Language of document : ECLI:EU:C:2013:180

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

21 maart 2013 (*)

„Richtlijn 2003/55/EG – Interne markt voor aardgas – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 1, lid 2, en artikelen 3 tot en met 5 – Overeenkomsten tussen verkopers en consumenten – Algemene voorwaarden – Oneerlijke bedingen – Eenzijdige wijziging, door verkoper, van prijs van dienst – Verwijzing naar dwingende regeling die is opgesteld voor andere categorie van consumenten – Toepasselijkheid van richtlijn 93/13 – Verplichting tot duidelijke en begrijpelijke formulering en transparantieplicht”

In zaak C‑92/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissing van 9 februari 2011, ingekomen bij het Hof op 28 februari 2011, in de procedure

RWE Vertrieb AG

tegen

Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet, M. Ilešič, M. Safjan (rapporteur) en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 28 juni 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        RWE Vertrieb AG, vertegenwoordigd door P. Rosin, J. Schütze en A. von Graevenitz, Rechtsanwälte,

–        Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV, vertegenwoordigd door P. Wassermann, Rechtsanwalt,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door T. Materne en J.‑C. Halleux als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Owsiany-Hornung en S. Grünheid als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 september 2012,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft enerzijds de uitlegging van artikel 1, lid 2, en de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) en van de punten 1, sub j, en 2, sub b, tweede alinea, van de bijlage ervan, en anderzijds de uitlegging van artikel 3, lid 3, en van bijlage A, sub b en c, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 176, blz. 57).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen RWE Vertrieb AG (hierna: „RWE”) en de Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen eV (een consumentenvereniging) over het gebruik, door RWE, van naar verluidt oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 93/13

3        De dertiende overweging van richtlijn 93/13 luidt:

„Overwegende dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten waarin bedingen van overeenkomsten met consumenten, direct of indirect, worden vastgesteld, worden geacht geen oneerlijke bedingen te bevatten; dat het bijgevolg niet nodig blijkt bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen dan wel beginselen of bepalingen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, aan de bepalingen van deze richtlijn te onderwerpen; dat in dat verband onder de term ,dwingende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen’ tevens de regels vallen die volgens de wet van toepassing zijn tussen de overeenkomstsluitende partijen wanneer er geen andere regeling is overeengekomen”.

4        In de twintigste considerans van deze richtlijn wordt verklaard:

„[...] dat de consument daadwerkelijk gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen en dat in geval van twijfel de voor de consument gunstigste interpretatie prevaleert”.

5        Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 luidt:

„Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.”

6        Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt:

„1.      Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

2.      Een beding wordt steeds geacht niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandeling te zijn geweest wanneer het, met name in het kader van een toetredingsovereenkomst, van tevoren is opgesteld en de consument dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan heeft kunnen hebben.

Het feit dat sommige onderdelen van een beding of een afzonderlijk beding het voorwerp zijn geweest van een afzonderlijke onderhandeling sluit de toepassing van dit artikel op de rest van een overeenkomst niet uit, indien de globale beoordeling leidt tot de conclusie dat het niettemin gaat om een toetredingsovereenkomst.

Wanneer de verkoper stelt dat een standaardbeding het voorwerp is geweest van afzonderlijke onderhandeling, dient hij dit te bewijzen.

3.      De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”

7        Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van deze richtlijn:

„[...] worden voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.”

8        Artikel 5 van dezelfde richtlijn bepaalt:

„In het geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, moeten deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie. [...]”

9        De bijlage bij richtlijn 93/13 bevat een opsomming van de in artikel 3, lid 3, van deze richtlijn bedoelde bedingen:

„1.      Bedingen die tot doel of tot gevolg hebben:

[...]

i)      op onweerlegbare wijze de instemming vast te stellen van de consument met bedingen waarvan deze niet daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen vóór het sluiten van de overeenkomst;

j)      de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen;

[...]

l)      te bepalen dat de prijs van de goederen wordt vastgesteld op het ogenblik van levering, dan wel de verkoper van de goederen of de dienstverrichter het recht te verlenen zijn prijs te verhogen, zonder dat de consument in beide gevallen het overeenkomstige recht heeft om de overeenkomst op te zeggen, indien de eindprijs te hoog is ten opzichte van de bij het sluiten van de overeenkomst bedongen prijs;

[...]

2.      Draagwijdte van de punten [...] j en l:

[...]

b)      [...]

