf maanden vóór het einde van de overeenkomst, de procedure tot verlenging in moest leiden”, zoals was voorgeschreven in de richtsnoeren. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verzoeker bevestigend geantwoord, door aan te geven dat hij „meer dan ooit [...] in de huidige taken, omstandigheden en toekomstperspectieven van deze [post] [was] geïnteresseerd, wat [hem] in staat stel[de] werkzaam te zijn voor Frontex, waarbij hij voordeel [kon] trekken uit [zijn] opleiding tot officier bij de kustwacht en zijn 20-jarige ervaring met grensbeheer”. De directie Personeelszaken heeft verzoeker onmiddellijk per e-mail geantwoord dat zij de procedure tot verlenging van de overeenkomst zou „inleiden” en dat een besluit dienaangaande eind september of begin oktober 2010 kon worden verwacht.

15      Tijdens een vergadering op 9 december 2010 deelde de uitvoerend directeur, in zijn hoedanigheid van tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag van Frontex (hierna: „TAOBG”), verzoeker mee dat hij voornemens was diens overeenkomst niet te verlengen. De volgende dag nam de uitvoerend directeur, overeenkomstig de aanbeveling van de plaatsvervangend uitvoerend directeur – die als beoordelaar van verzoeker in het verlengingsformulier had benadrukt dat verzoekers beroepsprestaties gedurende de laatste vier jaren niet hadden voldaan aan de verwachtingen –, het formele besluit om verzoekers overeenkomst niet te verlengen. Dit besluit werd op 16 december 2010 aan verzoeker betekend.

16      Het besluit van 10 december 2010 van de uitvoerend directeur van Frontex om verzoekers overeenkomst niet te verlengen, vormde het voorwerp van een buitengerechtelijke administratieve procedure en werd daarna door verzoeker voor het Gerecht aangevochten, dat het besluit bij arrest van 30 januari 2013, Wahlström/Frontex (F‑87/11, EU:F:2013:10), nietig verklaarde wegens schending van wezenlijke vormvoorschriften, aangezien het vaststelde dat de procedure tot verlenging van verzoekers overeenkomst was aangetast door een bevoegdheidsgebrek bij de geraadpleegde beoordelaar. Na deze nietigverklaring nam de uitvoerend directeur van Frontex, in zijn hoedanigheid van TAOBG, op 19 februari 2013 een nieuw besluit tot niet-verlenging van verzoekers overeenkomst (hierna: „bestreden besluit”), dat op 22 februari 2013, samen met het nieuwe, door de beoordelaar en de tweede beoordelaar ingevulde formulier tot verlenging van zijn overeenkomst, aan verzoeker werd betekend.

17      Op 23 april 2013 heeft verzoeker tegen het bestreden besluit een klacht ingediend op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut. Deze klacht is afgewezen bij besluit van het TAOBG van 21 augustus 2013.

 Conclusies van partijen

18      Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        „zijn volledige rechtsmacht [uit te oefenen] om de werking van zijn beslissing te waarborgen”;

–        Frontex te verwijzen in de kosten.

19      Frontex concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Vordering tot nietigverklaring

20      Ter ondersteuning van zijn conclusie voert verzoeker vier middelen aan, ontleend aan (i) schending van de rechten van de verdediging, (ii) schending van punt 3, onder c), van de richtsnoeren, (iii) schending van het beginsel van eerbiediging van het gewettigd vertrouwen, (iv) schending van de zorgplicht, en (v) een kennelijke beoordelingsfout.

21      In het kader van zijn eerste middel verwijt verzoeker Frontex dat deze hem niet heeft gehoord vóór de vaststelling van het bestreden besluit, dat een bezwarend besluit vormt dat ernstige gevolgen kan hebben voor zijn beroepssituatie, aangezien het hem op basis van een beoordeling van zijn kwaliteiten en kwalificaties de mogelijkheid van voortzetting van zijn arbeidsverhouding heeft ontnomen. Een dergelijk besluit dient derhalve te worden aangemerkt als een na het afsluiten van een tegen verzoeker ingeleide procedure genomen besluit.

22      Verzoeker betoogt voorts dat het recht om te worden gehoord een fundamenteel beginsel van Unierecht vormt, dat voorrang heeft boven de richtsnoeren, zodat, ook al voorzien de richtsnoeren niet in raadpleging van de betrokken functionarissen, deze omstandigheid er niet toe kan leiden dat de toepassing van dit beginsel wordt verijdeld. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan, wanneer het in de praktijk onmogelijk of onverenigbaar met het dienstbelang blijkt te zijn om de betrokkene van tevoren te horen, aan bovengenoemde vereisten worden voldaan door de betrokkene zo spoedig mogelijk ná de vaststelling van het bezwarend besluit te horen. In casu heeft Frontex verzoeker evenwel noch vóór, noch bij de eerste gelegenheid ná de vaststelling van het bestreden besluit gehoord.

