Language of document : ECLI:EU:C:2015:602

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

16 september 2015 (*)

„Niet-nakoming – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 7 – Artikel 21 – Prestatie bij ziekte – Toelage voor oppas, toelage voor assistentie en toelage ter compensatie van bovenmatige kosten – Woonplaatsvereiste”

In zaak C‑433/13,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 31 juli 2013,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár, D. Martin en F. Schatz als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Slowaakse Republiek, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde,

verweerster,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, S. Rodin, A. Borg Barthet, E. Levits (rapporteur) en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Slowaakse Republiek, door te weigeren aan in een andere lidstaat dan de Slowaakse Republiek wonende rechthebbenden de toelagen voor oppas, assistentie en compensatie van bovenmatige kosten toe te kennen waarin wet nr. 447/2008 betreffende de ter compensatie van een zware handicap toegekende toelagen en houdende wijziging en aanvulling van bepaalde wetten, zoals gewijzigd (hierna: „wet nr. 447/2008”), voorziet, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 48 VWEU en de artikelen 7 en 21 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1, met rectificatie in PB L 200, blz. 1, en in PB 2007, L 204, blz. 30), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB L 284, blz. 43; hierna: „verordening nr. 883/2004”).

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

2        In overweging 16 van verordening nr. 883/2004 wordt verklaard:

„Het is binnen de Gemeenschap in principe niet gerechtvaardigd dat socialezekerheidsrechten afhankelijk gesteld worden van de woonplaats van de betrokkene. In specifieke gevallen, met name voor bijzondere prestaties die verband houden met de economische en sociale omstandigheden van de betrokkene, zou echter diens woonplaats in aanmerking genomen kunnen worden.”

3        Overweging 37 van deze verordening luidt als volgt:

„Zoals het Hof van Justitie herhaaldelijk heeft gesteld, dienen voorschriften die afwijken van het beginsel van de exporteerbaarheid van socialezekerheidsprestaties strikt te worden uitgelegd. Dat betekent dat ze alleen van toepassing kunnen zijn op prestaties die aan de gespecificeerde voorwaarden voldoen. Daaruit volgt dat hoofdstuk 9 van titel III van deze verordening alleen van toepassing kan zijn op prestaties van bijzondere aard die niet op premie- of bijdragebetaling berusten en zijn vermeld in bijlage X bij deze verordening.”

4        Artikel 3, „Materiële werkingssfeer”, van die verordening bepaalt:

„1.      Deze verordening is van toepassing op alle wetgeving betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

a)      prestaties bij ziekte;

[...]

2.      Tenzij in bijlage XI anders is bepaald, [is] deze verordening van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, al dan niet op premie- of bijdragebetaling berustend, alsmede op de stelsels betreffende de verplichtingen van een werkgever of een reder.

3.      Deze verordening is tevens van toepassing op bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, als bedoeld in artikel 70.

[...]

5.      Deze verordening is niet van toepassing op:

a)      sociale en medische bijstand [;]

[...]”

5        In artikel 7, „Opheffing van de regels inzake de woonplaats”, van verordening nr. 883/2004 staat te lezen:

„Tenzij in deze verordening anders bepaald, kunnen de uitkeringen verschuldigd op grond van de wetgeving van een of meer lidstaten of op grond van deze verordening, niet worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of de leden van zijn gezin in een andere lidstaat wonen dan die waar zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.”

6        Artikel 21, „Uitkeringen”, van deze verordening bepaalt:

„1.      Een verzekerde en zijn gezinsleden die in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat wonen of verblijven, hebben recht op uitkeringen van het bevoegde orgaan overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving. In overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen echter door het orgaan van de woon- of verblijfplaats voor rekening van het bevoegde orgaan worden verstrekt volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat.

[...]”

7        Artikel 70 van die verordening bepaalt:

„[...]

2.      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ‚bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties’ verstaan prestaties die:

a)      bedoeld zijn:

i)            voor de extra, aanvullende of bijkomende dekking van de gebeurtenissen in de in artikel 3, lid 1, vermelde takken van de sociale zekerheid en om de betrokken personen een minimum voor levensonderhoud te garanderen in verhouding tot de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat;

of

ii)      om uitsluitend personen met een handicap een bijzondere bescherming te bieden, die nauw aansluit bij hun sociale omstandigheden in de betrokken lidstaat;

en

b)      uitsluitend worden gefinancierd door de verplichte belastingen ter dekking van de algemene openbare uitgaven en waarvoor de voorwaarden voor de toekenning en berekening niet afhankelijk zijn van de betaling van enige premie of bijdrage door de betrokkene. Prestaties ter aanvulling van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties mogen evenwel niet alleen om die reden als op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties worden beschouwd;

en

c)      opgenomen zijn in bijlage X.

3.      Artikel 7 en de andere hoofdstukken van titel III zijn niet van toepassing op de in lid 2 van dit artikel bedoelde prestaties.”

 Slowaaks recht

8        Artikel 1, „Onderwerp”, van wet nr. 447/2008 bepaalt:

„1)      De onderhavige wet regelt de toekenning van de toelagen ter compensatie van de sociale gevolgen van een zware handicap; [...] en ziet op de beoordeling van de noodzaak van een specifieke vergoeding overeenkomstig de bijzondere regeling.

2)      De in lid 1 genoemde regeling heeft tot doel, bij te dragen tot de sociale integratie van personen met een zware handicap, met de actieve medewerking van deze personen en met inachtneming van hun menselijke waardigheid, onder de voorwaarden en op de gebieden die door deze wet worden bepaald.”

9        Artikel 3, lid 1, van deze wet bepaalt:

„De onderhavige wet geldt voor:

a)      natuurlijke personen die

1.      staatsburger van de Slowaakse Republiek met vaste of tijdelijke woonplaats op het Slowaakse grondgebied overeenkomstig de bijzondere regeling zijn, of

2.      staatsburger van een andere lidstaat van de Europese Unie, van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat (hierna: ‚Europese Economische Ruimte’) zijn, die als personen met een vaste woonplaats op het Slowaakse grondgebied zijn ingeschreven overeenkomstig de bijzondere regeling en op het Slowaakse grondgebied werken of er studeren aan een door de Staat erkende onderwijsinstelling, of

3.      staatsburger van een Staat van de Europese Economische Ruimte zijn die als personen met een vaste woonplaats voor onbepaalde tijd op het Slowaakse grondgebied zijn ingeschreven overeenkomstig de bijzondere regeling, of

4.      gezinslid van een buitenlands staatsburger als bedoeld in punt 2 zijn en toestemming hebben gekregen om hun vaste woonplaats op het Slowaakse grondgebied te hebben, of

5.      gezinslid met buitenlandse nationaliteit van een Slowaaks staatsburger met vaste woonplaats op het Slowaakse grondgebied zijn die overeenkomstig de bijzondere regeling toestemming hebben gekregen om hun vaste woonplaats op het Slowaakse grondgebied te hebben, of

6.      buitenlands staatsburger met een andere nationaliteit dan die van een Staat van de Europese Economische Ruimte zijn waarvan het recht op een compensatie wordt gewaarborgd door een internationale overeenkomst waarbij de Slowaakse Republiek partij is en die is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Slowaakse Republiek, of

7.       buitenlands staatsburger zijn die asielrecht geniet overeenkomstig de bijzondere regeling,

[...]”

