Language of document : ECLI:EU:C:2011:217

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

7 april 2011 (*)

„Vrij verkeer van goederen – Artikel 34 VWEU – Cautio judicatum solvi – Vennootschap naar Monegaskisch recht – Artikel 18, eerste alinea, VWEU”

In zaak C‑291/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Rechtbank van koophandel te Brussel (België) bij beslissing van 17 juli 2009, ingekomen bij het Hof op 27 juli 2009, in de procedure

Francesco Guarnieri & Cie

tegen

Vandevelde Eddy VOF,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, J.‑J. Kasel, A. Borg Barthet, E. Levits en M. Safjan (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door T. Materne als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.‑B. Laignelot en M. van Beek als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 september 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 28 EG tot en met 30 EG.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Francesco Guarnieri & Cie (hierna: „Guarnieri”), vennootschap naar Monegaskisch recht gevestigd te Monaco, en Vandevelde Eddy VOF (hierna: „Vandevelde”), die haar vennootschappelijke zetel in België heeft, over de levering van verschillende goederen en de betaling van die goederen.

 Toepasselijke bepalingen

 Communautair douanewetboek

3        Artikel 3, lid 2, sub b, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), thans vervangen door artikel 3, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 450/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 145, blz. 1), bepaalt:

„De volgende gebieden worden, hoewel zij buiten het grondgebied van de lidstaten zijn gelegen, gezien de daarop van toepassing zijnde overeenkomsten en verdragen, beschouwd als deel uitmakende van het douanegebied van de Gemeenschap:

[...]

b)      Frankrijk

Het grondgebied van het Vorstendom Monaco, zoals omschreven in de op 18 mei 1963 in Parijs ondertekende douaneovereenkomst (Journal officiel de la République française van 27 september 1963, blz. 8679).”

 Belgisch recht

4        Artikel 851 van het Belgische Gerechtelijk wetboek (hierna: „Gerechtelijk wetboek”) bepaalt:

„Behalve wanneer Staten bij verdrag hebben bedongen dat hun onderdanen ontslagen zijn van borgstelling ter voldoening aan het vonnis, zijn alle vreemdelingen als hoofdeiser of tussenkomende partij gehouden, indien de Belgische verweerder het vóór enige exceptie vordert, borg te stellen voor de betaling van de uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin zij kunnen worden verwezen. De verweerder kan borgstelling vorderen, zelfs voor het eerst in hoger beroep, indien hij aldaar gedaagd wordt.”

5        Uit de stukken blijkt niet dat er een verdrag bestaat dat vennootschappen naar Monegaskisch recht ontslaat van borgstelling ter voldoening aan het vonnis.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6        De naamloze vennootschap Fourcroy had bij Vandevelde 21 000 „twisterglazen” en 100 000 theelichtjes met toebehoren besteld voor een actie ter bevordering van de verkoop van flessen „Mandarine Napoléon”. Vandevelde had deze bestelling uitbesteed aan Guarnieri.

7        Volgens Vandevelde is Guarnieri haar leveringsverplichting niet correct nagekomen. Volgens haar is de levering immers niet alleen te laat verricht, maar was zij ook niet in overeenstemming met de bestelling, aangezien 65 % van de „twisterglazen” gebroken was, de intacte glazen vuil waren, de plastic omhulsels beschadigd waren (3000 stuks) en de promotiesticker aan de verkeerde kant was aangebracht. Daarom weigerde Vandevelde te betalen.

8        Daarop heeft Guarnieri bij de Rechtbank van koophandel te Brussel een beroep ingesteld waarin hij in wezen vorderde, Vandevelde te veroordelen tot betaling van de nog niet betaalde facturen, te vermeerderen met vertragingsrente. In reconventie vorderde Vandevelde, Guarnieri te veroordelen tot betaling van vergoeding voor de materiële schade en de inkomstenderving die zij stelt te hebben geleden, te vermeerderen met vertragingsrente.

9        Tijdens de procedure voor de verwijzende rechter heeft Vandevelde in limine litis de in artikel 851 van het Gerechtelijk wetboek bepaalde exceptie van borgstelling ter voldoening aan het vonnis opgeworpen om Guarnieri te doen veroordelen tot het stellen van een borg van 2 500 EUR voor de betaling van de uit het geding voortvloeiende kosten waarin zij zou kunnen worden verwezen.

