Language of document : ECLI:EU:C:2018:757

ARREST VAN HET HOF (Negende kamer)

20 september 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Openbaar personenvervoer per spoor en over de weg – Verordening (EG) nr. 1370/2007 – Artikel 5, lid 1 – Gunning van openbaredienstcontracten – Artikel 7, lid 2 – Verplichting om ten minste één jaar vóór de bekendmaking van de uitnodiging tot inschrijving in het Publicatieblad van de Europese Unie bepaalde informatie bekend te maken – Gevolgen van het achterwege blijven van deze bekendmaking – Nietigverklaring van de aanbesteding – Richtlijn 2014/24/EU – Artikel 27, lid 1 – Artikel 47, lid 1 – Richtlijn 2014/25/EU – Artikel 45, lid 1 – Artikel 66, lid 1 – Aankondiging van opdracht”

In zaak C‑518/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) bij beslissing van 29 juni 2017, ingekomen bij het Hof op 28 augustus 2017, in de procedure ingeleid door

Stefan Rudigier

in tegenwoordigheid van:

Salzburger Verkehrsverbund GmbH,

wijst

HET HOF (Negende kamer),

samengesteld als volgt: C. Vajda, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur) en K. Jürimäe, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Stefan Rudigier, vertegenwoordigd door C. Casati, Rechtsanwalt,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door M. Fruhmann als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls en P. Ondrůšek als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB 2007, L 315, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure die is ingeleid door Stefan Rudigier en die betrekking heeft op een vordering tot nietigverklaring van een door Salzburger Verkehrsverbund GmbH uitgeschreven aanbesteding voor de levering van diensten voor personenvervoer per bus.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 1370/2007

3        De overwegingen 20, 21, 29 en 30 van verordening nr. 1370/2007 luiden:

„(20)      Wanneer een overheid ervoor opteert een taak van algemeen belang toe te vertrouwen aan een derde partij, is zij gehouden bij de keuze van de exploitant van openbare diensten het [Unierecht] inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten na te leven zoals dat voortvloeit uit de artikelen 43 tot en met 49 van het Verdrag en uit de beginselen van transparantie en gelijke behandeling. De bepalingen van deze verordening laten in het bijzonder de verplichtingen van overheden op grond van de richtlijnen betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten onverlet wanneer het gaat om openbaredienstcontracten die onder de toepassing van deze richtlijnen vallen.

(21)      Gezorgd moet worden voor doeltreffende rechtsbescherming, niet alleen voor gunning binnen het toepassingsgebied van richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten [(PB 2004, L 134, blz. 1)] en richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten [(PB 2004, L 134, blz. 114)], maar ook voor andere contracten die overeenkomstig deze verordening worden gegund. Een doeltreffende evaluatieprocedure is nodig en moet, in voorkomend geval, vergelijkbaar zijn met de desbetreffende procedures als neergelegd in richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken [(PB 1989, L 395, blz. 33)] en richtlijn 92/13/EEG van de Raad van 25 februari 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de communautaire voorschriften inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten door diensten die werkzaam zijn in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie [(PB 1992, L 76, blz. 14)], voor zover van toepassing.

[…]

(29)      Behoudens wanneer het noodmaatregelen en contracten voor bescheiden afstanden betreft, dienen bevoegde instanties die wensen over te gaan tot de aanbesteding van openbaredienstcontracten, dit ten minste één jaar vooraf bekend te maken zodat potentiële exploitanten van openbare diensten over de nodige tijd beschikken om in te schrijven.

(30)      Voor onderhands gegunde openbaredienstcontracten moet een hoger niveau van transparantie gelden.”

4        Artikel 1 van verordening nr. 1370/2007, met als opschrift „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt:

„1.      Deze verordening heeft tot doel vast te stellen op welke manier instanties die bevoegd zijn voor het openbaar personenvervoer er, in het licht van het [Unierecht], voor kunnen zorgen dat, in vergelijking met een volledig vrije marktwerking, onder meer het aantal, de veiligheid en de kwaliteit van de diensten van algemeen belang toenemen en deze diensten worden verzekerd tegen een lagere kostprijs.