23      Frontex betwist niet dat het bestreden besluit voor verzoeker bezwarend is, noch dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot een voor de belanghebbende bezwarend besluit kan leiden een grondbeginsel vormt van het Unierecht dat zelfs bij ontbreken van enige regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen. Niettemin betoogt Frontex dat het loutere feit dat een besluit, vanuit procedureel oogpunt, een bezwarend besluit vormt, niet volstaat om de administratie te verplichten de betrokken functionaris naar behoren te horen vóór de vaststelling van dat besluit. Daarvoor is ook nog vereist dat de administratieve procedure na afloop waarvan het bezwarend besluit is vastgesteld, is ingeleid tegen de betrokkene. Dit is evenwel niet het geval wanneer er sprake is van een procedure tot verlenging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris, die volgens dezelfde regels en beoordelingscriteria van toepassing is op alle tijdelijk functionarissen wier overeenkomst in de nabije toekomst afloopt en die juist de verlenging daarvan verlangen. In deze omstandigheden zou het tegenstrijdig zijn te beweren dat een dergelijke procedure is ingeleid tegen de betrokken functionaris.

24      Ter terechtzitting heeft Frontex voorts betoogd dat artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geen verplichting bevat om verzoeker te horen over de verlenging van zijn overeenkomst, daar een dergelijke verlenging voor hem niet bezwarend kan zijn.

25      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure die tot een voor de belanghebbende bezwarend besluit kan leiden, een grondbeginsel van gemeenschapsrecht is, dat zelfs bij gebreke van enig voorschrift omtrent de betrokken procedure in acht moet worden genomen (arresten België/Commissie, 234/84, EU:C:1986:302, punt 27; Duitsland/Commissie, C‑288/96, EU:C:2000:537, punt 99, en Commissie/De Bry, C‑344/05 P, EU:C:2006:710, punt 37).

26      In casu betoogt verzoeker dat het bestreden besluit was vastgesteld na een procedure die in die zin tegen hem was ingeleid dat hij daarin op basis van een beoordeling van zijn kwaliteiten en kwalificaties werd bestraft met het ontnemen van zijn arbeidsverhouding. Zoals Frontex evenwel terecht vaststelt, heeft de procedure tot verlenging van overeenkomsten van tijdelijk functionaris, zoals deze is geregeld door de richtsnoeren, juist tot doel het TAOBG in staat te stellen om, volgens de regels die hun gelijke behandeling garanderen en op een gebied waarop het TAOBG over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, te onderzoeken of er, nadat de betrokken functionarissen blijk hebben gegeven van hun belangstelling hiervoor, reden bestaat om hun binnenkort aflopende overeenkomst te verlengen. In deze omstandigheden kan er niet van uitgegaan worden dat de procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingeleid tegen verzoeker, die zich derhalve niet op deze grond kan beroepen op zijn rechten van de verdediging.

27      Hoewel in casu dus niet is aangetoond dat het bestreden besluit is genomen na afloop van een tegen verzoeker ingeleide procedure, heeft dit besluit toch in zoverre nadelige gevolgen voor zijn situatie dat het ertoe leidt dat hem de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn arbeidsverhouding met Frontex voort te zetten. De rechten van de verdediging, thans verankerd in artikel 41 van het Handvest, dat volgens de Unierechter van algemene toepassing is (arrest L/Parlement, T‑317/10 P, EU:T:2013:413, punt 81), omvatten, zij het in ruimere zin, het procedureel recht, neergelegd in lid 2, onder a), van voornoemd artikel, van eenieder om te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen (zie in die zin arresten Frankrijk/People’s Mojahedin Organization of Iran, C‑27/09 P, EU:C:2011:853, punt 65; M., C‑277/11, EU:C:2012:744, punten 81‑83, en Commissie/Kadi, C‑584/10 P, C‑593/10 P en C‑595/10 P, EU:C:2013:518, punten 98 en 99). Derhalve had Frontex, overeenkomstig artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest, verzoeker in staat moeten stellen naar behoren zijn opmerkingen in te dienen vóór de vaststelling van het bestreden besluit. Frontex betwist geenszins dat het verzoeker niet in staat heeft gesteld vóór de vaststelling van dat besluit te worden gehoord.