10      Omdat Guarnieri heeft aangevoerd dat veroordeling tot borgstelling in strijd zou zijn met de artikelen 28 EG tot en met 30 EG, betreffende het vrije verkeer van goederen, heeft de Rechtbank van koophandel te Brussel het voor de beoordeling van de verenigbaarheid van artikel 851 van het Gerechtelijk wetboek met het recht van de Unie noodzakelijk geacht, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Staan de artikelen [28 EG, 29 EG en 30 EG] eraan in de weg dat een eiser met de Monegaskische nationaliteit die in België een rechtsvordering instelt om betaling te bekomen van facturen, uitgeschreven voor de levering van ‚twisterglazen’ en theelichtjes, met toebehoren, op verzoek van een verweerder met de Belgische nationaliteit verplicht wordt borg te stellen voor de betaling van uit het geding voortvloeiende kosten en schadevergoedingen waarin hij kan worden verwezen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

11      Meteen dient te worden gepreciseerd dat uit het feitenrelaas van de verwijzende rechter blijkt dat in de onderhavige zaak, die uitsluitend betrekking heeft op de invoer van goederen in België, de uitvoerstromen niet aan de orde zijn. De vraag om uitlegging van artikel 35 VWEU behoeft dus niet te worden beantwoord.

12      Wat de toetsing aan de artikelen 34 VWEU en 36 VWEU van de regeling betreffende borgstelling ter voldoening aan het vonnis betreft, dient vooraf te worden uitgemaakt of de bepalingen betreffende het vrije verkeer van goederen van toepassing zijn in omstandigheden als die in het hoofdgeding, dat betrekking heeft op de invoer in een lidstaat van goederen van Monegaskische oorsprong door een Monegaskische vennootschap.

13      In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat volgens artikel 52 VEU en artikel 355 VWEU het grondgebied van het Vorstendom Monaco niet binnen het „territoriale toepassingsgebied van de Verdragen” valt, en dat bovendien de uitsluiting van het douanegebied van de Unie met zich brengt dat de bepalingen van het VWEU betreffende het vrije verkeer van goederen niet van toepassing zijn (zie in die zin arrest van 23 september 2003, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑30/01, Jurispr. blz. I‑9481, punt 60).

14      In artikel 3, lid 2, sub b, van verordening nr. 2913/92 wordt het grondgebied van het Vorstendom Monaco echter als deel uitmakende van het douanegebied van de Unie beschouwd. Aangezien dus geen douanerechten of heffingen van gelijke werking mogen worden toegepast op de handel tussen Monaco en de lidstaten, moeten goederen van Monegaskische oorsprong die rechtstreeks worden uitgevoerd naar een lidstaat, worden behandeld alsof zij van oorsprong uit die staten zijn. Uit deze gelijkstelling met producten van oorsprong uit de lidstaten volgt dat op goederen van Monegaskische oorsprong de verdragsregels betreffende het vrije verkeer van goederen van toepassing zijn (zie naar analogie arrest van 15 december 1976, Donckerwolcke en Schou, 41/76, Jurispr. blz. 1921, punten 17 en 18, en arrest Commissie/Verenigd Koninkrijk, reeds aangehaald, punt 54).

15      Met betrekking tot de vraag of een bepaling van een lidstaat volgens welke elke buitenlandse staatsburger, zoals een Monegaskische staatsburger, een borg ter voldoening aan het vonnis moeten stellen wanneer hij een rechtsvordering wil instellen tegen een staatsburger van die lidstaat, terwijl voor de staatsburgers van die lidstaat geen dergelijke verplichting geldt, het vrije verkeer van goederen belemmert, dient eraan te worden herinnerd dat elke handelsregeling van de lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen moet worden aangemerkt (zie in die zin arresten van 11 juli 1974, Dassonville, 8/74, Jurispr. blz. 837, punt 5, en 9 december 2010, Humanplasma, C‑421/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26).