[…]

2.      Deze verordening is van toepassing op de nationale en internationale exploitatie van openbaar personenvervoer per spoor, met andere vormen van spoorvervoer en over de weg, met uitsluiting van diensten die hoofdzakelijk geëxploiteerd worden met het oog op de instandhouding van het historisch erfgoed of vanuit toeristisch oogpunt. […]

[…]”

5        In lid 1 van artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Gunning van openbaredienstcontracten”, staat te lezen:

„Openbaredienstcontracten worden gegund volgens de voorschriften van deze verordening. Wat betreft openbaar personenvervoer per bus of tram zoals gedefinieerd in [richtlijn 2004/17 of richtlijn 2004/18] worden opdrachten of overheidsopdrachten gegund overeenkomstig de procedures van die richtlijnen, voor zover deze opdrachten niet de vorm aannemen van contracten voor dienstenconcessies zoals gedefinieerd in die richtlijnen. Wanneer opdrachten moeten worden gegund overeenkomstig [richtlijn 2004/17 of richtlijn 2004/18], zijn de leden 2 tot en met 6 van dit artikel niet van toepassing.”

6        Artikel 7 van dezelfde verordening, met als opschrift „Bekendmaking”, bepaalt in lid 2:

„Elke bevoegde instantie neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ten minste één jaar vóór de bekendmaking van de uitnodiging tot inschrijving of een jaar vóór de onderhandse gunning ten minste de volgende informatie in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt:

a)      de naam en het adres van de bevoegde instantie;

b)      de beoogde wijze van gunning;

c)      de diensten en de gebieden waarop de gunning potentieel betrekking heeft.

De bevoegde instanties kunnen besluiten om deze informatie niet bekend te maken wanneer het openbaredienstcontract betrekking heeft op een jaarlijkse verstrekking van minder dan 50 000 kilometers openbaar personenvervoer.

Indien de informatie na de bekendmaking wordt gewijzigd, maakt de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk een rechtzetting bekend. Deze rechtzetting laat de aanvangsdatum van de onderhandse gunning of de uitnodiging tot inschrijving onverlet.

[…]”

 Richtlijn 2014/24/EU

7        Artikel 18 van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG (PB 2014, L 94, blz. 65), met als opschrift „Aanbestedingsbeginselen”, bepaalt in lid 1:

„Aanbestedende diensten behandelen ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze en handelen op een transparante en proportionele wijze.

Overheidsopdrachten worden niet opgesteld met het doel om deze uit te sluiten van het toepassingsgebied van de richtlijn of om de mededinging op kunstmatige wijze te beperken. De mededinging wordt geacht kunstmatig te zijn beperkt indien de aanbesteding is opgesteld met het doel bepaalde ondernemers ten onrechte te bevoordelen of te benadelen.”

8        Artikel 27 van deze richtlijn, met als opschrift „Openbare procedure”, luidt:

„1.      In een openbare procedure kan elke belangstellende ondernemer naar aanleiding van een oproep tot mededinging een inschrijving doen.

De termijn voor ontvangst van de inschrijvingen bedraagt ten minste vijfendertig dagen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht.

De inschrijving moet vergezeld gaan van de door de aanbestedende dienst gevraagde informatie voor de kwalitatieve selectie.

2.      Indien de aanbestedende diensten een vooraankondiging hebben bekendgemaakt die niet als oproep tot mededinging is gebruikt, kan de in lid 1, tweede alinea, bepaalde minimumtermijn voor ontvangst van de inschrijvingen tot vijftien dagen worden verkort, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de vooraankondiging bevatte alle informatie die de aankondiging van de opdracht overeenkomstig deel B, afdeling I, van bijlage V moet bevatten, voor zover zij beschikbaar was op het tijdstip dat de vooraankondiging werd bekendgemaakt;

b)      de vooraankondiging was ten minste vijfendertig dagen en ten hoogste twaalf maanden vóór de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht ter bekendmaking verzonden.