10      Artikel 10, lid 1, van die wet bepaalt dat „[h]et deskundigenonderzoek voor verlening van compensatie [voor de sociale gevolgen van een zware handicap; hierna: ‚compensatie’] en voor de afgifte van een attest van handicap [...] bestaat in een medisch deskundingenonderzoek en in een sociaal deskundigenonderzoek”.

11      Ingevolge artikel 11, lid 11, van wet nr. 447/2008 „wordt aan het einde van het medisch deskundigenonderzoek een medisch advies opgesteld waarin melding wordt gemaakt van de mate van functiebeperking, wordt vastgesteld dat de betrokken persoon een zware handicap heeft, de conclusies betreffende de verschillende in artikel 14 bedoelde soorten van hulpbehoevendheid van de persoon met een zware handicap worden opgenomen en de termijn voor een nieuw onderzoek van de gezondheidstoestand wordt vastgesteld, tenzij in de onderhavige wet iets anders is bepaald. [...]”

12      Artikel 13 van deze wet regelt het sociale deskundigenonderzoek, dat een beoordeling van de individuele bekwaamheid van de persoon met een zware handicap en een beoordeling van diens familiekring en van diens leefmilieu, met inbegrip van de beoordeling van de vervoersystemen en de huisvesting, met name de toegankelijkheid van de openbare gebouwen, omvat.

13      Artikel 14 van deze wet noemt de voor de compensatie relevante soorten van hulpbehoevendheid van personen met een zware handicap. Dit artikel bepaalt onder welke voorwaarden een persoon met een zware handicap wordt geacht de hulp van een andere natuurlijke persoon nodig te hebben, en geeft met name nader aan onder welke voorwaarden een persoon met een zware handicap persoonlijke assistentie, oppas, hulpmiddelen, aanpassing van de hulpmiddelen, een hijstoestel, aanpassing van een eigen motorvoertuig, aanpassing van de huisvesting, van de gezinswoning of van de garage, individueel vervoer met een eigen motorvoertuig, compensatie van de bovenmatige kosten van een speciaal dieet, van bijzondere hygiëne of van de slijtage van kleding, linnen, schoenen en meubilair, en een begeleider nodig heeft.

14      Artikel 15, „Gecombineerd deskundigenverslag”, van wet nr. 447/2008 luidt als volgt:

„1)      Op basis van het in artikel 11, lid 11, bedoelde medisch deskundigenonderzoek en van de conclusies van het sociaal deskundigenonderzoek bedoeld in artikel 13, lid 9, stelt de bevoegde autoriteit, met het oog op het verlenen van compensatie, een gecombineerd deskundigenverslag op dat de volgende gegevens bevat:

a)      de mate van functiebeperking,

b)      de vaststelling dat de betrokken persoon een zware handicap heeft,

c)      de sociale gevolgen van de zware handicap op alle gebieden waarop de compensatie betrekking heeft,

d)      een voorstel betreffende de soort toelage die als compensatie dient te worden verleend,

e)      de vaststelling, in voorkomend geval, dat de persoon met een zware handicap een begeleider nodig heeft,

f)      de vaststelling, in voorkomend geval, dat de persoon met een zware handicap individueel vervoer met een eigen motorvoertuig nodig heeft, nagenoeg blind is of volledig blind is op beide ogen,

g)      de termijn na afloop waarvan de gezondheidstoestand opnieuw moet worden onderzocht, indien deze door de deskundige arts is vastgesteld,

h)       de rechtvaardigingsgrond voor het gecombineerd deskundigenonderzoek.

2)      Indien de persoon met een zware handicap de hulp van een andere persoon in de vorm van persoonlijke assistentie nodig heeft, bevat het gecombineerd deskundigenverslag ook een aanwijzing, uitgedrukt in aantal uren per jaar, van de omvang van de persoonlijke assistentie die de persoon met een zware handicap voor elke in bijlage 4 genoemde activiteit nodig heeft.

[...]”

15      Artikel 18 van deze wet bevat bepalingen betreffende het onderzoek en de vaststelling, van de inkomsten en het vermogen van de personen met een zware handicap, ten behoeve van de toekenning van toelagen ten compensatie.

16      Artikel 20 van deze wet, dat de persoonlijke assistentie regelt, bepaalt:

„1)      De persoonlijke assistentie is de hulp die aan een persoon met een zware handicap wordt verstrekt voor het verrichten van de in bijlage 4 genoemde activiteiten. Deze hulp wordt verstrekt door een persoonlijke assistent(e).

2)      De persoonlijke assistentie heeft tot doel, de personen met een zware handicap mobiel te maken, hun sociale integratie en hun autonomie te bevorderen, hun de mogelijkheid te geven beslissingen te nemen en het gezinsleven te beïnvloeden, en hun te helpen bij de oefening van beroepsactiviteiten en bij opleiding en ontspanning.”

17      Artikel 21 van wet nr. 447/2008, dat betrekking heeft op het onderzoek van de omvang van de persoonlijke assistentie, bepaalt:

„1)      De omvang van de persoonlijke assistentie wordt bepaald naargelang van de in bijlage 4 genoemde activiteiten die de persoon met een zware handicap niet alleen kan verrichten, en van het aantal uren dat daarvoor nodig is.

[...]

3)      De berekening van het aantal uren persoonlijke assistentie omvat niet het aantal uren persoonlijke assistentie gedurende welke de persoon met een zware handicap residentiële zorg op dag- of weekbasis geniet. Aan de persoon met een zware handicap die residentiële zorg op jaarbasis geniet, kan persoonlijke assistentie in de vorm van begeleiding naar een onderwijsinstelling worden aangeboden, indien die onderwijsinstelling zich niet in de lokalen van de sociale dienst of in de lokalen van de dienst van sociaal-juridische bescherming van kinderen of van personen onder sociale curatele bevindt.

[...]”

18      Artikel 22 van deze wet regelt de toelage voor persoonlijke assistentie in de volgende bewoordingen:

„1)      De persoon met een zware handicap van wie na een gecombineerd deskundigenonderzoek overeenkomstig artikel 15, lid 1, is vastgesteld dat hij persoonlijke assistentie nodig heeft, kan daarvoor een toelage krijgen indien de persoonlijke assistentie wordt verstrekt voor de in bijlage 4 genoemde activiteiten.

[...]

7)      De toelage voor persoonlijke assistentie komt overeen met het bedrag dat nodig is voor de persoonlijke assistentie in de vastgestelde omvang voor één jaar uitgedrukt in EUR. Deze toelage wordt verminderd met het bedrag van de verhoging van het invaliditeitspensioen voor het volledige kalenderjaar.

[...]

9)      Indien de inkomsten van de persoon met een zware handicap meer dan het viervoudige van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] bedragen, wordt een bedrag overeenkomend met het viervoudige van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] afgetrokken van de inkomsten van de persoon met een zware handicap. Indien de uitkomst van deze aftrek lager is dan het bedrag dat overeenkomt met de omvang van de persoonlijke assistentie uitgedrukt in EUR, zal de toelage voor persoonlijke assistentie dat verschil bedragen. Indien het verschil tussen de inkomsten van de persoon met een zware handicap en het viervoudige van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] hoger is dan het bedrag dat overeenkomt met de omvang van de persoonlijke assistentie uitgedrukt in EUR, wordt geen toelage voor persoonlijke assistentie toegekend; de leden 7 en 8 zijn mutatis mutandis van toepassing.

