Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 21 februari 2019 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 12 december 2018 in zaak T-684/14, Krka/Commissie

(Zaak C-151/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Mongin, F. Castilla Contreras, C. Vollrath, gemachtigden, D. Bailey, barrister)

Andere partij in de procedure: Krka Tovarna Zdravil d.d.

Conclusies

punten 1 tot en met 4 van het dictum van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie in zaak T-684/14 vernietigen;

de zaak krachtens artikel 61 van het Statuut terugverwijzen naar het Gerecht van de Europese Unie;

Krka verwijzen in de kosten van de Commissie.

Middelen en voornaamste argumenten

Eerste middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Krka ten tijde van de overeenkomsten in kwestie geen concurrentiedruk heeft uitgeoefend op Servier.

Tweede middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van de inhoud en de doelstellingen van de licentieovereenkomst als aansporing voor Krka om de beperkingen van de schikkingsovereenkomst te aanvaarden.

Derde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het begrip mededingingsbeperking naar strekking als bedoeld in artikel 101, lid 1, VWEU.

Vierde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de analyse van de bedoeling van de partijen voor de toepassing van artikel 101 VWEU.

Vijfde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door rekening te houden met de mededingingsbevorderende gevolgen van de licentie op markten die niet binnen de reikwijdte van de door het besluit vastgestelde schending van artikel 101, lid 1, VWEU vallen.

Zesde middel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het voorwerp van de overdrachtsovereenkomst.

Zevende rechtsmiddel: het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het begrip mededingingsbeperkend gevolg als bedoeld in artikel 101, lid 1, VWEU.

____________