3.      De aanbestedende dienst kan, wanneer het in een urgente situatie welke door de aanbestedende dienst naar behoren is onderbouwd, niet haalbaar blijkt de in lid 1, tweede alinea, bepaalde termijnen in acht te nemen, een termijn vaststellen die niet minder bedraagt dan vijftien dagen na de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht.

4.      De aanbestedende dienst kan de in lid 1, tweede alinea, bepaalde termijn voor ontvangst van inschrijvingen met vijf dagen verkorten indien hij erin toestemt dat inschrijvingen overeenkomstig artikel 22, lid 1, eerste alinea, en artikel 22, leden 5 en 6, langs elektronische weg worden ingediend.”

9        Artikel 47 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Vaststelling van termijnen”, bepaalt in lid 1:

„Bij de vaststelling van de termijnen voor de verzoeken tot deelname en de ontvangst van inschrijvingen moeten aanbestedende diensten rekening houden met de complexiteit van de opdracht en met de tijd die nodig is voor de voorbereiding van inschrijvingen, onverminderd de in de artikelen 27 tot en met 31 vastgestelde minimumtermijnen.”

10      Artikel 48 van richtlijn 2014/24, met als opschrift „Vooraankondigingen”, bepaalt in lid 1:

„Aanbestedende diensten kunnen hun voornemens met betrekking tot geplande aanbestedingen te kennen geven door een vooraankondiging te publiceren. Deze aankondigingen bevatten de in bijlage V, deel B, afdeling I, omschreven informatie. Zij worden bekendgemaakt door het Bureau voor publicaties van de Europese Unie of door de aanbestedende diensten via hun ,kopersprofiel’ overeenkomstig punt 2, onder b), van bijlage VIII. Wanneer de vooraankondiging door de aanbestedende diensten wordt gepubliceerd via hun kopersprofiel, zenden deze een aankondiging van bekendmaking naar het Bureau voor publicaties van de Europese Unie via hun kopersprofiel overeenkomstig bijlage VIII. De vooraankondigingen bevatten de in bijlage V, deel A, omschreven informatie.”

11      Deel B, afdeling I, van bijlage V bij richtlijn 2014/24, waarnaar in artikel 48 van deze richtlijn wordt verwezen, bepaalt dat de vooraankondiging onder meer informatie moet bevatten over de identiteit van de aanbestedende instantie en de hoofdplaats van uitvoering van de diensten, alsook dat zij een beknopte beschrijving dient te geven van de aanbesteding, met name van de aard en de omvang van de diensten. Indien de vooraankondiging niet als oproep tot mededinging wordt gebruikt, moet zij de vermoedelijke datum of data van de aankondiging van opdracht ten aanzien van de in deze vooraankondiging bedoelde opdrachten vermelden.

12      Volgens artikel 90 („Omzetting en overgangsbepalingen”), lid 1, en artikel 91 („Intrekkingen”) van richtlijn 2014/24 waren de lidstaten verplicht om aan deze richtlijn te voldoen uiterlijk op 18 april 2016, de datum waarop richtlijn 2004/18 is ingetrokken.

 Richtlijn 2014/25/EU

13      Artikel 36 van richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van richtlijn 2004/17/EG (PB 2014, L 94, blz. 243), met als opschrift „Aanbestedingsbeginselen”, bepaalt in lid 1:

„Aanbestedende instanties behandelen ondernemers gelijk, zonder te discrimineren en handelen op transparante en proportionele wijze.

Overheidsopdrachten worden niet opgesteld met het doel deze buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te doen vallen of om de mededinging op kunstmatige wijze te beperken. De mededinging wordt geacht kunstmatig te zijn beperkt indien de aanbesteding is opgesteld met het doel bepaalde ondernemers ten onrechte te bevoordelen of te benadelen.”