Punt j staat [niet] in de weg aan bedingen waarbij de verkoper zich het recht voorbehoudt de voorwaarden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd eenzijdig te wijzigen, mits hij verplicht is de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis te stellen en het de laatste vrijstaat de overeenkomst te ontbinden.

[...]

d)      Punt l staat niet in de weg aan bedingen van prijsindexering, voor zover deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is.”

 Richtlijn 2003/55

10      Artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55 luidt:

„De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen en waarborgen in het bijzonder een passende bescherming van kwetsbare afnemers, met inbegrip van passende maatregelen om hen te helpen voorkomen dat zij worden afgesloten. In dit verband kunnen zij passende maatregelen nemen ter bescherming van op het gassysteem aangesloten afnemers in afgelegen gebieden. De lidstaten kunnen een noodleverancier aanwijzen voor op het gasnet aangesloten afnemers. Zij zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van algemene contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen ter beslechting van geschillen. De lidstaten zorgen ervoor dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft op een nieuwe leverancier over te stappen. Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage A beschreven maatregelen.”

11      Bijlage A bij richtlijn 2003/55, met voorschriften inzake consumentenbescherming, bepaalt:

„Onverminderd de communautaire voorschriften inzake consumentenbescherming, met name richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad [van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19)] en richtlijn [93/13] houden de in artikel 3 bedoelde maatregelen in dat ervoor wordt gezorgd dat de afnemers:

a)      [...]

De contractuele voorwaarden zijn eerlijk en vooraf bekend. In ieder geval wordt deze informatie voorafgaand aan de ondertekening of bevestiging van het contract verstrekt. Indien contracten door middel van tussenpersonen worden gesloten, wordt bovengenoemde informatie eveneens voorafgaand aan de ondertekening van het contract verstrekt;

b)      op toereikende wijze in kennis worden gesteld van ieder voornemen de contractvoorwaarden te wijzigen en op de hoogte worden gesteld van hun recht op opzegging wanneer zij van een dergelijk voornemen in kennis worden gesteld. Dienstverleners stellen hun abonnees rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de gasleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden;

c)      transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van gasdiensten;

d)      [...] De algemene voorwaarden van de contracten dienen eerlijk en transparant te zijn. Zij zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Afnemers worden beschermd tegen oneerlijke of misleidende verkoopmethoden.

[...]”

 Duits recht

12      In § 1, leden 1 en 2, van de Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Gasversorgung von Tarifkunden (besluit inzake de algemene voorwaarden voor de gaslevering aan klanten met een vast tarief; hierna: „AVBGasV”), zoals van toepassing in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde periode, wordt bepaald:

„(1)      De algemene voorwaarden op grond waarvan de gasbedrijven verplicht zijn [...] eenieder op hun distributienet aan te sluiten en aan eenieder gas te leveren tegen algemene tarieven, worden bepaald in de §§ 2 tot en met 34 van dit besluit. Deze voorwaarden maken deel uit van het leveringscontract.

(2)      Klanten in de zin van dit besluit zijn klanten die tegen een vast tarief worden beleverd.”

13      § 4, leden 1 en 2, AVBGasV luidt:

„(1)      De gasleverancier stelt tegen de toepasselijke algemene tarieven en voorwaarden gas ter beschikking. De verbrandingswaarde met de uit de productie- en aankoopverhoudingen van de onderneming voortvloeiende fluctuaties en de voor de voorziening van de klant bepalende rustdruk van het gas worden volgens algemene tarieven bepaald.

(2)      Wijzigingen van de algemene tarieven en voorwaarden treden pas in werking nadat zij algemeen zijn bekendgemaakt.

[...]”

14      § 32, leden 1 en 2, AVBGasV bepaalt:

„(1)      Het contract blijft ononderbroken geldig tot ontbinding door een van de partijen na een opzeggingstermijn van één maand, te rekenen vanaf het einde van een kalendermaand [...]

(2)      In geval van wijziging van de algemene tarieven of indien het gasbedrijf de algemene voorwaarden in het kader van dit besluit wijzigt, kan de klant het contract ontbinden na een opzeggingstermijn van twee weken, te rekenen vanaf het einde van de kalendermaand die volgt op de officiële bekendmaking.

[...]”

15      § 307 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”) bepaalt:

„(1) Bepalingen in algemene verkoopvoorwaarden zijn ongeldig wanneer zij de medecontractant in strijd met de eisen van de goede trouw onredelijk benadelen. Van een onredelijke benadeling kan ook sprake zijn doordat een bepaling niet duidelijk en begrijpelijk is.

