Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (Portugal) op 17 februari 2020 (aangepast op 16 april 2020) – BPC Lux 2 Sàrl e.a. / Banco de Portugal e.a.

(Zaak C-83/20)

Procestaal: Portugees

Verwijzende rechter

Supremo Tribunal Administrativo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: BPC Lux 2 Sàrl, BPC UKI LP, Bennett Offshore Restructuring Fund Inc.,Bennett Restructuring Fund LP, Queen Street Limited, BTG Pactual Global Emerging Markets and Macro Master Fund LP, BTG Pactual Absolute Return II Master Fund LP, CSS LLC, Beltway Strategic Opportunities Fund LP, EJF Debt Opportunities Master Fund LP, TP Lux HoldCo Sàrl, VR Global Partners LP, CenturyLink Inc. Defined Benefit Master Trust, City of New York Group Trust, Dignity Health, GoldenTree Asset Management Lux Sàrl, GoldenTree High Yield Value Fund Offshore 110 Two Ltd, San Bernardino County Employees Retirement Association, EJF DO Fund (Cayman) LP en Massa Insolvente da Espírito Santo Financial Group SA

Verwerende partijen: Banco de Portugal, Banco Espírito Santo SA en Novo Banco SA

Prejudiciële vragen

Moet het Unierecht, met name artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in het bijzonder de artikelen 36, 73 en 74 van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad1 , aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als de hierboven geschetste die is uitgevoerd door middel van een afwikkelingsmaatregel waarbij een overbruggingsbank is opgericht en activa zijn afgesplitst, en die de genoemde richtlijn gedeeltelijk omzet vóór het verstrijken van de daartoe gestelde termijn, maar:

a)    niet voorziet in een aan de afwikkelingsmaatregel voorafgaande redelijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van de kredietinstelling in afwikkeling;

b)    niet bepaalt dat er op basis van de onder a) bedoelde waardering eventueel een vergoeding wordt betaald aan de instelling in afwikkeling of in voorkomend geval aan de houders van aandelen of andere eigendomstitels, en in plaats daarvan slechts bepaalt dat het eventuele saldo van de opbrengst van de verkoop van de overbruggingsbank aan de oorspronkelijke kredietinstelling of haar insolvente boedel wordt terugbetaald;

c)    niet bepaalt dat de aandeelhouders van de kredietinstelling in afwikkeling recht hebben op een bedrag dat niet lager is dan het bedrag dat zij zouden ontvangen als de instelling volledig wordt geliquideerd volgens een normale insolventieprocedure, en alleen voor schuldeisers wier vorderingen niet zijn overgedragen dat waarborgmechanisme bevat, en

d)    niet voorziet in een andere dan de onder a) bedoelde waardering om te bepalen of aandeelhouders en schuldeisers gunstiger zouden zijn behandeld als er met betrekking tot de kredietinstelling in afwikkeling een normale insolventieprocedure zou zijn gestart?

Kan een nationale regeling als de in casu geschetste die richtlijn 2014/59 gedeeltelijk omzet, in het licht van de rechtspraak van het Hof die is ontwikkeld in het arrest van 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie [zaak C-129/962 , welke rechtspraak later door het Hof is bevestigd], de verwezenlijking van het door die richtlijn – met name de artikelen 36, 73 en 74 – voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar brengen in het kader van de toepassing van de afwikkelingsmaatregel?

____________

1 PB 2014, L 173, blz. 190.

2 EU:C:1997:628.