14      Artikel 45 van deze richtlijn, met als opschrift „Openbare procedure”, luidt:

„1.      In openbare procedures kan elke belangstellende ondernemer een inschrijving indienen naar aanleiding van een oproep tot mededinging.

De termijn voor ontvangst van de inschrijvingen bedraagt ten minste 35 dagen vanaf de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht.

De inschrijving moet vergezeld gaan van de door de aanbestedende instantie gevraagde informatie voor de kwalitatieve selectie.

2.      Wanneer aanbestedende instanties een periodieke indicatieve aankondiging hebben bekendgemaakt die zelf niet als oproep tot mededinging werd gebruikt, kan de minimale termijn voor ontvangst van inschrijvingen als vastgesteld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel, worden verkort tot 15 dagen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de periodieke indicatieve aankondiging bevat, naast de op grond van bijlage VI, deel A, afdeling I, vereiste informatie alle in bijlage VI, deel A, afdeling II, vereiste informatie, voor zover laatstbedoelde informatie bij de bekendmaking van de periodieke indicatieve aankondiging beschikbaar was;

b)      de periodieke indicatieve aankondiging is ten minste 35 dagen en ten hoogste twaalf maanden vóór de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht ter bekendmaking verzonden.

3.      Wanneer het niet haalbaar blijkt de in lid 1, tweede alinea, vastgestelde termijn in acht te nemen wegens een door de aanbestedende instantie deugdelijk gemotiveerde spoedsituatie, kan deze een termijn vaststellen die niet minder mag bedragen dan 15 dagen na de verzenddatum van de aankondiging van de opdracht.

4.      De aanbestedende instantie kan de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bepaalde termijn voor ontvangst van inschrijvingen met vijf dagen verkorten indien hij erin toestemt dat inschrijvingen overeenkomstig artikel 40, lid 4, eerste alinea, en artikel 40, leden 5 en 6, langs elektronische weg worden ingediend.”

15      Artikel 66 van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Het bepalen van termijnen”, bepaalt in lid 1:

„Bij de vaststelling van de termijnen voor de aanvragen tot deelname en de ontvangst van inschrijvingen moeten aanbestedende instanties in het bijzonder rekening houden met de complexiteit van de opdracht en met de voor de voorbereiding van de inschrijvingen benodigde tijd, onverminderd de in de artikelen 45 tot en met 49 vastgestelde minimumtermijnen.”

16      Artikel 67 van richtlijn 2014/25, met als opschrift „Periodieke indicatieve aankondigingen”, bepaalt in lid 1:

„Aanbestedende instanties kunnen hun voornemens met betrekking tot een geplande aanbesteding te kennen geven door een periodieke indicatieve aankondiging te publiceren. Deze aankondiging bevat de in bijlage VI, deel A, afdeling I, omschreven informatie. Zij wordt bekendgemaakt door het Bureau voor publicaties van de Europese Unie of door de aanbestedende instanties via hun kopersprofiel overeenkomstig punt 2, onder b), van bijlage IX. Wanneer de periodieke indicatieve aankondiging door de aanbestedende instanties via hun kopersprofiel wordt bekendgemaakt, zenden deze een aankondiging van bekendmaking van de periodieke indicatieve aankondiging in het kopersprofiel aan het Bureau voor publicaties van de Europese Unie, overeenkomstig punt 3 van bijlage IX. Die aankondigingen bevatten de in bijlage VI, deel B, omschreven informatie.”

17      Volgens deel A, afdeling I, van bijlage VI bij richtlijn 2014/25, waarnaar in artikel 67, lid 1, van deze richtlijn wordt verwezen, moet de periodieke indicatieve aankondiging informatie bevatten over, onder meer, de identiteit van de aanbestedende instantie en de dienst waarmee contact kan worden opgenomen.

18      Volgens artikel 106 („Omzetting en overgangsbepalingen”), lid 1, en artikel 107 („Intrekkingen”) van richtlijn 2014/25 waren de lidstaten verplicht om aan deze richtlijn te voldoen uiterlijk op 18 april 2016, de datum waarop richtlijn 2004/17 is ingetrokken.