10)      Voor berekening van de toelage wordt het uurtarief van de persoonlijke assistentie bepaald op 1,39 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...].

11)      De toelage voor persoonlijke assistentie wordt elke maand betaald tegen overlegging van een overzicht van de in voorafgaande maand gepresteerde uren van persoonlijke asssistentie.

12)      De toelage voor persoonlijke assistentie wordt betaald aan de persoon met een zware handicap of, met schriftelijke instemming van die persoon, aan een agentschap voor persoonlijke assistentie, indien de persoon met een zware handicap met dit agentschap een overeenkomst van hulp bij het verrichten van administratieve handelingen heeft gesloten die met name voorziet in de bezoldiging van een persoonlijke assistent(e).

[...]”

19      In artikel 23, leden 9 en 10, van die wet wordt bepaald dat de persoon met een zware handicap elke maand aan de bevoegde autoriteit een overzicht van het aantal gepresteerde uren van persoonlijke assistentie moet overleggen met het oog op de facturering daarvan, alsmede een bewijs van de bezoldiging die elke maand aan een persoonlijke assistent(e) is betaald.

20      Artikel 38 van wet nr. 447/2008, dat betrekking heeft op de toelage ter compensatie van bovenmatige kosten, bepaalt:

„1)      De persoon met een zware handicap van wie na een gecombineerd deskundigonderzoek overeenkomstig artikel 15, lid 1, is vastgesteld dat hij een compensatie van bovenmatige kosten nodig heeft, kan, tenzij in deze wet iets anders is bepaald, een toelage krijgen voor de bovenmatige kosten

a)      van een speciaal dieet

b)      in verband met

1.      een bijzondere hygiëne of de slijtage van kleding, linnen, schoenen en meubilair,

2.      het onderhoud van een eigen motorvoertuig,

3.       het onderhoud van een speciaal afgerichte hond.

2)      De behoefte wordt afzonderlijk onderzocht voor elk van de in lid 1 genoemde posten van bovenmatige kosten.

[...]

4)      De maandelijkse toelage ter compensatie van de bovenmatige kosten van een speciaal dieet bedraagt

a)      18,56 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor de ziekten en stoornissen genoemd in bijlage 5, eerste groep;

b)      9,28 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor de ziekten en stoornissen genoemd in bijlage 5, tweede groep;

c)      5,57 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor de ziekten en stoornissen genoemd in bijlage 5, derde groep.

[...]

10)      De maandelijkse toelage ter compensatie van de bovenmatige kosten van het onderhoud van een eigen motorvoertuig bedraagt 16,70 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...]

[...]

14)      De maandelijkse toelage ter compensatie van de bovenmatige kosten van het onderhoud van een speciaal afgerichte hond bedraagt 22,27 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...]

[...]

17)      De toelage ter compensatie van de bovenmatige kosten wordt niet toegekend indien de inkomsten van de natuurlijke persoon met een zware handicap meer dat het drievoudige van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] bedragen.

[...]”

21      Artikel 39 van deze wet, dat betrekking heeft op de oppas, bepaalt:

„1)      Voor de toepassing van deze wet wordt onder ‚oppas’ verstaan, de hulp verstrekt aan een persoon met een zware handicap die volgens artikel 14, lid 4, van deze wet een oppas nodig heeft, tenzij in deze wet iets anders is bepaald.

2)      De oppas heeft tot doel, de persoon met een zware handicap dagelijkse hulp te verlenen bij de lichaamsverzorging, het huishouden en de sociale activiteiten zodat de betrokkene in zijn vertrouwde huiselijke omgeving kan blijven.”

22      Artikel 40, „Toelage voor oppas”, van die wet bepaalt:

„1)      Wanneer een natuurlijke persoon in de zin van de leden 3 en 4 op een persoon van meer dan 6 jaar met een zware handicap past van wie na een gecombineerd deskundigonderzoek overeenkomstig artikel 15, lid 1, is vastgesteld dat hij oppas nodig heeft, kan deze natuurlijke persoon daarvoor een toelage krijgen.

[...]

7)      De maandelijkse toelage voor oppas bedraagt 111,32 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor het passen op één persoon met een zware handicap en 148,42 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor het passen op ten minste twee personen met een zware handicap, tenzij in deze wet iets anders is bepaald.

8)      De maandelijkse toelage voor oppas bedraagt 98,33 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...], indien de persoon met een zware handicap die oppas nodig heeft, residentiële zorg op dagbasis geniet of gedurende meer dan 20 uur per week een onderwijsinstelling bezoekt. De maandelijkse toelage voor oppas bedraagt 139,15 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...], indien de natuurlijke persoon ten minste op twee personen met een zware handicap past die oppas nodig hebben en residentiële zorg op dagbasis genieten of gedurende meer dan 20 uur per week een onderwijsinstelling bezoeken.

9)      De maandelijkse toelage voor oppas bedraagt 144,7 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...], indien de natuurlijke persoon op een persoon met een zware handicap past die oppas nodig heeft en residentiële zorg op dagbasis geniet of gedurende meer dan 20 uur per week een onderwijsinstelling bezoekt, en daarnaast op een andere persoon met een zware handicap past die oppas nodig heeft, maar geen residentiële zorg op dagbasis of hooguit gedurende 20 uur per week residentiële zorg op dagbasis geniet, of geen onderwijsinstelling bezoekt of hooguit gedurende 20 uur per week een onderwijsinstelling bezoekt.

10)      Indien de in de leden 3 en 4 bedoelde natuurlijke persoon die de oppas verstrekt, een ouderdomspensioen, een vervroegd ouderdomspensioen, een invaliditeitspensioen wegens een ongeschiktheid van meer dan 70 % om betaald werk te verrichten, een pensioen van het leger of van de politie of een invaliditeitspensioen van het leger of van de politie ontvangt, bedraagt de maandelijkse toelage voor oppas, tenzij in deze wet iets anders is bepaald, 46,38 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor de oppas op één persoon met een zware handicap en 61,22 % van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] voor de oppas op ten minste twee personen met een zware handicap. De in lid 12 bedoelde vermindering van de toelage is niet van toepassing.

[...]

12)      Indien de inkomsten van de persoon met een zware handicap hoger zijn dan 1,4 maal het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...], wordt de in de leden 7 tot en met 9 bedoelde toelage voor oppas verminderd met het bedrag waarmee die inkomstengrens wordt overschreden; indien de persoon met een zware handicap een ten laste komend kind is en zijn inkomsten meer dan het drievoudige van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] bedragen, wordt de toelage voor oppas verminderd met het verschil tussen die twee bedragen.

[...]

15)      De toelage voor oppas kan ook worden betaald indien de natuurlijke persoon die op een persoon met een zware handicap past, een beroep uitoefent en zijn maandelijkse inkomsten uit de uitoefening van dat beroep hooguit het dubbele van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene [...] bedragen; de uitoefening van dat beroep mag echter niet onverenigbaar zijn met het doel en de omvang van de oppas van de persoon met een zware handicap.

