Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 20 april 2018 – Verein für Konsumenteninformation / TVP Treuhand- und Verwaltungsgesellschaft für Publikumsfonds mbH & Co KG

(Zaak C-272/18)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Verein für Konsumenteninformation

Verwerende partij: TVP Treuhand- und Verwaltungsgesellschaft für Publikumsfonds mbH & Co KG

Prejudiciële vragen

Is de uitzondering op de werkingssfeer, zoals neergelegd in artikel 1, lid 2, onder e), van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: „EVO“) en in artikel 1, lid 2, onder f), van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: „Rome I-verordening”)1 , ook van toepassing op overeenkomsten tussen de oprichter van een trust en een trustee die voor eerstgenoemde een deelneming in een commanditaire vennootschap aanhoudt, in het bijzonder wanneer sprake is van een vervlechting van vennootschaps- en trustovereenkomsten?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingingen in consumentenovereenkomsten (hierna: „richtlijn oneerlijke bedingen”)2 aldus worden uitgelegd dat een beding dat is opgenomen in een trustovereenkomst tussen een verkoper en een consument over het beheer van een commanditaire deelneming, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld en dat bepaalt dat het recht van toepassing is van het land waarin de commanditaire vennootschap is gevestigd, oneerlijk is wanneer de trustovereenkomst alleen het beheer van de commanditaire deelneming tot doel heeft en de oprichter van de trust de rechten en verplichtingen van een directe aandeelhouder bezit?

Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Luidt dit antwoord anders, wanneer de verkoper zich voor het verstrekken van de verschuldigde diensten niet naar het land van de consument moet begeven maar wel verplicht is om winstuitkeringen alsook andere financiële voordelen uit de deelneming en informatie over het rendement van de deelneming aan de consument moet toekennen respectievelijk bezorgen? Maakt het daarbij verschil of de Rome I-verordening of het EVO van toepassing is?

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord:

Blijft dit antwoord hetzelfde, wanneer daarbij komt dat de inschrijvingsaanvraag van de consument in het land van diens verblijfplaats werd ondertekend, de verkoper informatie over de deelneming ook via internet ter beschikking stelt en een bankrekening in het land van de consument werd geopend waarnaar de consument het bedrag van de deelneming moet overmaken, ook al heeft de verkoper geen beschikkingsbevoegdheid over deze bankrekening? Maakt het daarbij verschil of de Rome I-verordening of het EVO van toepassing is?

____________

1     PB 2008, L 177, blz. 6.

2     PB 1993, L 95, blz. 29.