(2)      In geval van twijfel moet een onredelijke benadeling worden aangenomen wanneer een bepaling

1.      niet verenigbaar is met de beginselen die ten grondslag liggen aan de wettelijke regeling waarvan wordt afgeweken, dan wel

2.      wezenlijke, uit de aard van de overeenkomst voortvloeiende rechten of plichten zozeer beperkt dat het bereiken van het doel van de overeenkomst in gevaar komt.

(3)      De leden 1 en 2 alsmede de §§ 308 en 309 gelden uitsluitend voor bepalingen in algemene verkoopvoorwaarden waarbij regelingen worden overeengekomen die afwijken van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of deze aanvullen. Andere bepalingen kunnen uit hoofde van lid 1, tweede zin, juncto lid 1, eerste zin, ongeldig zijn.”

16      § 310, lid 2, BGB luidt:

„De §§ 308 en 309 zijn niet van toepassing op overeenkomsten van leveranciers van elektriciteit, gas, afstandswarmte en water betreffende de voorziening van individuele afnemers met elektriciteit, gas, afstandswarmte en water via het distributienet, voor zover de leveringsvoorwaarden niet in het nadeel van de afnemer afwijken van besluiten betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit, gas, afstandswarmte en water aan klanten die een vast tarief genieten. Het bepaalde in de eerste zin is van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten betreffende de behandeling van afvalwater.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      RWE is een gasleverancier die op grond van de contractvrijheid met consumenten overeenkomsten voor de levering van aardgas heeft gesloten (individuele overeenkomsten). Naast de mogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, hebben RWE en de andere gasleveranciers ingevolge de nationale regeling de plicht met consumenten overeenkomsten tegen een vast tarief te sluiten (overeenkomsten met vaste tarifering).

18      De algemene voorwaarden (hierna: „AV”) die in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde individuele overeenkomsten zijn opgenomen, betreffende de wijziging van de gasprijzen, verwezen naar de bepalingen van de nationale regeling of naar de standaardvoorwaarden waarvan de tekst met deze regeling overeenstemde, zonder dat deze regeling op deze overeenkomsten van toepassing was daar zij uitsluitend voor overeenkomsten met een vaste tarifering geldt. Deze regeling bood de gasleverancier de mogelijkheid de gasprijzen eenzijdig te wijzigen zonder precisering van reden, voorwaarden of omvang van deze wijziging, ofschoon hij moest waarborgen dat de klanten van deze wijziging op de hoogte werden gesteld en in voorkomend geval de mogelijkheid tot opzegging van de overeenkomst hadden.

19      Tussen 1 januari 2003 en 1 oktober 2005 heeft RWE de gasprijzen tot vier maal toe verhoogd. In deze periode bestond voor de in het hoofdgeding betrokken klanten niet de mogelijkheid om van gasleverancier te veranderen.

20      Verbraucherzentrale Nordrhein-Westfalen e.V. vordert voor rekening van deze consumenten van RWE terugbetaling van de extra bedragen die zij wegens de prijsverhogingen hebben betaald.

21      Het Landgericht Dortmund heeft de vordering tot terugbetaling toegewezen voor een bedrag van 16 128,63 EUR, vermeerderd met rente. Het hoger beroep dat RWE tegen deze uitspraak had ingesteld bij het Oberlandesgericht, werd verworpen.

22      RWE heeft beroep tot „Revision” van het arrest van het Oberlandesgericht ingesteld. Het Bundesgerichtshof is van oordeel dat de beslechting van het hoofdgeding afhangt van de uitlegging van de relevante bepalingen van Unierecht.

23      Daarom heeft het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat prijswijzigingsbedingen in gasleveringsovereenkomsten met consumenten aan wie niet op grond van de algemene leveringsplicht doch in het kader van de algemene contractvrijheid gas wordt geleverd (individuele afnemers), niet onder de bepalingen van de richtlijn vallen wanneer in deze contractuele bedingen in overeenkomsten met individuele afnemers de voor afnemers met een vast tarief in het kader van de algemene aansluitings- en leveringsplicht geldende wettelijke regelingen ongewijzigd zijn overgenomen?