[...]

18)      De toelage voor oppas wordt verminderd naar verhouding van het aantal dagen dat de persoon met een zware handicap heeft verbleven in een instelling die ter plaatse medische zorg verstrekt, indien dat verblijf meer dan 30 dagen heeft geduurd. De toelage voor oppas wordt verminderd naar verhouding van het aantal dagen dat de persoon met een zware handicap heeft verbleven in een onderwijsinstelling van het type ‚openluchtschool’, in een huis voor sociale re-integratie of in een vrijetijdsinstelling. De toelage voor oppas wordt niet verminderd op grond van de tweede zin van het onderhavige lid, indien de natuurlijke persoon op de persoon met een zware handicap tijdens diens verblijf in een onderwijsinstelling van het type ‚openluchtschool’, in een huis voor sociale re-integratie of in een vrijetijdsinstelling heeft gepast. Het bedrag dat als toelage voor oppas teveel is ontvangen, kan worden verrekend met de bedragen die tijdens de volgende kalendermaanden zullen worden betaald.

[...]”

23      Artikel 42 van wet nr. 447/2008 bevat gemeenschappelijke bepalingen betreffende de toekenning van de toelagen ter compensatie. Dit artikel luidt als volgt:

„1)      De toelagen worden niet betaald buiten het grondgebied van de Slowaakse Republiek. Indien een persoon met een zware handicap gedurende meer dan 60 dagen ononderbroken buiten het Slowaakse grondgebied verblijft, worden de toelagen ter compensatie ingetrokken en wordt de betaling ervan geschorst vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin die periode van 60 dagen is afgelopen.

2)               De toelage voor persoonlijke assistentie en de toelage voor oppas worden niet toegekend indien een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte een toelage of een bijdrage met hetzelfde doel betaalt voor de persoonlijke assistentie of de oppas van de persoon met een zware handicap.

[...]”

24      Artikel 43, „Ontstaan van het recht op de toelagen ter compensatie en op betaling daarvan [...]”, van deze wet bepaalt:

„1)      Het recht op een toelage ter compensatie en op betaling daarvan ontstaat door een geldige beslissing van de bevoegde autoriteit waarbij dit recht wordt erkend.

[...]”

 Precontentieuze procedure

25      De Commissie verklaart dat zij een groot aantal klachten inzake het niet-betalen van verschillende toelagen heeft ontvangen van Slowaakse pensioentrekkers van wie was erkend dat zij tenlasteneming nodig hadden, die bij hun meerderjarige kinderen in de Tsjechische Republiek waren gaan wonen. Daarop heeft de Commissie bij brief van 17 maart 2010 de Slowaakse autoriteiten erop gewezen dat volgens haar de toelage voor oppas, de toelage voor persoonlijke assistentie en de toelage ter compensatie van bovenmatige kosten (hierna samen: „betrokken prestaties”) de kenmerken van „prestaties bij ziekte” in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004 vertoonden en bijgevolg, overeenkomstig artikel 21 van deze verordening, ook moesten worden betaald aan rechthebbenden en hun familieleden die niet in de Slowakije woonden.

26      Na aanvankelijk te hebben verklaard dat zij de nodige maatregelen ging nemen om te voldoen aan verordening nr. 883/2004, heeft de Slowaakse Republiek haar praktijk echter niet gewijzigd en op een nieuwe brief van de Commissie geantwoord, dat de betrokken prestaties niet binnen de werkingssfeer van deze verordening vielen omdat zij niet betrekking hadden op een van de in artikel 3, lid 1, van die verordening bedoelde gebeurtenissen.

27      Omdat zij het niet eens was met deze analyse, heeft de Commissie de Slowaakse Republiek een aanmaningsbrief gezonden, die deze laatste op 26 maart 2012 heeft ontvangen. Daarin voert zij aan dat de betrokken prestaties als prestaties bij ziekte in de zin van verordening nr. 883/2004 moeten worden beschouwd, en dat volgens artikel 21 van die verordening de betaling ervan niet afhankelijk kan worden gesteld van de woonplaats van de rechthebbende.

28      Bij brief van 25 maart 2012 heeft de Slowaakse Republiek geantwoord op de aanmaningsbrief. Zij heeft verklaard dat de betrokken prestaties niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vielen, omdat zij werden betaald na een individueel onderzoek van de sociale en economische situatie van de rechthebbende.

29      Omdat het betoog van de Slowaakse Republiek haar niet overtuigde, heeft de Commissie de Slowaakse autoriteiten op 25 oktober 2012 een met redenen omkleed advies gezonden. Deze autoriteiten hebben dat advies nog dezelfde dag ontvangen. In dat met redenen omkleed advies heeft de Commissie met name verklaard dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de betrokken prestaties in de nationale regeling op algemene en objectieve wijze waren omschreven, en dat de bevoegde autoriteiten dienaangaande geen discretionaire bevoegdheid hadden. Het zou dan ook onjuist zijn te stellen dat de betrokken prestaties niet overeenkwamen met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 bedoelde gebeurtenissen. De Commissie heeft daaraan toegevoegd dat die prestaties niet als „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” in de zin van artikel 70, lid 2, van verordening nr. 883/2004 konden worden beschouwd.

30      De Commissie heeft bijgevolg geoordeeld dat de Slowaakse Republiek, door haar weigering om de betrokken prestaties toe te kennen aan niet op het Slowaakse grondgebied wonende rechthebbenden, de verplichtingen niet is nagekomen die krachtens artikel 48 VWEU en de artikelen 7 en 21 van verordening nr. 883/2004 op haar rusten, en heeft deze lidstaat verzocht om binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het met redenen omkleed advies de maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om aan dit advies te voldoen.

31      In een brief van 20 december 2012 waarmee zij op dit met redenen omkleed advies heeft geantwoord, heeft de Slowaakse Republiek verklaard dat zij bij haar standpunt bleef dat de betrokken prestaties niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vielen, omdat zij niet betrekking hadden op een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 bedoelde gebeurtenissen, maar tot doel hadden, personen met een handicap in de samenleving te integreren en niet de gezondheidstoestand van die personen te verbeteren.

32      In die omstandigheden heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

 Beroep

 Ontvankelijkheid

 Argumenten van partijen

33      De Slowaakse Republiek werpt primair op dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat de Commissie in de loop van de precontentieuze fase van de procedure wegens niet-nakoming geen standpunt heeft ingenomen over fundamentele elementen die de Slowaakse Republiek ter ondersteuning van haar verweer heeft aangedragen, en daarentegen andere punten heeft onderzocht, die tussen partijen niet in geding waren.

34      Enerzijds zou de Commissie niet hebben geantwoord op de argumenten die erop gericht waren aan te tonen dat de betrokken prestaties van de werkingssfeer van deze verordening uitgesloten „sociale bijstand” in de zin van artikel 3, lid 5, van verordening nr. 883/2004 waren. De Commissie zou aldus niet hebben voldaan aan de voorwaarde van een regelmatig verlopen precontentieuze procedure (beschikking Commissie/Spanje, C‑266/94, EU:C:1995:235, punt 25) en zou het voorwerp van het geding niet voldoende duidelijk hebben omschreven. Anderzijds zou de Commissie – verkeerdelijk – hebben gesteld dat de Slowaakse Republiek tijdens de precontentieuze procedure had aangevoerd dat de betrokken prestaties „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” in de zin van artikel 70 van verordening nr. 883/2004 vormden. Die onjuiste stellingen van de Commissie zouden het verzoekschrift onduidelijk maken.