28      Wil een schending van het recht om te worden gehoord in casu tot de nietigverklaring van het bestreden besluit kunnen leiden, dan moet, volgens vaste rechtspraak, ook nog worden onderzocht of de procedure bij ontbreken van die onregelmatigheid tot een ander resultaat had kunnen leiden (arresten G. en R., C‑383/13 PPU, EU:C:2013:533, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en CH/Parlement, F‑129/12, EU:F:2013:203, punt 38).

29      In casu blijkt uit het nieuwe formulier voor het verlengen van de overeenkomst dat de aanbeveling van de beoordelaar om verzoekers overeenkomst niet te verlengen berust op het niveau van zijn beroepsprestaties in het jaar 2009, zoals die werden beoordeeld in het op 23 juni 2010 afgeronde beoordelingsrapport. Deze beoordeling werd namelijk, in wezen – en zelfs grotendeels – woordelijk in het bestreden besluit overgenomen door de beoordelaar, die wijst op „het ontoereikende prestatieniveau (bekwaamheid en gedrag) op de gebieden die van wezenlijk, cruciaal en primair belang zijn voor degene die de post bekleedt”, waarbij hij juist de twee niet bereikte, in afdeling B (met het opschrift „Verwezenlijking van de doelstellingen tijdens de referentieperiode”) van het bovengenoemde beoordelingsrapport genoemde, doelstellingen op de voorgrond plaatst. Ook de moeilijkheden in de betrekkingen met bepaalde eenheden en het hardnekkig nemen van ongepaste maatregelen, die worden genoemd in afdeling D, „Bekwaamheden (deskundigheid en kwalificaties) tijdens de referentieperiode”, van dat rapport, zijn woordelijk overgenomen in het bestreden besluit onder het commentaar van de beoordelaar. Niet betwist wordt evenwel dat verzoeker in het kader van de beoordelingsronde over het jaar 2009 is gehoord.

30      Niettemin kan alleen aan de hand van de dialoog tussen verzoeker en beoordelaar in het kader van deze beoordeling niet worden vastgesteld dat, ook wanneer er geen sprake zou zijn van die in punt 27 supra vastgestelde onregelmatigheid van de procedure, dat wil zeggen, ook wanneer verzoeker wél vóór de vaststelling van het bestreden besluit zou zijn gehoord en derhalve in staat zou zijn geweest om zijn verdediging te voeren tegen het gevaar van het verlies van zijn arbeidsplaats, de procedure van verlenging van de overeenkomst niet tot een ander resultaat had kunnen leiden, aangezien de twee betrokken procedures – één voor de vaststelling van een beoordelingsrapport en één voor het al dan niet verlengen van een overeenkomst – weliswaar vergelijkbare, doch uiteenlopende doelstellingen nastreven en op verschillende beoordelingscriteria kunnen berusten. Met name het niveau van de prestaties en de deskundigheid van de betrokken functionaris vormt slechts één van de elementen die in aanmerking kunnen worden genomen door het TAOBG wanneer dit dient te beslissen over de verlenging van een overeenkomst.

31      Dit geldt a fortiori voor de commentaren van de beoordelaar, te weten de plaatsvervangend uitvoerend directeur, die eveneens is geraadpleegd in het kader van de na het nietigverklaringsarrest van het Gerecht ingeleide nieuwe procedure voor de verlenging van de overeenkomst. Deze commentaren hadden betrekking op verzoekers beroepsprestaties in de loop van het jaar 2010, welke reeds door laatstgenoemde, ditmaal in zijn hoedanigheid van beoordelaar van verzoeker, in het kader van beoordelingsronde 2011 waren beoordeeld. In zijn arrest Wahlström/Frontex (EU:F:2013:143, punt 38), waarin uitspraak werd gedaan over het beroep tegen het in het kader van beoordelingsronde 2011 opgestelde beoordelingsrapport, heeft het Gerecht juist geoordeeld dat er geen enkele dialoog had plaatsgevonden tussen de beoordelaar en verzoeker in het kader van die beoordelingsronde.

32      Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat de conclusie van het TAOBG om verzoekers overeenkomst niet te verlengen anders had kunnen luiden wanneer verzoeker in staat was gesteld om naar behoren zijn standpunt bekend te maken over het niveau van zijn beroepsprestaties zowel in het jaar 2009 als in het jaar 2010, en dit in samenhang met het perspectief van voortzetting van zijn arbeidsverhouding met Frontex, en dat, bijgevolg, de eerbiediging van het recht om te worden gehoord dus van invloed had kunnen zijn op de inhoud van het bestreden besluit.