2)      Moeten – voor zover van toepassing – de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met het bepaalde in punt 1, sub j, en punt 2, sub b, tweede [alinea], van de bijlage bij deze richtlijn, alsmede artikel 3, lid 3, gelezen in samenhang met bijlage A, sub b en/of sub c, bij richtlijn 2003/55 aldus worden uitgelegd dat prijswijzigingsbedingen in gasleveringsovereenkomsten met individuele afnemers voldoen aan het vereiste van een duidelijke en begrijpelijke formulering en/of aan het vereiste niveau van transparantie wanneer daarin de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging weliswaar niet worden vermeld, doch wordt gewaarborgd dat de leverancier zijn afnemers redelijke tijd vooraf van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

24      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn niet van toepassing is op bedingen in AV die zijn opgenomen in tussen een verkoper en een consument gesloten overeenkomsten waarin een voor een andere categorie overeenkomsten geldende regel van nationaal recht wordt overgenomen en die niet aan de betrokken nationale regeling onderworpen zijn.

25      Zoals blijkt uit artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13, zijn contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen, niet aan deze richtlijn onderworpen.

26      Zoals uit de dertiende overweging van de considerans van richtlijn 93/13 voortvloeit, strekt de in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn geformuleerde uitsluiting zich uit tot bedingen waarin bepalingen van nationaal recht zijn opgenomen die los van hun keuze van toepassing zijn tussen de overeenkomstsluitende partijen, of de bepalingen daarvan die bij gebreke van andersluidende bepaling van toepassing zijn, dat wil zeggen wanneer de partijen geen andere regeling zijn overeengekomen.

27      Bovendien vallen contractuele bedingen waarin de bepalingen van de nationale regeling betreffende een bepaalde categorie overeenkomsten zijn overgenomen, buiten de werkingssfeer van deze richtlijn, niet alleen wanneer de tussen partijen gesloten overeenkomst onder deze categorie valt, maar ook andere overeenkomsten waarop deze regeling krachtens een bepaling van nationaal recht van toepassing is.

28      Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van haar conclusie aanvoert, vindt deze uitsluiting van de toepassing van de regeling van richtlijn 93/13 haar rechtvaardiging in het feit dat in de gevallen bedoeld in de punten 26 en 27 van het onderhavige arrest, rechtmatig wordt vermoed dat de nationale wetgever een evenwicht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij bepaalde overeenkomsten tot stand heeft gebracht.

29      Deze redenering geldt evenwel niet voor de bedingen van een andere overeenkomst dan de in punt 27 van het onderhavige arrest bedoelde overeenkomsten. In dat geval heeft de nationale wetgever immers die overeenkomst buiten de werkingssfeer van de regeling voor andere categorieën overeenkomsten doen vallen. Wanneer uit de wil van de partijen blijkt dat zij de toepassing van deze regeling tot een andere overeenkomst willen uitbreiden, kan deze situatie niet worden gelijkgesteld met gevallen waarin de nationale wetgever een evenwicht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij een overeenkomst tot stand heeft willen brengen.

30      Wanneer zou worden toegestaan dat richtlijn 93/13 niet op de contractuele bedingen van toepassing is enkel op grond dat daarin nationale wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen die niet op de tussen partijen gesloten overeenkomsten van toepassing zijn, of daarin naar dergelijke bepalingen wordt verwezen, zou dit de bij deze richtlijn ingevoerde regeling tot bescherming van consumenten ondergraven.

31      In die gevallen zou een verkoper immers gemakkelijk kunnen ontkomen aan de controle van het oneerlijke karakter van bedingen waarover niet individueel met een consument is onderhandeld, door de bedingen van zijn overeenkomst op dezelfde wijze op te stellen als is bepaald in de nationale regeling voor bepaalde categorieën overeenkomsten. Het geheel van rechten en plichten die uit de aldus opgestelde overeenkomst voortvloeien, weerspiegelt echter niet noodzakelijkerwijs het evenwicht dat de nationale wetgever tot stand heeft willen brengen voor overeenkomsten die onder zijn regeling ter zake vallen.

32      Zoals blijkt uit het nationale dossier, was in casu de mogelijkheid voor een leverancier om de gasprijzen eenzijdig te wijzigen zonder dat hij de reden, de voorwaarden of de omvang van een prijswijziging hoeft aan te geven, vervat in de nationale regeling, te weten de AVBGasV, die niet van toepassing was op de individuele gasleveringsovereenkomsten die RWE op grond van de contractvrijheid met consumenten heeft afgesloten.

33      De Duitse wetgever heeft er dus voor gekozen de individuele overeenkomsten buiten de werkingssfeer van de AVBGasV te houden.