35      De Commissie voert aan dat zij het voorwerp van het geding niet heeft uitgebreid of gewijzigd en dat zij de rechten van verdediging van de Slowaakse Republiek niet heeft aangetast. Enerzijds zou zij zowel in haar aanmaningsbrief als in haar met redenen omkleed advies hebben verklaard dat zij de vaststelling van de inkomsten van de rechthebbenden niet gelijkstelde met een individuele en discretionaire beoordeling van hun situatie in de zin van de desbetreffende rechtspraak van het Hof. Hoewel het voorwerp van een krachtens artikel 258 VWEU ingesteld beroep wordt afgebakend door de precontentieuze procedure waarin deze bepaling voorziet, zodat het met redenen omkleed advies van de Commissie en het beroep op dezelfde grieven moeten berusten, zou dit vereiste echter niet betekenen dat de formulering hiervan steeds volkomen gelijkluidend moet zijn, zolang het voorwerp van het geschil niet wordt verruimd of gewijzigd (arrest Commissie/Duitsland, C‑433/03, EU:C:2005:462, punt 28). De Commissie voegt daaraan toe dat uit de arresten Commissie/Ierland (C‑362/01, EU:C:2002:739, punten 18‑20) en Commissie/Luxemburg (C‑519/03, EU:C:2005:234, punt 21) voortvloeit dat de niet-inaanmerkingneming van het antwoord van de betrokken lidstaat op de aanmaningsbrief en op het met redenen omkleed advies niet tot gevolg heeft dat het beroep niet-ontvankelijk is.

36      Anderzijds zou, om het betrokken geding te kunnen beslechten, dienen te worden uitgemaakt of artikel 70 van verordening nr. 883/2004 in het onderhavige geval van toepassing is. De Commissie mocht dat punt dus behandelen zonder door de Slowaakse Republiek daarom te zijn verzocht.

37      Subsidiair voert de Slowaakse Republiek ook aan dat het beroep van de Commissie niet-ontvankelijk is zover het betrekking heeft op de grief inzake schending van artikel 48 VWEU, omdat deze grief in de aanmaningsbrief niet is vermeld en pas in het stadium van het met redenen omkleed advies voor het eerst is aangevoerd.

38      De Commissie is weliswaar van mening dat deze exceptie van gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid in feite de grond van de zaak betreft, maar voert ook aan dat de Slowaakse Republiek, door haar weigering om de betrokken prestaties te betalen aan niet op haar grondgebied wonende rechthebbenden, zowel inbreuk maakt op verordening nr. 883/2004 als op het in artikel 48 VWEU verwoorde beginsel van exporteerbaarheid van de prestaties.

 Beoordeling door het Hof

39      Met betrekking tot de door de Slowaakse Republiek primair opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep van de Commissie dient eraan te worden herinnerd dat de precontentieuze procedure tot doel heeft, de betrokken lidstaat de gelegenheid te geven aan de krachtens het Unierecht op hem rustende verplichtingen te voldoen of nuttig verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde grieven. Het regelmatige verloop van de precontentieuze procedure vormt een wezenlijke waarborg, niet alleen voor de bescherming van de rechten van de betrokken lidstaat, maar ook om te verzekeren dat in de eventuele contentieuze procedure het voorwerp van het geding duidelijk is omschreven (zie met name arresten Commissie/Frankrijk, C‑1/00, EU:C:2001:687, punt 53; Commissie/Duitsland, C‑135/01, EU:C:2003:171, punten 19 en 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Commissie/Nederland, C‑79/09, EU:C:2010:171, punt 21).

40      De precontentieuze procedure heeft dus de volgende drie doelstellingen: de lidstaat de mogelijkheid te bieden de eventuele inbreuk te beëindigen, hem in staat te stellen zijn rechten van verdediging uit te oefenen en het voorwerp van het geding af te bakenen met het oog op een eventuele adiëring van het Hof (arresten Commissie/Ierland, C‑362/01, EU:C:2002:739, punt 18; Commissie/Duitsland, C‑135/01, EU:C:2003:171, punt 21, en Commissie/Nederland, C‑79/09, EU:C:2010:171, punt 22).

41      Overeenkomstig het voorgaande is het in beginsel de taak van de Commissie om in het met redenen omkleed advies aan te geven hoe zij de opmerkingen van de lidstaat in diens antwoord op de aanmaningsbrief beoordeelt (zie arresten Commissie/Ierland, C‑362/01, EU:C:2002:739, punt 19, en Commissie/Duitsland, C‑135/01, EU:C:2003:171, punt 22).

42      In het onderhavige geval heeft de omstandigheid dat de Commissie slechts bondig, of zelfs helemaal niet, zou hebben geantwoord op de argumenten van de Slowaakse Republiek die erop gericht waren aan te tonen dat de betrokken prestaties „sociale bijstand” in de zin van artikel 3, lid 5, van verordening nr. 883/2004 waren, zelfs indien deze omstandigheid zou zijn aangetoond, geen enkel gevolg voor de afbakening van het voorwerp van het geding en heeft zij het voor deze lidstaat niet onmogelijk gemaakt de gestelde inbreuk te beëindigen en heeft zij evenmin de rechten van verdediging van deze lidstaat aangetast.

43      De Commissie heeft immers zowel in haar aanmaningsbrief als in haar met redenen omkleed advies verklaard dat zij van mening was dat de betrokken prestaties socialezekerheidsprestaties waren, en dat zij de vaststelling van de inkomsten van de rechthebbenden niet gelijkstelde met een individuele en discretionaire beoordeling in de zin de desbetreffende rechtspraak van het Hof. Met een dergelijke analyse heeft de Commissie de toepasselijkheid van artikel 3, lid 5, van verordening nr. 883/2004, dat betrekking heeft op de sociale bijstand, uitgesloten.

44      Anders dan de Slowaakse Republiek aanvoert, vormt de omstandigheid dat de Commissie in haar verzoekschrift de toepasselijkheid van artikel 70 van verordening nr. 883/2004 op de betrokken prestaties heeft onderzocht om aan te tonen dat deze niet binnen de werkingssfeer van dat artikel vielen, zonder dat de Slowaakse Republiek zich tijdens de precontentieuze procedure over dit punt had uitgesproken en nu partijen het er voor het Hof in elk geval over eens zijn dat dit artikel in het onderhavige geval niet van toepassing is, ook geen schending van de rechten van verdediging van de Slowaakse Republiek en evenmin een ontoereikende afbakening van het voorwerp van het geding.