 Richtlijn 89/665

19      Artikel 1 van richtlijn 89/665, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 (PB 2014, L 94, blz. 1) (hierna: „richtlijn 89/665”), met als opschrift „Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in [richtlijn 2014/24], tenzij die opdrachten overeenkomstig de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17 en 37 van die richtlijn worden uitgesloten.

[…]

De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van [richtlijn 2014/24] […] vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door de aanbestedende diensten genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Unierecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Unierecht is omgezet, geschonden zijn.”

20      Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen betreffende de in artikel 1 bedoelde beroepsprocedures voorzien in de nodige bevoegdheden om:

a)      zo snel mogelijk en in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de beweerde inbreuk ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad, met inbegrip van maatregelen om de gunningsprocedure voor een overheidsopdracht of de tenuitvoerlegging van enig door de aanbestedende diensten genomen besluit, op te schorten dan wel te doen opschorten;

b)      onwettig genomen besluiten nietig te verklaren dan wel nietig te doen verklaren, met inbegrip van het verwijderen van discriminerende technische, economische of financiële specificaties in oproepen tot inschrijving, bestekken dan wel in enig ander stuk dat verband houdt met de gunningsprocedure;

c)      schadevergoeding toe te kennen aan degenen die door een inbreuk schade hebben geleden.”

21      In artikel 2 quinquies, leden 1 en 2, van dezelfde richtlijn is bepaald:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomst door een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst onverbindend wordt verklaard of dat de onverbindendheid van de overeenkomst het gevolg is van een besluit van zulke onafhankelijke beroepsinstantie, in de volgende gevallen:

a)      indien de aanbestedende dienst een opdracht heeft gegund zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging van de opdracht in het Publicatieblad van de Europese Unie, zonder dat dit op grond van [richtlijn 2014/24] […] is toegestaan;

b)      in het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn indien de inschrijver die beroep instelt, door deze inbreuk geen precontractuele rechtsmiddelen heeft kunnen doen gelden, zulks in combinatie met een inbreuk op [richtlijn 2014/24] […], indien deze laatste inbreuk de kansen heeft beïnvloed van de inschrijver die beroep instelt, om de opdracht te krijgen;

c)      in de gevallen als bedoeld in de tweede alinea van artikel 2 ter, onder c), indien de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de afwijking van de opschortende termijn voor opdrachten op grond van een raamovereenkomst of een dynamisch aankoopsysteem.

2.      De gevolgen van de onverbindendheid van een overeenkomst worden bepaald door het nationaal recht.

Het nationaal recht kan voorzien in vernietiging met terugwerkende kracht van alle contractuele verbintenissen of in een beperking van de werking van de nietigverklaring tot de verbintenissen die nog moeten uitgevoerd worden. In dat laatste geval voorzien de lidstaten in de toepassing van andere sancties in de zin van artikel 2 sexies, lid 2.”

 Richtlijn 92/13

22      Artikel 1 van richtlijn 92/13, zoals gewijzigd bij richtlijn 2014/23 (hierna: „richtlijn 92/13”), met als opschrift „Toepassingsgebied en beschikbaarheid van beroepsprocedures”, bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn is van toepassing op opdrachten als bedoeld in [richtlijn 2014/25], tenzij deze opdrachten overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 24, artikelen 27 tot en met 30, artikel 34 of 55 van die richtlijn zijn uitgesloten.

[…]

De lidstaten nemen met betrekking tot opdrachten die binnen de werkingssfeer van [richtlijn 2014/25] […] vallen, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen door de aanbestedende instanties genomen besluiten op doeltreffende wijze en vooral zo snel mogelijk beroep kan worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 2 septies van deze richtlijn, op grond van het feit dat door die besluiten het Unierecht inzake overheidsopdrachten of de nationale voorschriften waarin dat Unierecht is omgezet, geschonden zijn.”