34      Aan deze vaststelling wordt overigens niet afgedaan door het feit dat het verbod van de in de §§ 308 en 309 BGB bedoelde specifieke bedingen overeenkomstig § 310, lid 2, van dit wetboek niet geldt voor overeenkomsten van gasleveranciers betreffende de voorziening van individuele afnemers, voor zover de leveringsvoorwaarden niet in het nadeel van de afnemer afwijken van besluiten betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van gas aan afnemers die een vast tarief genieten.

35      Deze individuele overeenkomsten vallen immers onder § 307 BGB, die voorschrijft dat bepalingen in algemene verkoopvoorwaarden ongeldig zijn wanneer zij de medecontractant in strijd met de eisen van de goede trouw onredelijk benadelen, waarbij een dergelijke benadeling ook het gevolg kan zijn van het feit dat de betrokken bepaling niet duidelijk en begrijpelijk is.

36      § 307 BGB stemt overeen met artikel 3 van richtlijn 93/13, dat een hoeksteen is van de bij deze richtlijn ingevoerde regeling tot bescherming van de consumenten.

37      Uit deze overwegingen volgt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 56 van haar conclusie heeft opgemerkt, de Duitse wetgever welbewust ervoor heeft gekozen de individuele overeenkomsten niet te onderwerpen aan de nationale regeling die de inhoud van de bedingen van gasleveringsovereenkomsten bepaalt.

38      Bijgevolg is de toepassing van richtlijn 93/13 overeenkomstig artikel 1, lid 2, ervan niet uitgesloten voor bedingen als die welke voorkomen in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde individuele overeenkomsten.

39      Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is op de bedingen van AV die zijn opgenomen in tussen een verkoper en een consument gesloten overeenkomsten waarin een voor een andere categorie overeenkomsten geldende regel van nationaal recht is overgenomen, en die niet aan de betrokken nationale regeling zijn onderworpen.

 Tweede vraag

40      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met de punten 1, sub j, en 2, sub b, tweede alinea, van de bijlage bij deze richtlijn, en artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55, gelezen in samenhang met bijlage A, sub b en/of c, ervan, aldus moeten worden uitgelegd dat een standaardbeding waarin de leverancier zich het recht voorbehoudt de gasprijs eenzijdig te wijzigen zonder precisering van de reden, de voorwaarden of de omvang van deze wijziging, beantwoordt aan de vereisten van deze bepalingen wanneer wordt gewaarborgd dat de consumenten redelijke tijd vooraf van de prijswijziging op de hoogte worden gebracht en zij alsdan het recht hebben de overeenkomst op te zeggen wanneer zij deze wijzigingen niet wensen te aanvaarden.

41      Teneinde deze vraag te beantwoorden, dient allereerst eraan te worden herinnerd dat het door richtlijn 93/13 uitgewerkte beschermingsstelsel op de gedachte berust dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de verkoper beschikt, wat ertoe leidt dat hij met de door de verkoper vooraf opgestelde voorwaarden instemt zonder op de inhoud daarvan invloed te kunnen uitoefenen (arresten van 15 maart 2012, Pereničová en Perenič, C‑453/10, punt 27, en 26 april 2012, Invitel, C‑472/10, punt 33).

42      Gelet op deze zwakke positie verbiedt artikel 3, lid 1, van artikel 93/13 standaardbedingen die in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren.

43      Bovendien zijn de verkopers op grond van artikel 5 van richtlijn 93/13 verplicht de bedingen duidelijk en begrijpelijk op te stellen. In de twintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13 wordt in dit verband verklaard dat de consument daadwerkelijk gelegenheid moet hebben om kennis te nemen van alle bedingen van de overeenkomst.

44      Voor een consument is het immers van wezenlijk belang dat hij, vóór sluiting van de overeenkomst, kennis neemt van alle contractvoorwaarden en de gevolgen van sluiting van de overeenkomst. Op basis van de aldus verkregen informatie zal hij namelijk beslissen of hij wenst gebonden te zijn door voorwaarden die de verkoper tevoren heeft vastgelegd.

45      De Uniewetgever heeft trouwens ook in richtlijn 2003/55 en dus specifiek met betrekking tot gasleveringsovereenkomsten bijzonder belang gehecht aan deze consumentenvoorlichting. Op grond van artikel 3, lid 3, van deze richtlijn zijn de lidstaten ertoe gehouden een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen inzake de transparantie van de contractvoorwaarden. Uit bijlage A, sub a, c en d, bij richtlijn 2003/55 volgt dat deze staten met name verplicht zijn maatregelen te nemen waarin ervoor wordt gezorgd dat deze voorwaarden eerlijk en transparant zijn, in duidelijke en begrijpelijke taal zijn opgesteld, aan de consumenten voorafgaand aan de ondertekening worden meegedeeld, en de consumenten informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven, en over de toepasselijke AV. Bovendien wordt in deze bijlage gepreciseerd dat de daarin bedoelde maatregelen onverminderd richtlijn 93/13 gelden.