45      Enerzijds heeft de Commissie, door tijdens de precontentieuze procedure herhaaldelijk te stellen dat de betrokken prestaties „socialezekerheidsprestaties” in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 waren en dus exporteerbaar moesten zijn, aan deze prestaties duidelijk de volgens haar passende juridische kwalificatie gegeven en aldus het voorwerp van het beroep bepaald. Aangezien het begrip „socialezekerheidsprestatie” in de zin van artikel 3, lid 1, van deze verordening en het begrip „niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie” in de zin van de artikelen 3, lid 2, en 70 van die verordening elkaar wederzijds uitsluiten (arrest Hosse, C‑286/03, EU:C:2006:125, punt 36), pas het door de Commissie in de loop van de precontentieuze procedure aangevoerde argument dat dit artikel 70 niet van toepassing is op de litigieuze prestaties, in het kader van het aldus afgebakende geding zonder het voorwerp daarvan uit te breiden.

46      Anderzijds kan, aangezien geen enkele procedureregel de betrokken lidstaat verplicht om in het kader van een op artikel 258 VWEU gebaseerd beroep al in het stadium van de precontentieuze procedure alle argumenten voor zijn verweer aan te voeren (zie arresten Commissie/Spanje, C‑414/97, EU:C:1999:417, punt 19, en Commissie/Nederland, C‑34/04, EU:C:2007:95, punt 49), aan de Commissie niet worden verweten dat zij in haar verzoekschrift argumenten inzake de niet-toepasselijkheid van artikel 70 van verordening nr. 883/2004 op de litigieuze prestaties heeft aangevoerd, ofschoon de Slowaakse Republiek tijdens de precontentieuze procedure niet had aangevoerd dat dit artikel van toepassing was, maar zich het recht had voorbehouden dit tijdens de contentieuze procedure te doen.

47      Bijgevolg moet de primair opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep worden verworpen.

48      Met betrekking tot de exceptie van gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep, die is gebaseerd op het feit dat de schending van artikel 48 VWEU pas voor het eerst in het stadium van het met redenen omkleed advies is aangevoerd, staat vast dat in de aanmaningsbrief van 22 maart 2013 geen melding is gemaakt van de grief inzake schending van dit artikel, maar alleen wordt gezegd dat artikel 21 van verordening nr. 883/2004 dat artikel 48 VWEU ten uitvoer legt.

49      Ofschoon de Commissie in haar verzoekschrift stelt dat verordening nr. 883/2004 moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 48 VWEU, bevat dit verzoekschrift geen specifiek betoog ter ondersteuning van de grief inzake schending van artikel 48 VWEU, maar laat het deze schending voortvloeien uit de schending van de bepalingen van verordening nr. 883/2004.

50      Hieruit volgt dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is voor zover het ertoe strekt te doen vaststellen dat de Slowaakse Republiek de krachtens artikel 48 VWEU op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Ten gronde

 Argumenten van partijen

51      De Commissie voert aan dat de betrokken prestaties moeten worden aangemerkt als „prestaties bij ziekte” in de zin artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004. Bijgevolg zouden zij ook moeten worden betaald aan rechthebbenden die hun gewone woonplaats niet of niet meer in Slowakije hebben. Het zou niet in overeenstemming met de artikelen 7 en 21 van verordening nr. 883/2004 zijn, het recht van dergelijke rechthebbenden op het ontvangen van de betrokken prestaties te beperken.

52      Allereerst zouden de betrokken prestaties worden toegekend op grond van een wettelijk omschreven situatie zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften van de aanvragers. De criteria voor de beoordeling van de gezondheidstoestand en van de sociale en financiële situatie van de aanvragers zouden voortvloeien uit wet nr. 447/2008 en objectief en voor de bevoegde autoriteiten dwingend zijn. De beslissingen van deze autoriteiten zouden door de rechter kunnen worden getoetst om na te gaan of de door deze wet gestelde voorwaarden voor toekenning van de betrokken prestaties en de doelstellingen van deze wet zijn geëerbiedigd. De omstandigheid dat de Slowaakse autoriteiten bij de toekenning van de betrokken prestaties een aanvullend criterium toepassen, dat erin bestaat te onderzoeken of de handicap met een ander deugdelijk middel kan worden gecompenseerd, zou niet impliceren dat deze autoriteiten dienaangaande over een discretionaire bevoegdheid beschikken. Uit de artikelen 43 tot en met 48 van wet nr. 447/2008 zou immers blijken dat de geldigheid van dit aanvullende criterium eveneens aan toetsing door de rechter kan worden onderworpen en dat de toepassing ervan past in het kader van de toepasselijke regeling.

53      Wet nr. 447/2008 zou de criteria om in aanmerking te komen voor de betrokken prestaties omschrijven en daardoor de beoordelingsbevoegdheid van de met de toepassing van deze criteria belaste autoriteiten beperken. Deze autoriteiten zouden aldus weliswaar over een discretionaire bevoegdheid beschikken bij de toekenning van die prestaties, maar bij de uitoefening van die bevoegdheid binnen de door deze wet gestelde grenzen moeten blijven. De Najvyšší súd Slovenskej republiky (hooggerechtshof van de Slowaakse Republiek) zou in zijn door de Slowaakse Republiek aangevoerd arrest betreffende de litigieuze prestaties weliswaar hebben gewezen op het facultatieve karakter van de betrokken prestaties, maar zou niettemin hebben verklaard dat de prestaties slechts kunnen worden toegekend aan een persoon die voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden.

54      Verder zet de Commissie uiteen dat volgens de rechtspraak van het Hof, prestaties die op objectieve wijze worden toegekend op grond van een wettelijk omschreven situatie en tot doel hebben de gezondheidstoestand en het leven van hulpbehoevenden personen te verbeteren, als „prestaties bij ziekte” in de zin artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004 moeten worden beschouwd (zie met name arresten Gaumain-Cerri en Barth, C‑502/01 en C‑31/02, EU:C:2004:413, punt 20; Hosse, C‑286/03, EU:C:2006:125, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Commissie/Parlement en Raad, C‑299/05, EU:C:2007:608, punt 61).

55      Zo zou ten eerste uit de artikelen 39, lid 2, en 40, lid 1, van wet nr. 447/2008 blijken dat de toelage voor oppas een toelage is die voor personen die een oppas nodig hebben, de door hun gezondheidstoestand veroorzaakte bovenmatige kosten compenseert. Ofschoon deze toelage specifieke kenmerken heeft, zou zij als een „prestatie bij ziekte” in de zin artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004 moeten worden beschouwd.

56      Ten tweede zou, volgens artikel 20, lid 2, van wet nr. 447/2008, de persoonlijke assistentie tot doel hebben, personen met een zware handicap mobiel te maken, hun sociale integratie en hun autonomie te bevorderen, hun de mogelijkheid te geven beslissingen te nemen en het gezinsleven te beïnvloeden, en hun te helpen bij de uitoefening van beroepsactiviteiten en bij opleiding en ontspanning. De toelage voor persoonlijke assistentie zou dus tot doel hebben, de prestaties bij ziekte aan te vullen en de toestand en de levenskwaliteit van personen die dergelijke assistentie nodig hebben, te verbeteren. De toelage voor persoonlijke assistentie zou bestaan in een financiële hulp en de omstandigheid dat zij wordt betaald tegen overlegging van een overzicht van de in de voorafgaande maand gepresteerde uren van persoonlijke asssistentie zou geen grond opleveren om deze toelage als een verstrekking aan te merken.

