Language of document : ECLI:EU:F:2007:208

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

27 november 2007

Zaak F‑122/06

Anton Pieter Roodhuijzen

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Sociale zekerheid – Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering – Partnerschap – Artikel 72 van Statuut – Artikel 1 van bijlage VII bij Statuut – Artikel 12 van regeling inzake ziektekostenverzekering”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 28 februari 2006, bevestigd op 20 maart 2006, houdende weigering om verzoekers partnerschap met Maria Helena Astrid Hart te erkennen en bijgevolg weigering om deze het recht te verlenen op aansluiting bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen, en van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van 12 juli 2006 tot afwijzing van de klacht.

Beslissing: Het besluit van de Commissie van 28 februari 2006, bevestigd op 20 maart 2006, om verzoekers partnerschap met Hart niet te erkennen als niet-huwelijks partnerschap voor het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen, wordt nietig verklaard. De Commissie wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

Ambtenaren – Sociale zekerheid – Ziekteverzekering – Personele werkingssfeer – Ongehuwde partner van een ambtenaar

(Ambtenarenstatuut, art. 72; bijlage VII, art. 1, lid 2, sub c, en 2, lid 4; verordening nr. 723/2004 van de Raad; Regeling inzake de ziektekostenverzekering, art. 12)

Uit de tekst zelf van artikel 72 van het Statuut inzake het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese Gemeenschappen volgt dat dit artikel voor de definitie van het begrip „ongehuwde partner van een ambtenaar” rechtstreeks verwijst naar de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid 2, sub c, van bijlage VII bij het Statuut, en dat de kwestie van registratie van het partnerschap, waarop de inleidende zin van artikel 1, lid 2, sub c, van bijlage VII bij het Statuut ziet, niet kan worden aangemerkt als een voorafgaande voorwaarde. Had de wetgever anders willen bepalen, dan zouden artikel 72 van het Statuut en artikel 12 van de gemeenschappelijke regeling niet van de ongehuwde respectievelijk erkende partner van de ambtenaar hebben gesproken, maar van zijn geregistreerde partner, welke laatste term wordt gebruikt in artikel 1, lid 2, sub c, van bijlage VII bij het Statuut. Bovendien spreekt punt 8 van de considerans van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, betreffende de uitbreiding van de voordelen van gehuwde partners tot andere vormen van verbintenis dan het huwelijk, van ambtenaren die een door een lidstaat als stabiel erkend partnerschap buiten het huwelijk hebben gesloten, zonder ook maar gewag te maken van voorwaarden inzake registratie van de betrokken relatie. In deze context bestaat er in wezen geen verschil tussen het in artikel 72 van het Statuut genoemde begrip ongehuwde partner van een ambtenaar en het begrip erkende partner van een ambtenaar als bedoeld in artikel 12 van de gemeenschappelijke regeling.

Aldus staat het aan de communautaire rechter om, teneinde uit te maken of het recht op aansluiting bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering moet worden uitgebreid tot de ongehuwde partner van een ambtenaar, enkel te toetsen of aan de eerste drie voorwaarden van artikel 1, lid 2, sub c, van bijlage VII bij het Statuut is voldaan.

De eerste voorwaarde vermeldt dat een officieel document moet worden overgelegd dat door een lidstaat van de Europese Unie of een bevoegde autoriteit van een lidstaat als zodanig is erkend en waaruit het niet-huwelijkse partnerschap blijkt. Deze voorwaarde bevat drie onderdelen:

–        het eerste onderdeel heeft betrekking op de overlegging van een officieel document met betrekking tot de status van de personen;

–        het tweede onderdeel bevat de verplichting dat dit officiële document door een lidstaat als zodanig is erkend;

–        het derde onderdeel vereist ten slotte dat uit dit officiële document, met betrekking tot de status van de personen, het niet-huwelijkse partnerschap van de betrokken personen blijkt.

De vraag of twee personen zich bevinden in de situatie van niet-huwelijkse partners in de zin van het derde onderdeel, kan niet enkel afhangen van de beoordeling door de nationale autoriteiten van een lidstaat. Aldus kan niet aan het vereiste van status van niet-huwelijkse partners worden voldaan door het enkele feit dat uit een officieel document, dat door een lidstaat als zodanig is erkend, het bestaan van een dergelijke status blijkt.

Daarentegen moet een partnerschap, wil het onder artikel 72 van het Statuut en artikel 12 van de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering vallen, bepaalde gelijkenissen met het huwelijk vertonen. In het licht van dit criterium moet het derde onderdeel van de eerste voorwaarde aldus worden opgevat dat het drie cumulatieve subvoorwaarden bevat. Allereerst vereist dit derde onderdeel – en de in de toepasselijke statutaire bepaling gebruikte bewoordingen zelf bevestigen deze uitlegging – dat de partners een paar vormen, dat wil zeggen een verbintenis tussen twee personen, in tegenstelling tot andere verbintenissen tussen personen. Vervolgens blijkt uit het gebruik van de term „status” dat de relatie tussen de partners openbare en formele elementen moet bevatten. De voorwaarde betreffende de status van niet-huwelijkse partners van dezelfde personen, die deels is gelieerd aan het eerste onderdeel van de eerste voorwaarde, betreffende de overlegging van een officieel document met betrekking tot de status van de personen, gaat echter verder dan de enkele eis van een officieel document. Het begrip niet-huwelijkse partners ten slotte moet worden opgevat als een situatie waarin tussen de partners een levensgemeenschap bestaat die wordt gekenmerkt door een zekere stabiliteit, en waarin zij in het kader van deze levensgemeenschap zijn gebonden door wederzijdse rechten en verplichtingen met betrekking tot hun samenleving.

Een dergelijke uitlegging is bovendien in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkeling van de normen en waarden. Met de uitbreiding van het recht op aansluiting bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering tot de vaste partner van de ambtenaar worden doeleinden van solidariteit en maatschappelijke cohesie nagestreefd, die verschillen van de doeleinden welke worden nagestreefd met de bepalingen die aan de ambtenaren zuiver geldelijke voordelen toekennen, in de vorm van een aanvulling op de bezoldiging, zoals bijvoorbeeld de kostwinnerstoelage als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub c, van bijlage VII bij het Statuut voor de partner van een ambtenaar; het is dus niet onredelijk dat voor deze laatste voordelen strengere voorwaarden gelden wat de relatie van de ambtenaar met zijn ongehuwde partner betreft, dan voor het voordeel bestaande in de uitbreiding van het recht op aansluiting bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering tot de ongehuwde partner.

(cf. punten 29, 30, 32, 35-40 en 49)