46      Met betrekking tot een standaardbeding als in het hoofdgeding, op grond waarvan de leverancier de gasprijzen eenzijdig kan wijzigen, zij opgemerkt dat uit zowel punt 2, sub b, tweede alinea, en d, van de bijlage bij richtlijn 93/13 als bijlage A, sub b, bij richtlijn 2003/55 volgt dat de wetgever voor overeenkomsten voor onbepaalde tijd, zoals gasleveringsovereenkomsten, heeft erkend dat de leverancier rechtmatig belang erbij heeft de prijs van zijn dienst te kunnen wijzigen.

47      Een standaardbeding dat een dergelijke eenzijdige aanpassing mogelijk maakt, moet evenwel voldoen aan de in deze richtlijn gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie.

48      In deze context moet voor ogen worden gehouden dat het per slot van rekening niet de taak van het Hof is, maar van de nationale rechter om in elk concreet geval uit te maken of aan die eisen is voldaan. De bevoegdheid van het Hof heeft immers betrekking op de uitlegging van de bepalingen van deze richtlijnen en op de criteria die de nationale rechter kan of moet toepassen wanneer hij een contractueel beding aan deze richtlijnen toetst, met dien verstande dat het aan die rechter staat om, rekening houdend met die criteria, zich op basis van de omstandigheden van het betrokken geval uit te spreken over de concrete kwalificatie van een bepaald contractueel beding (zie arrest van 9 november 2010, VB Pénzügyi Lízing, C‑137/08, Jurispr. blz. I‑10847, punt 44, en arrest Invitel, reeds aangehaald, punt 22).

49      Aangaande de beoordeling van een beding op grond waarvan de verkoper de kosten van de dienst eenzijdig kan wijzigen, heeft het Hof reeds verklaard dat uit de artikelen 3 en 5 alsmede uit de punten 1, sub j en l, en 2, sub b en d, van de bijlage bij richtlijn 93/13 volgt dat het van wezenlijk belang is te weten of, ten eerste, in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van de kosten van de dienst transparant zijn gespecificeerd, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze kosten kan voorzien, en ten tweede, de consumenten het recht hebben de overeenkomst te beëindigen in geval van een daadwerkelijke wijziging van deze kosten (zie in die zin arrest Invitel, reeds aangehaald, punten 24, 26 en 28).

50      Wat – in de eerste plaats – de aan de consument te verstrekken informatie betreft, blijkt dat deze verplichting om de consument in te lichten over de reden voor en de wijze van aanpassing van deze kosten en over zijn recht om de overeenkomst op te zeggen niet is nagekomen wanneer in de AV gewoon wordt verwezen naar een wettelijke of bestuursrechtelijke tekst waarin de rechten en verplichtingen van de partijen worden vastgelegd. Het is immers van wezenlijk belang dat de consument van de verkoper kennis krijgt van de inhoud van de betrokken bepalingen (zie in die zin arrest Invitel, reeds aangehaald, punt 29).

51      Hoewel de omvang van de vereiste consumentenvoorlichting kan variëren naargelang van de specifieke omstandigheden van het concrete geval en van de betrokken goederen of diensten, kan het verzuim om vóór sluiting van de overeenkomst daarover informatie te verstrekken in beginsel niet worden goedgemaakt door de omstandigheid dat de consumenten in de loop van de uitvoering van de overeenkomst redelijke tijd vooraf zullen worden geïnformeerd over de aanpassing van de kosten en over hun recht de overeenkomst te ontbinden mochten zij deze wijziging niet wensen te aanvaarden.

52      Hoewel het overeenkomstig punt 2, sub b, van de bijlage bij richtlijn 93/13 en bijlage A, sub b, bij richtlijn 2003/55 aan de leverancier staat om de consumenten redelijke tijd vooraf in te lichten over een tariefwijziging en hun opzeggingsrecht, komt deze verplichting, waarin is voorzien voor het geval deze leverancier zijn recht om de tarieven te wijzigen daadwerkelijk wenst uit te oefenen, immers bovenop de verplichting om de consument vóór sluiting van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de voornaamste voorwaarden voor uitoefening van dat recht op eenzijdige wijziging.