33      In de omstandigheden van de onderhavige zaak aannemen dat Frontex een identiek besluit zou hebben genomen ook nadat het verzoeker wél zou zijn gehoord, kan er enkel toe leiden dat het in artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest neergelegde fundamentele recht om te worden gehoord van zijn inhoud wordt beroofd, aangezien de inhoud van dat recht zelf impliceert dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om het betrokken besluitvormingsproces te beïnvloeden (arrest Marcuccio/Commissie, T‑236/02, EU:T:2005:417, punt 115).

34      Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel gegrond is en dat het bestreden besluit dus moet worden nietig verklaard zonder dat de andere middelen behoeven te worden onderzocht.

 Conclusie, ertoe strekkende dat het Gerecht zijn volledige rechtsmacht uitoefent

35      Aangezien verzoeker van mening is dat zijn beroep, daar dit strekt tot nietigverklaring van een besluit tot niet-verlenging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris, financiële gevolgen met zich brengt, verzoekt hij het Gerecht de volledige rechtsmacht uit te oefenen die hem is toegekend door artikel 91, lid 1, van het Statuut, en Frontex te veroordelen tot betaling van een bedrag dat het ex æquo et bono noodzakelijk acht om de werking van zijn beslissing te waarborgen.

36      Frontex is van mening dat er geen reden bestaat voor het Gerecht om zijn volledige rechtsmacht uit te oefenen en Frontex te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding.

37      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de nietigverklaring van een handeling door de Unierechter tot gevolg heeft dat die handeling met terugwerkende kracht haar gelding wordt ontnomen en dat wanneer de nietig verklaarde handeling reeds is uitgevoerd, het ongedaan maken van haar gevolgen vereist dat verzoeker in de rechtspositie wordt gebracht waarin hij zich vóór die handeling bevond (arresten Landgren/ETF, F‑1/05, EU:F:2006:112, punt 92, en Kalmár/Europol, F‑83/09, EU:F:2011:66, punt 88). Bovendien is, overeenkomstig artikel 266 VWEU, de instelling wier handeling nietig is verklaard gehouden „de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie”.

38      Voorts dient te worden benadrukt dat het bestreden besluit nietig is verklaard omdat verzoeker door het TAOBG niet naar behoren is gehoord vóór de vaststelling ervan.

39      In die context kan in geen geval worden uitgesloten dat het TAOBG zich op het standpunt stelt dat het, na een onderzoek van het dossier waarbij rekening wordt gehouden met de rechtsoverwegingen van dit arrest, opnieuw een besluit kan nemen om verzoekers overeenkomst van tijdelijk functionaris niet te verlengen.

40      Zelfs indien de onderhavige conclusies in die zin moeten worden opgevat dat zij strekken tot vergoeding van de immateriële schade die verzoeker zou hebben geleden als gevolg van de onrechtmatigheden die het TAOBG in het kader van zijn conclusies tot nietigverklaring worden verweten, dient niettemin te worden vastgesteld dat het verzoekschrift niet het geringste bewijs bevat met betrekking tot de vraag of de gestelde immateriële schade al dan niet volledig kan worden hersteld door de nietigverklaring van het bestreden besluit, dat deze schade heeft veroorzaakt.

41      Bijgevolg is er geen reden voor het Gerecht om door het uitoefenen van de hem krachtens artikel 91, lid 1, van het Statuut toekomende volledige rechtsmacht er zorg voor te dragen dat de nuttige werking van het onderhavige nietigverklaringsarrest wordt gewaarborgd.

 Kosten

42      Volgens artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij, onverminderd de overige bepalingen van het achtste hoofdstuk van de tweede titel van dat Reglement, in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Op grond van artikel 87, lid 2, kan het Gerecht, wanneer de billijkheid dit vergt, beslissen dat een in het ongelijk gestelde partij slechts ten dele in de kosten wordt verwezen of zelfs niet in de kosten dient te worden verwezen.

43      Uit bovenstaande rechtsoverwegingen volgt dat Frontex in het ongelijk is gesteld. Bovendien heeft verzoeker in zijn conclusies uitdrukkelijk gevraagd om Frontex te verwijzen in de kosten. Daar de omstandigheden van de zaak niet de toepassing van de bepalingen van artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigen, moet Frontex zijn eigen kosten dragen en wordt het verwezen in de kosten van verzoeker.

HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van de uitvoerend directeur van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, van 19 februari 2013, om de overeenkomst van tijdelijk functionaris van K. Wahlström niet te verlengen, wordt nietig verklaard.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      Het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van K. Wahlström.

Van Raepenbusch

Barents

Bradley

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 17 september 2014.

De griffier

 

       De president

W. Hakenberg

 

      S. Van Raepenbusch


* Procestaal: Engels.