Language of document : ECLI:EU:F:2014:248

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

18 november 2014

Zaak F‑59/09 RENV

Carlo De Nicola

tegen

Europese Investeringsbank (EIB)

„Ambtenarenrecht – Terugverwijzing naar het Gerecht na vernietiging – Personeel van de EIB – Jaarlijkse evaluatie – Interne regeling – Beroepsprocedure – Recht om te worden gehoord – Schending door het beroepscomité – Onrechtmatigheid van het besluit van het beroepscomité – Psychisch geweld – Afdoening zonder beslissing over de schadevordering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarbij De Nicola in wezen vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van het beroepscomité van de Europese Investeringsbank (EIB) van 14 november 2008, ten tweede, nietigverklaring van de bevorderingsbesluiten van 29 april 2008 en van het besluit van diezelfde dag om hem niet te bevorderen, ten derde, nietigverklaring van zijn beoordelingsrapport over 2007, ten vierde, vaststelling van het psychisch geweld waarvan hij het slachtoffer zou zijn geweest en, ten vijfde, veroordeling van de EIB tot beëindiging van dat geweld en tot vergoeding van de schade die hij door dat geweld zou hebben geleden.

Beslissing:      Het besluit van het beroepscomité van de Europese Investeringsbank van 14 november 2008 wordt nietig verklaard. Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de vordering tot vergoeding van de schade die door het psychisch geweld zou zijn ontstaan. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Europese Investeringsbank zal haar eigen kosten dragen en wordt verwezen in de kosten van De Nicola in de zaken F‑59/09, T‑264/11 P en F‑59/09 RENV.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Beoordeling – Evaluatierapport – Betwisting voor het beroepscomité van de Bank – Besluit van het comité om zich onbevoegd te verklaren tot kennisneming van het beroep zonder de betrokkene te horen – Schending van de rechten van de verdediging

2.      Beroepen van ambtenaren – Personeelsleden van de Europese Investeringsbank – Beroep tot schadevergoeding – Schadevordering berustend op dezelfde feiten die in het kader van twee afzonderlijke beroepen zijn aangevoerd – Voorkeur – Beginsel van goede rechtsbedeling – Afdoening zonder beslissing

1.      In het kader van een beroep van een personeelslid van de Europese Investeringsbank tegen de uitslag van zijn jaarlijkse evaluatie, kan het beroepscomité van de Europese Investeringsbank zich, overeenkomstig artikel 20 van bijlage A bij de mededeling betreffende het verrichten van de evaluatie van de prestaties over het jaar 2007, enkel in uitzonderlijke gevallen onbevoegd verklaren tot kennisneming van het beroep en dient het partijen hiervan in kennis te stellen, onder aanvoering van de redenen van zijn onbevoegdverklaring, met name wanneer het gedrag van een van hen tijdens de procedure ten grondslag ligt aan de situatie, onder eerbiediging, overeenkomstig punt 10 van diezelfde bijlage, van het recht van elk der partijen om te worden gehoord.

Wanneer de betrokkene zijn beroep voor het beroepscomité niet intrekt, ontneemt het feit dat het beroepscomité zich zonder de punten 10 en 20 van bijlage A te eerbiedigen onbevoegd verklaart tot kennisneming van het beroep, de betrokkene op zichzelf het recht om te worden gehoord over de verschillende middelen die hij opwerpt, doordat hem een toetsinstantie wordt ontnomen.

(cf. punten 51, 53 en 54)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest De Nicola/EIB, T‑264/11 P, EU:T:2013:461, punt 44

2.      Wanneer de feitelijke en juridische elementen en beweringen met betrekking tot dezelfde feiten, die ten grondslag liggen aan twee schadevorderingen die zijn ingediend door dezelfde verzoekende partij in het kader van twee afzonderlijke beroepen tegen dezelfde verwerende partij, in het kader van één van deze beroepen gedetailleerder en beter beargumenteerd zijn, en dit van de zijde van beide partijen, volgt hieruit dat de Unierechter het best in staat is om in het kader van voornoemde zaak de feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek tot schadevergoeding te kennen en te beoordelen. Bijgevolg is hij het best in staat om in het kader van die zaak een goede rechtsbedeling en een daadwerkelijke rechterlijke bescherming te verzekeren. Derhalve dient de zaak te worden afgedaan zonder dat behoeft te worden beslist over het verzoek om schadevergoeding in het kader van de andere zaak.

(cf. punten 68, 70 en 71)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest De Nicola/EIB, F‑52/11, EU:F:2014:243