57      Ten derde zou de toelage ter compensatie van bovenmatige kosten eveneens als een „prestatie bij ziekte” in de zin artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004 moeten worden beschouwd, aangezien zij tot doel heeft, personen met een zware handicap in staat te stellen een leven te leiden waarbij zij zichzelf meer kunnen ontplooien. Volgens artikel 38, lid 1, van wet nr. 447/2008 kan deze toelage worden toegekend ter compensatie van de bovenmatige kosten van een speciaal dieet of van een bijzondere hygiëne, van de slijtage van kleding, linnen, schoenen en meubilair, van het onderhoud van een eigen motorvoertuig of van het onderhoud van een speciaal afgerichte hond. Welnu, het Hof heeft al geoordeeld dat een soortgelijke toelage die in Zweden was toegekend, als een prestatie bij ziekte moest worden beschouwd (Commissie/Parlement en Raad, C‑299/05, EU:C:2007:608, punt 62).

58      De betrokken prestaties zouden erop gericht zijn de hulpbehoevendheid op te vangen en niet ertoe strekken de materiële nood van de rechthebbenden te lenigen. Zij zijn er immers niet op gericht de inkomsten van de rechthebbenden op het niveau van het minimum voor levensonderhoud van een volwassene te brengen, want zij kunnen ook worden toegekend wanneer de inkomsten van de betrokkene 1,4 tot 4 maal dat minimum overschrijden.

59      Ten slotte zouden de betrokken prestaties geen sociale bijstand zijn aangezien zij in verordening nr. 883/2004 genoemde gebeurtenissen dekken. Het zouden ook geen „bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties” in de zin van artikel 70, lid 2, van verordening nr. 883/2004 zijn.

60      De Slowaakse Republiek voert ten eerste aan dat de toelage voor persoonlijke assistentie een verstrekking is, aangezien zij volgens artikel 22, lid 11, van wet nr. 447/2008 elke maand wordt betaald tegen overlegging van een overzicht van de in de voorafgaande maand gepresteerde uren van persoonlijke asssistentie. Een verstrekking kan ook in de vorm van geld worden toegekend, indien de geldmiddelen door de bevoegde autoriteit worden betaald tegen overlegging van een bewijs van de gemaakte kosten.

61      Ten tweede zouden de toelage voor oppas, de toelage ter compensatie van bovenmatige kosten en – subsidiair – de toelage voor persoonlijke assistentie erop gericht zijn situaties van materiële nood van een categorie van rechthebbenden te lenigen en de kenmerken vertonen van sociale bijstand, die volgens artikel 3, lid 5, onder a), van verordening nr. 883/2004 is uitgesloten van de werkingssfeer van die verordening.

62      Enerzijds zouden deze prestaties nauw verband houden met de sociaal-economische situatie van de rechthebbenden en niet tot doel hebben de gezondheidstoestand van deze personen of, algemeen, hun situatie van hulpbehoevendheid te verbeteren of de door hun gezondheidstoestand veroorzaakte bovenmatige kosten te compenseren. Deze prestaties zouden erop gericht zijn, bij te dragen tot de sociale integratie van personen met een zware handicap die slechts lage inkomsten en een gering patrimonium hebben. De verbetering van de levenskwaliteit van de rechthebbenden zou een logisch en gewild gevolg zijn van de verbetering van de sociale integratie van laatstgenoemden, maar geen grond opleveren om deze prestaties als binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vallende prestaties bij ziekte te beschouwen.

63      Anderzijds zou de individuele situatie van de aanvragers van prestaties aan verschillende deskundigenonderzoeken worden onderworpen, na afloop waarvan een gecombineerd deskundigenverslag zou worden opgesteld. Op basis daarvan zou de bevoegde autoriteit beslissen over de toekenning van een prestatie. Ook al zou de aanvrager voldoen aan alle criteria om in aanmerking te komen voor een prestatie, de toekenning van een dergelijke prestatie zou facultatief zijn en er zou geen verworven recht op een dergelijke prestatie bestaan, daar de bevoegde autoriteit op grond van bijzondere omstandigheden kan beslissen de prestatie niet toe te kennen. Wet nr. 447/2008 zou de administratieve autoriteit niet de verplichting opleggen een specifieke beslissing te nemen, maar zou haar de mogelijkheid bieden om, gelet op de specifieke kenmerken van de concrete situatie en op het algemeen belang, de meest adequate beslissing te nemen door met eerbiediging van het doel en het oogmerk van deze wet een individuele beoordeling van de behoeften van de persoon met een zware handicap te verrichten.

64      De Slowaakse Republiek baseert zich daarvoor op de termen „kan krijgen” en „kan worden aangeboden” in de artikelen 22, lid 1, 38, lid 1, en 40, lid 1, van wet nr. 447/2008, op artikel 52, onder o), van wet nr. 447/2008, waarin staat dat het Agentschap voor tewerkstelling, sociale zaken en gezin „toezicht uitoefent op de opportuniteit van de compensatie”, op de rechtspraak van de Slowaakse rechterlijke instanties volgens welke de toelagen waarin wet nr. 447/2008 voorziet, facultatieve prestaties zijn, en op artikel 43, lid 1, van wet nr. 447/2008, waarin staat dat het recht op een toelage ter compensatie en op betaling daarvan ontstaat door een geldige beslissing van de bevoegde autoriteit waarbij dit recht wordt erkend.

65      Bovendien is de Slowaakse Republiek van mening dat de wijze van financiering van de drie betrokken prestaties en het feit dat het gaat om prestaties die niet op premie- of bijdragebetaling berusten, samen met het doel van die prestaties en met de wijze waarop zij worden betaald, steun bieden voor de stelling dat het gaat om sociale bijstand.

66      Subsidiair voert de Slowaakse Republiek aan dat de drie betrokken prestaties niet de kenmerken van socialezekerheidsprestaties vertonen, omdat, allereerst, er geen verworven recht op de toekenning ervan bestaat, verder, de toekenning van die prestaties afhankelijk is van een individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften van de aanvrager op grond van de wettelijk omschreven situatie, en ten slotte, deze prestaties niet betrekking hebben op een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 genoemde gebeurtenissen.

67      Wat dit laatste punt betreft, voert de Slowaakse Republiek aan dat, aangezien die prestaties niet tot doel hebben de gezondheidstoestand van hulpbehoevende personen te verbeteren en evenmin voor korte tijd het ontbreken van inkomsten tijdens een ziekte op te vangen, zij niet als prestaties bij ziekte stricto sensu (arrest da Silva Martins, C‑388/09, EU:C:2011:439, punt 47) en evenmin als aanvullende prestaties bij ziekte in de zin van de arresten Molenaar (C‑160/96, EU:C:1998:84) en Jauch (C‑215/99, EU:C:2001:139) kunnen worden aangemerkt.

 Beoordeling door het Hof

68      Volgens vaste rechtspraak moet de Commissie in het kader van een beroep wegens niet‑nakoming het gestelde verzuim aantonen. Het is haar taak het Hof de gegevens te verschaffen die het nodig heeft om te kunnen vaststellen of er sprake is van verzuim, en zij kan zich daarbij niet baseren op een of ander vermoeden (zie met name arresten Commissie/Italië, C‑135/05, EU:C:2007:250, punt 26, en Commissie/Griekenland, C‑305/06, EU:C:2008:486, punt 41).

