Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 9 september 2019 door Changmao Biochemical Engineering Co. Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 28 juni 2019 in zaak T-741/16, Changmao Biochemical Engineering/Commissie

(Zaak C-666/19 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Changmao Biochemical Engineering Co. Ltd (vertegenwoordigers: K. Adamantopoulos en P. Billiet, advocaten)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie en Hyet Sweet

Conclusies

vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 28 juni 2019 in zaak T-741/16 in zijn geheel;

overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie toewijzing van de vorderingen die thans rekwirante in het beroep bij het Gerecht had ingesteld, en nietigverklaring van de litigieuze verordening1 , voor zover deze rekwirante betreft, en

verwijzing van de verwerende partij en de interveniërende partij voor het Gerecht in rekwirantes kosten van de hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht in zaak T-741/16.

Subsidiair:

terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht van de Europese Unie, zodat het Gerecht uitspraak kan doen over het tweede onderdeel van het eerste middel van het verzoekschrift;

meer subsidiair, terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht van de Europese Unie, zodat het Gerecht uitspraak kan doen over andere middelen van thans rekwirante, voor zover de stand van de procedure dit rechtvaardigt, en

aanhouding van de beslissing omtrent de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert in hogere voorziening vijf middelen aan.

Eerste middel: er is sprake van een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en een onjuiste opvatting van de feiten in de door het Gerecht in de punten 54, 64 tot en met 67, 69, 70, 78 tot en met 80, 87, 93, 97 en 98 van het bestreden arrest gedane vaststellingen, volgens welke rekwirantes boekhouding niet voldoet aan de internationale standaarden voor jaarrekeningen („IAS”) en bijgevolg ook niet aan de eisen van artikel 2, lid 7, onder c), tweede streepje, van de basisverordening2 . Als gevolg daarvan heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het op artikel 2, lid 7, onder c), derde streepje, van de basisverordening gebaseerde argument van rekwirante niet te onderzoeken.

Tweede middel: er is sprake van een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en een onjuiste opvatting van de feiten in de door het Gerecht in de punten 113, 115 tot en met 118, 125, 126 en 128 tot en met 130 van het bestreden arrest gedane vaststellingen, volgens welke de Commissie geen inbreuk heeft gemaakt op artikel 2, lid 7, onder a), artikel 6, lid 8, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening of op de beginselen van zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur door geen gedetailleerd overzicht van de exporttransacties van de producent in het referentieland op te vragen en te bestuderen.

Derde middel: er is sprake van een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en een onjuiste opvatting van de feiten in de door het Gerecht in de punten 141 tot en met 144, 152, 153 en 155 tot en met 162 van het bestreden arrest gedane vaststellingen, volgens welke de Commissie geen inbreuk heeft gemaakt op artikel 2, lid 10, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening en artikel 2, lid 4, van de antidumpingsovereenkomst van de WTO of op de beginselen van zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur door de normale waarde en rekwirantes uitvoerprijs niet aan te passen voor de berekening van de dumpingmarge.

Vierde middel: er is sprake van een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en een onjuiste opvatting van de feiten in de door het Gerecht in de punten 148 en 150 van het bestreden arrest gedane vaststellingen, volgens welke de Commissie geen inbreuk heeft gemaakt op artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening of op de beginselen van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid door het niet-schadelijke prijsniveau van de Unieproducent niet aan te passen op grond van de verschillen in aanvullende diensten, verpakking en door de bedrijfstak van de Unie te betalen vergoedingen voor octrooien en knowhow.

Vijfde middel: er is sprake van een kennelijk onjuiste toepassing van het recht en een onjuiste opvatting van de feiten in de door het Gerecht in de punten 189 tot en met 191, 194, 200, 201 en 203 tot en met 206 van het bestreden arrest gedane vaststellingen, volgens welke de Commissie geen inbreuk heeft gemaakt op artikel 2, lid 7, onder a), en lid 10, artikel 3, leden 2, 3 en 5, artikel 6, lid 8, en artikel 9, lid 4, van de basisverordening of op de beginselen van behoorlijk bestuur en zorgvuldigheid hoewel zij, zonder te verzoeken om invulling van een vragenlijst voor verbonden leveranciers, heeft nagelaten na te gaan of de bedrijfstak van de Unie tegen normale marktprijzen grondstoffen heeft kunnen inkopen bij zijn verbonden leverancier.

____________

1 Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1247 van de Commissie van 28 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op aspartaam van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2016, L 204, blz. 92).

2 Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB 2016, L 176, blz. 21).