53      Deze strikte eisen betreffende consumentenvoorlichting, zowel bij sluiting als in de loop van de uitvoering van een leveringsovereenkomst, inzake het recht van de verkoper om de voorwaarden eenzijdig te wijzigen, zijn de neerslag van een afweging van de belangen van beide partijen. Tegenover het rechtmatige belang van de verkoper om zich in te dekken tegen een wijziging in de omstandigheden staat het even rechtmatige belang van de consument om te weten, en dus te kunnen voorzien, wat de gevolgen van een dergelijke wijziging voor hem in de toekomst zullen zijn en om in dat geval over informatie te beschikken opdat hij op de meest geëigende wijze op zijn nieuwe situatie kan reageren.

54      Wat – in de tweede plaats – het recht van de consument betreft om zijn leveringsovereenkomst op te zeggen in geval van een eenzijdige wijziging van de tarieven die de verkoper toepast, is het van fundamenteel belang, zoals de advocaat-generaal in punt 85 van haar conclusie in wezen heeft opgemerkt, dat de mogelijkheid voor de consument om de overeenkomst op te zeggen, niet slechts een formeel opzeggingsrecht is, maar ook daadwerkelijk kan worden benut. Dat is niet het geval wanneer de consument, om redenen die verband houden met de wijze van uitoefening van het opzeggingsrecht of met de voorwaarden van de betrokken markt, niet daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om van leverancier te veranderen of wanneer hij niet naar behoren en tijdig op de hoogte werd gebracht van de op til zijnde wijziging, waardoor hij aldus de mogelijkheid verliest om de berekeningswijze te controleren en in voorkomend geval van leverancier te veranderen. In dit verband moet met name rekening worden gehouden met het gegeven of op de betrokken markt concurrentie heerst, de eventuele kosten die voor de consument verbonden zijn aan opzegging van de overeenkomst, het tijdsverloop tussen mededeling en toepassing van de nieuwe tarieven, de informatie die op het tijdstip van mededeling is verstrekt, en de kosten en de tijd om van leverancier te veranderen.

55      Gelet op voorgaande overwegingen dient op de tweede vraag te worden geantwoord als volgt:

–        De artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55, moeten aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een standaardbeding waarin een leverancier zich het recht voorbehoudt om de gasprijs te wijzigen, beantwoordt aan de in deze bepalingen gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie, wezenlijk belang moet worden gehecht aan met name:

–        de vraag of in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van deze prijs transparant worden toegelicht, zodat de consument aan de hand van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze prijs kan voorzien. Wanneer vóór sluiting van de overeenkomst daarover geen informatie is verstrekt, kan dit in beginsel niet worden goedgemaakt enkel door het feit dat de consumenten in de loop van de uitvoering van de overeenkomst redelijke tijd vooraf zullen worden geïnformeerd over de prijsaanpassing en hun opzeggingsrecht, mochten zij deze aanpassing niet wensen te aanvaarden, en

–        de vraag of de consument in concreto daadwerkelijk zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen.

–        Het is de taak van de verwijzende rechter om bij deze beoordeling rekening te houden met alle omstandigheden van het concrete geval, daaronder begrepen alle bedingen van de AV van de consumentenovereenkomsten waarvan het omstreden beding deel uitmaakt.

 Beperking van de werking van het onderhavige arrest in de tijd

56      Voor het geval in het te wijzen arrest wordt geoordeeld dat een beding als dat in het hoofdgeding niet voldoet aan de Unierechtelijke eisen, heeft de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen het Hof gevraagd de werking van zijn arrest in de tijd te beperken, zodat de in dit arrest in aanmerking genomen uitlegging niet geldt voor tariefwijzigingen die dateren van vóór de datum van uitspraak van dit arrest. RWE, die eveneens een dergelijk verzoek in haar schriftelijke opmerkingen heeft geformuleerd, is van mening dat de werking van het arrest met 20 maanden moet worden uitgesteld teneinde de betrokken ondernemingen en ook de nationale wetgever in staat te stellen zich aan de gevolgen van dit arrest aan te passen.

57      De Duitse regering en RWE baseren hun verzoek op de ernstige financiële gevolgen die met betrekking tot een groot aantal gasleveringsovereenkomsten in Duitsland zouden kunnen ontstaan, waardoor de betrokken ondernemingen aanzienlijk verlies zouden lijden.