69      Om te kunnen beoordelen of het beroep van de Commissie gegrond is, dient te worden uitgemaakt of de betrokken prestaties, zoals de Commissie stelt, „prestaties bij ziekte” in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van verordening nr. 883/2004 vormen.

70      Het onderscheid tussen prestaties die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vallen, en prestaties die daarvan zijn uitgesloten, berust vooral op de constitutieve elementen van elke prestatie, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend; het doet niet ter zake of een prestatie door een nationale wetgeving al dan niet als een socialezekerheidsprestatie wordt aangemerkt (zie in die zin arrest Molenaar, C‑160/96, EU:C:1998:84, punt 19).

71      Volgens vaste rechtspraak kan een prestatie als een socialezekerheidsprestatie worden beschouwd wanneer zij op grond van een wettelijk omschreven situatie aan de rechthebbenden wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften en verband houdt met één van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 uitdrukkelijk genoemde gebeurtenissen (zie met name arrest da Silva Martins, C‑388/09, EU:C:2011:439, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

72      Bijgevolg dient in de eerste plaats te worden onderzocht of de betrokken prestaties, zoals de Commissie stelt, op grond van een wettelijk omschreven situatie aan de rechthebbenden worden toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, dan wel of zij, zoals de Slowaakse Republiek aanvoert, pas aan de rechthebbenden worden toegekend na een beoordeling van hun individuele situatie, die echter geen enkel recht op betaling van een van die prestaties meebrengt ook al is voldaan aan alle criteria voor de toekenning daarvan.

73      Het is vaste rechtspraak dat aan de eerste van de twee in punt 71 van het onderhavige arrest vermelde voorwaarden is voldaan wanneer een prestatie wordt toegekend aan de hand objectieve criteria die, wanneer daaraan is voldaan, recht geven op de prestatie zonder dat de bevoegde autoriteit met andere persoonlijke omstandigheden rekening mag houden (zie in die zin met name arresten Hughes, C‑78/91, EU:C:1992:331, punt 17; Molenaar, C‑160/96, EU:C:1998:84, punt 21; Maaheimo, C‑333/00, EU:C:2002:641, punt 23, en De Cuyper, C‑406/04, EU:C:2006:491, punt 23).

74      Uit de stukken blijkt dat de betrokken prestaties kunnen worden toegekend wanneer op basis van een gecombineerd deskundigenonderzoek, bestaande uit een medisch en een sociaal deskundigenonderzoek, wordt vastgesteld dat een persoon met een zware handicap persoonlijke assistentie, compensatie van bovenmatige kosten of een oppas nodig heeft.

75      Daartoe wordt, volgens artikel 11, lid 11, van wet nr. 447/2008, aan het einde van het medisch deskundigenonderzoek een medisch advies opgesteld waarin melding wordt gemaakt van de mate van functiebeperking, wordt vastgesteld dat de betrokken persoon een zware handicap heeft, de conclusies betreffende verschillende in artikel 14 bedoelde soorten van hulpbehoevendheid van de persoon met een zware handicap worden opgenomen, en de termijn voor een nieuw onderzoek van diens gezondheidstoestand wordt vastgesteld.

76      Het in artikel 13 van die wet bedoelde sociaal deskundigenonderzoek omvat een beoordeling van de individuele bekwaamheid van de persoon met een zware handicap en een beoordeling van diens familiekring en van diens leefmilieu, met inbegrip van de beoordeling van de vervoersystemen en de huisvesting en met name de toegankelijkheid van de openbare gebouwen.

77      Het gecombineerd deskundigenonderzoek ten slotte omvat, volgens artikel 15, lid 1, van wet nr. 447/2008, met name de volgende elementen: de mate van functiebeperking, de vaststelling dat de betrokken persoon een zware handicap heeft, de sociale gevolgen van de zware handicap op alle gebieden waarop de compensatie betrekking heeft, een voorstel betreffende de soort toelage die als compensatie dient te worden verleend, de vaststelling, in voorkomend geval, dat de persoon met een zware handicap een begeleider nodig heeft, de vaststelling, in voorkomend geval, dat de persoon met een zware handicap individueel vervoer met een eigen motorvoertuig nodig heeft, nagenoeg blind is of volledig blind is aan beide ogen, en de termijn na afloop waarvan de gezondheidstoestand opnieuw moet worden onderzocht, indien deze door de deskundige arts is vastgesteld.

78      Uit het voorgaande volgt dat de Slowaakse wettelijke regeling tot doel heeft, aan personen met een zware handicap de prestatie toe te kennen die het best is afgestemd op hun persoonlijke behoeften. Dit neemt echter niet weg dat het medisch en het sociaal deskundigenonderzoek en het gecombineerd deskundigenonderzoek in het kader waarvan het voorstel betreffende de toe te kennen soort van toelage ter compensatie wordt gedaan, gebeurt aan de hand van objectieve en in de wet bepaalde criteria. Overigens wordt niet betwist dat de betrokken prestaties uitsluitend in de in wet nr. 447/208 bepaalde gevallen worden toegekend en worden ingetrokken wanneer de rechthebbenden niet meer voldoen aan de voorwaarden voor toekenning ervan.

79      De Commissie toont echter niet aan dat die criteria recht verlenen op de betrokken prestaties en dat de bevoegde autoriteit over geen enkele beoordelingsmarge beschikt ter zake van de toekenning ervan.

80      De termen „kan krijgen” of „kan worden aangeboden” in de artikelen 22, lid 1, 38, lid 1, en 40, lid 1, van wet nr. 447/2008, en artikel 43, lid 1, van deze wet, waarin staat dat het recht op een toelage ter compensatie en op betaling daarvan ontstaat door een geldige beslissing van de bevoegde autoriteit waarbij dit recht wordt erkend, pleiten immers voor het standpunt van de Slowaakse Republiek dat de administratie over een beoordelingsmarge beschikt bij de toekenning van de betrokken prestaties.

81      Zoals uit de opmerkingen van de Slowaakse Republiek blijkt, wordt deze uitlegging ook bevestigd door de rechtspraak van de Najvyšší súd Slovenskej republiky. Welnu, het is vaste rechtspraak dat de strekking van nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen moet worden beoordeeld met inachtneming van de uitlegging die de nationale rechterlijke instanties daaraan geven (zie met name arrest Commissie/Duitsland, C‑490/04, EU:C:2007:430, punt 49 en de aangehaalde rechtspraak).

82      Gelet op het bestaan van een dergelijke beoordelingsbevoegdheid, die op redelijke en niet-arbitraire wijze moet worden uitgeoefend, kan echter niet worden geoordeeld dat de betrokken prestaties op grond van een wettelijk omschreven situatie aan de rechthebbenden worden toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften.

83      Bijgevolg vormen die prestaties geen socialezekerheidsprestaties in de zin van verordening nr. 883/2004.

84      In deze omstandigheden moet het beroep van de Commissie worden verworpen.

 Kosten

85      Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Slowaakse Republiek worden verwezen in de kosten.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Slowaaks.