16      Zoals de advocaat-generaal in punt 46 van haar conclusie heeft opgemerkt, is een nationale regeling zoals de in artikel 851 van het Gerechtelijk wetboek bepaalde borgstelling ter voldoening aan het vonnis echter een zuiver procesrechtelijke regeling die niet tot doel heeft het handelsverkeer te regelen. Bovendien is de toepassing ervan niet afhankelijk van de oorsprong van het betrokken product, maar van twee cumulatieve voorwaarden, te weten het bestaan van een geschil dat voortvloeit uit een overeenkomst en tot een geding voor een Belgische rechter heeft geleid, en het feit dat de verweerder in dat geding een Belgische staatsburger is die zich op die bepaling beroept.

17      Een dergelijke maatregel leidt er stellig toe dat op de marktdeelnemer die een rechtsvordering wil instellen, een verschillende procesrechtelijke regeling van toepassing is naargelang hij al dan niet de nationaliteit van de betrokken lidstaat heeft. Zoals de advocaat-generaal echter in de punten 46 en 47 van haar conclusie heeft opgemerkt, is de omstandigheid dat de staatsburgers van andere lidstaten om die reden zouden aarzelen om goederen te verkopen aan kopers die in die lidstaat zijn gevestigd en staatsburger van die lidstaat zijn, te onzeker en indirect om op grond daarvan te kunnen aannemen dat die maatregel de intracommunautaire handel kan belemmeren (zie naar analogie arresten van 7 maart 1990, Krantz, C‑69/88, Jurispr. blz. I‑583, punt 11; 14 juli 1994, Peralta, C‑379/92, Jurispr. blz. I‑3453, punt 24; 5 oktober 1995, Centro Servizi Spediporto, C‑96/94, Jurispr. blz. I‑2883, punt 41, en 22 juni 1999, ED, C‑412/97, Jurispr. blz. I‑3845, punt 11). Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat het causale verband tussen de eventuele aantasting van de handel tussen de lidstaten en het betrokken verschil in behandeling is aangetoond.

18      Artikel 34 VWEU staat dus niet in de weg aan een nationale maatregel als die welke bij artikel 851 van het Gerechtelijk wetboek is ingevoerd.

19      Dit gezegd zijnde, dient te worden gepreciseerd, zoals de Commissie van de Europese Gemeenschappen opmerkt, dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, ook al maakt zij geen onderscheid naargelang van de oorsprong van de producten, niettemin voor staatsburgers van andere lidstaten een rechtstreekse discriminatie op grond van de nationaliteit oplevert voor zover zij van de eigen staatsburgers geen borgstelling eist (arresten van 26 september 1996, Data Delecta en Forsberg, C‑43/95, Jurispr. blz. I‑4661, punten 17 en 22, en 20 maart 1997, Hayes, C‑323/95, Jurispr. blz. I‑1711, punt 19).

20      Een dergelijke door artikel 18, eerste alinea, VWEU verboden discriminatie kan echter niet worden vastgesteld met betrekking tot een Monegaskische vennootschap, zoals verzoekster in het hoofdgeding, aangezien deze zich niet met succes op toepassing van die bepaling van het Verdrag kan beroepen (zie in die zin arrest van 2 oktober 1997, Saldanha en MTS, C‑122/96, Jurispr. blz. I‑5325, punt 15; zie ook, met betrekking tot het vrije verkeer van personen, arrest van 4 juni 2009, Vatsouras en Koupatantze, C‑22/08 en C‑23/08, Jurispr. blz. I‑4585, punt 52).

21      Gelet op een en ander dient op de vraag te worden geantwoord dat artikel 34 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de wettelijke regeling van een lidstaat het stellen van een borg ter voldoening aan het vonnis eist van een verzoeker met de Monegaskische nationaliteit die voor een burgerlijke rechter van deze staat tegen een staatsburger van die staat een rechtsvordering heeft ingesteld tot betaling van de facturen die voor de levering van met communautaire goederen gelijkgestelde goederen zijn opgemaakt, terwijl een dergelijke eis niet wordt gesteld aan de staatsburgers van deze lidstaat.

 Kosten

22      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat de wettelijke regeling van een lidstaat het stellen van een borg ter voldoening aan het vonnis eist van een verzoeker met de Monegaskische nationaliteit die voor een burgerlijke rechter van deze staat tegen een staatsburger van die staat een rechtsvordering heeft ingesteld tot betaling van de facturen die voor de levering van met communautaire goederen gelijkgestelde goederen zijn opgemaakt, terwijl een dergelijke eis niet wordt gesteld aan de staatsburgers van deze lidstaat.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.