58      Volgens vaste rechtspraak verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof in de uitoefening van de hem bij artikel 267 VWEU verleende bevoegdheid aan een voorschrift van Unierecht geeft, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging wordt beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie met name arresten van 2 februari 1988, Blaizot e.a., 24/86, Jurispr. blz. 379, punt 27; 10 januari 2006, Skov en Bilka, C‑402/03, Jurispr. blz. I‑199, punt 50; 18 januari 2007, Brzeziński, C‑313/05, Jurispr. blz. I‑513, punt 55, en 7 juli 2011, Nisipeanu, C‑263/10, punt 32).

59      Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het Hof uit hoofde van een aan de rechtsorde van de Unie inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, besluiten om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling, te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (zie met name arresten Skov en Bilka, reeds aangehaald, punt 51; Brzeziński, reeds aangehaald, punt 56; arresten van 3 juni 2010, Kalinchev, C‑2/09, Jurispr. blz. I‑4939, punt 50, en 19 juli 2012, Rēdlihs, C‑263/11, punt 59).

60      Aangaande het gevaar voor ernstige verstoringen dient van meet af aan te worden vastgesteld dat de uitlegging die het Hof in het onderhavige arrest heeft gegeven, betrekking heeft op het begrip „oneerlijk beding”, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13, en op de criteria die de nationale rechter kan of moet toepassen wanneer hij het omstreden contractuele beding toetst aan de bepalingen van richtlijn 93/13, rekening houdend met de bepalingen van richtlijn 2003/55. Het staat aan de nationale rechter om, rekening houdend met die criteria, zich in het licht van de omstandigheden van het betrokken geval uit te spreken over de concrete kwalificatie van een bepaald contractueel beding (reeds aangehaalde arresten VB Pénzügyi Lízing, punt 44, en Invitel, punt 22).

61      Bijgevolg kan niet uitsluitend op basis van de door het Hof in casu gegeven uitlegging van het Unierecht worden uitgemaakt wat de financiële gevolgen zullen zijn voor de gasleveranciers in Duitsland die met de consumenten een individuele overeenkomst voor de levering van aardgas hebben gesloten (zie naar analogie arrest van 13 maart 2007, Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation, C‑524/04, Jurispr. blz. I‑2107, punt 131).

62      Derhalve dient te worden vastgesteld dat niet is aangetoond dat er sprake is van gevaar voor ernstige verstoringen, in de zin van de in punt 59 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, dat een beperking van de werking in de tijd van het onderhavige arrest kan rechtvaardigen.

63      Aangezien niet is voldaan aan het tweede criterium bedoeld in punt 59 van het onderhavige arrest, hoeft niet te worden onderzocht of is voldaan aan het criterium inzake de goede trouw van de belanghebbende kringen.

64      Uit deze overwegingen volgt dat de werking van het onderhavige arrest niet in de tijd hoeft te worden beperkt.

 Kosten

65      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat deze richtlijn van toepassing is op de bedingen van algemene voorwaarden die zijn opgenomen in tussen een verkoper en een consument gesloten overeenkomsten waarin een voor een andere categorie overeenkomsten geldende regel van nationaal recht is overgenomen, en die niet aan de betrokken nationale regeling zijn onderworpen.

2)      De artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat bij de beoordeling of een standaardbeding waarin een leverancier zich het recht voorbehoudt om de gasprijs te wijzigen, beantwoordt aan de in deze bepalingen gestelde eisen van goede trouw, evenwicht en transparantie, wezenlijk belang moet worden gehecht aan met name:

–        de vraag of in de overeenkomst de reden voor en de wijze van aanpassing van deze prijs transparant worden toegelicht, zodat de consument aan de hand van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze prijs kan voorzien. Wanneer vóór sluiting van de overeenkomst daarover geen informatie is verstrekt, kan dit in beginsel niet worden goedgemaakt enkel door het feit dat de consumenten in de loop van de uitvoering van de overeenkomst redelijke tijd vooraf zullen worden geïnformeerd over de prijsaanpassing en hun opzeggingsrecht, mochten zij deze aanpassing niet wensen te aanvaarden, en

–        de vraag of de consument in concreto daadwerkelijk zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen.

Het is de taak van de verwijzende rechter om bij deze beoordeling rekening te houden met alle omstandigheden van het concrete geval, daaronder begrepen alle bedingen van de algemene voorwaarden van de consumentenovereenkomsten waarvan het omstreden beding deel uitmaakt.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.