Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landesverwaltungsgericht Steiermark (Oostenrijk) op 16 december 2019 – Fluctus s.r.o., Fluentum s.r.o., KI / Landespolizeidirektion Steiermark

(Zaak C-920/19)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Landesverwaltungsgericht Steiermark

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Fluctus s.r.o., Fluentum s.r.o., KI

Verwerende partij: Landespolizeidirektion Steiermark

Andere partij in de procedure: Finanzpolizei Team 96 für das Finanzamt Deutschlandsberg Leibnitz Voitsberg

Prejudiciële vragen

Moet artikel 56 VWEU aldus worden gelegd dat het bij de beoordeling van ongeoorloofde reclamepraktijken van een vergunninghouder, waaraan het Hof van Justitie van de Europese Unie ingeval van een overheidsmonopolie voor kansspelen in zijn vaste rechtspraak invulling heeft gegeven, van belang is of de kansspelmarkt alles bij elkaar genomen in het betrokken tijdvak daadwerkelijk een groei heeft laten optekenen dan wel of het al voldoende is dat de reclame beoogt ertoe aan te zetten actief deel te nemen aan het spel, bijvoorbeeld door gokken te bagatelliseren, door de aanwending van de inkomsten voor activiteiten van algemeen belang aan te grijpen om een positief imago op te hangen of door de aantrekkingskracht ervan te vergroten met behulp van indringende reclameboodschappen die aanzienlijke opbrengsten aanlokkelijk in het vooruitzicht stellen?

Moet artikel 56 VWEU voorts aldus worden uitgelegd dat wanneer sprake is van reclamepraktijken van een monopolist, het monopolie daardoor in elk geval zijn samenhang verliest of kan de monopolist, wanneer particuliere aanbieders dergelijke reclameactiviteiten verrichten, ook ertoe aanzetten om actief deel te nemen aan het spel, bijvoorbeeld door gokken te bagatelliseren, door de aanwending van de inkomsten voor activiteiten van algemeen belang aan te grijpen om een positief imago op te hangen of door de aantrekkingskracht ervan te vergroten met behulp van indringende reclameboodschappen die aanzienlijke opbrengsten aanlokkelijk in het vooruitzicht stellen?

Dient een nationale rechter die in het kader van zijn bevoegdheid artikel 56 VWEU moet toepassen, op eigen gezag zorg te dragen voor de volle werking van deze normen door alle bepalingen van nationaal recht die hij daarmee strijdig acht buiten toepassing te laten, zelfs wanneer in een constitutionele procedure is bevestigd dat zij in overeenstemming zijn met het Unierecht?

____________