Language of document : ECLI:EU:F:2013:213

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

13 december 2013

Gevoegde zaken F‑137/12, F‑138/12, F‑139/12 en F‑141/12

Fabrice Van Oost e.a.

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bevordering – Certificeringsprocedure 2010‑2011 – Uitsluiting van de lijst van gecertificeerde ambtenaren – Minnelijke regeling op initiatief van het Gerecht – Klachttermijn – Buiten de termijn ingediende klacht – Begrip verschoonbare dwaling – Zorgvuldigheid die van een ambtenaar met normale kennis van zaken wordt verlangd – Per telefoon verkregen inlichtingen – Bewijs – Niet-ontvankelijkheid”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Van Oost, Ibarra de Diego, Theodoridis (op 14 november 2012) en Hotz (op 16 november 2012) in wezen verzoeken om nietigverklaring van de besluiten van het comité voor de beraadslaging voor de certificeringsprocedure 2010‑2011, om hen niet te plaatsen op de lijst van kandidaten die waren geslaagd voor alle examens die waren verricht na het opleidingsprogramma „certificering”, georganiseerd in 2010‑2011, alsook om vergoeding van de beweerdelijk geleden schade.

Beslissing:      De zaken F‑137/12, F‑138/12 en F‑139/12 worden doorgehaald in het register van het Gerecht. Partijen in de zaken F‑137/12, F‑138/12 en F‑139/12 dragen de kosten volgens het tussen hen tot stand gekomen akkoord. Het beroep in zaak F‑141/12 wordt niet-ontvankelijk verklaard. Hotz draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie in zaak F‑141/12.

Samenvatting

Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Termijnen – Verval van recht – Verschoonbare dwaling – Begrip – Door de administratie mogelijk telefonisch verstrekte onjuiste aanwijzingen – Geen invloed

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2, en 91, lid 2; besluit 2002/620 van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de Europese Ombudsman, art. 4)

Het begrip verschoonbare dwaling moet restrictief worden uitgelegd en ziet alleen op uitzonderlijke omstandigheden waarin, met name, de instellingen zich aldus hebben gedragen dat dit gedrag alleen of in doorslaggevende mate bij een ambtenaar of functionaris te goeder trouw die alle vereiste zorgvuldigheid aan de dag legt, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken. Dit begrip kan analoog aan artikel 91, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie worden toegepast op de dwingende termijnen voor de indiening van een akte of een document bij de administratie zelf, met inbegrip van een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van voornoemd Statuut.

Om aan te tonen dat er sprake is van verschoonbare dwaling, kan een ambtenaar zich niet beroepen op een telefonisch onderhoud met de administratie tijdens hetwelk hij onjuiste aanwijzingen zou hebben ontvangen met betrekking tot het tot aanstelling bevoegd gezag waaraan hij een klacht heeft gericht tegen een besluit van het Europees Bureau voor personeelsselectie. Aangezien de uitlegging van de toepasselijke bepalingen van besluit 2002/620 betreffende de oprichting van het EPSO, geen bijzondere moeilijkheden oplevert, staat het immers aan de betrokkene om alle zorgvuldigheid aan de dag te leggen die van een ambtenaar met normale kennis van zaken mag worden verwacht, en, bijgevolg, zich correct te informeren omtrent de vraag welk gezag bevoegd is om de klachten te onderzoeken.

(cf. punten 25‑28 en 30)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 11 november 2008, Speiser/Parlement, T‑390/07, punt 33; 16 september 2009, Boudova e.a./Commissie, T‑271/08 P, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak

Gerecht van de Europese Unie: 1 april 2011, Doherty/Commissie, T‑468/10, punt 29

Gerecht voor ambtenarenzaken: 10 mei 2011, Barthel e.a./Hof van Justitie, F‑59/10, punt 28