23      Artikel 2 van richtlijn 92/13, met als opschrift „Voorschriften voor de beroepsprocedures”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen betreffende het in artikel 1 bedoelde beroep de nodige bevoegdheden behelzen om:

hetzij

a)      zo snel mogelijk in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de beweerde inbreuk ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad, met inbegrip van maatregelen om de aanbestedingsprocedure of de tenuitvoerlegging van enig door de aanbestedende diensten genomen besluit, op te schorten c.q. te doen opschorten;

en

b)      onwettige besluiten nietig te verklaren c.q. nietig te doen verklaren, met inbegrip van het verwijderen van discriminerende technische, economische of financiële specificaties in de aankondiging, de periodieke indicatieve aankondiging, de mededeling inzake het bestaan van een erkenningssysteem, de uitnodiging tot inschrijving, de bestekken dan wel in enig ander stuk dat verband houdt met de aanbestedingsprocedure;

hetzij

c)      ten spoedigste, zo mogelijk in kort geding en indien noodzakelijk volgens een definitieve procedure ten principale, andere maatregelen dan bedoeld onder a) en b) te nemen om de geconstateerde inbreuk ongedaan te maken en te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad; met name een betalingsopdracht voor een bepaald bedrag uit te schrijven wanneer de inbreuk niet ongedaan gemaakt c.q. voorkomen wordt.

De lidstaten kunnen deze keuze maken hetzij voor alle aanbestedende diensten, hetzij voor aan de hand van objectieve criteria bepaalde categorieën diensten waarbij zij in ieder geval de doeltreffendheid van de vastgestelde maatregelen waarborgen om te voorkomen dat de betrokken belangen worden geschaad;

d)      en in de bovengenoemde twee gevallen, schadevergoeding toe te kennen aan degenen die door een inbreuk zijn gelaedeerd.

[…]”

24      Artikel 2 quinquies van dezelfde richtlijn, met als opschrift „Onverbindendheid”, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten zorgen ervoor dat een overeenkomst door een beroepsinstantie die onafhankelijk is van de aanbestedende dienst onverbindend wordt verklaard of dat de onverbindendheid van de overeenkomst het gevolg is van een besluit van een onafhankelijke beroepsinstantie, in de volgende gevallen:

a)      indien de aanbestedende instantie een opdracht heeft gegund zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie, zonder dat dit op grond van [richtlijn 2014/25] […] is toegestaan;

b)      in het geval van een inbreuk op artikel 1, lid 5, artikel 2, lid 3, of artikel 2 bis, lid 2, van deze richtlijn indien de inschrijver die beroep instelt, door deze inbreuk geen precontractuele rechtsmiddelen heeft kunnen doen gelden, zulks in combinatie met een inbreuk op [richtlijn 2014/25] […], indien deze laatste inbreuk de kansen heeft beïnvloed om de opdracht te krijgen van de inschrijver die beroep instelt;

c)      in gevallen als bedoeld in de tweede alinea van artikel 2 ter, onder c), indien de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de afwijking van de opschortende termijn voor opdrachten op grond van een dynamisch aankoopsysteem.”

 Oostenrijks recht

25      § 26 van het Salzburger Vergabekontrollgesetz 2007 (wet van de deelstaat Salzburg van 2007 betreffende het toezicht op aanbestedingen) van 7 februari 2007, in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie, met als opschrift „Nietigverklaring van besluiten van de aanbestedende dienst”, bepaalt in lid 1:

„Het Landesverwaltungsgericht [(bestuursrechter in eerste aanleg, Oostenrijk)] verklaart een in een aanbestedingsprocedure vastgesteld, afzonderlijk aanvechtbaar besluit van een aanbestedende dienst nietig wanneer

1. dit besluit of een daaraan voorafgaand, niet afzonderlijk aanvechtbaar besluit het door de verzoeker […] aangevoerde recht schendt en

2. de onwettigheid van wezenlijke invloed is op het resultaat van de aanbestedingsprocedure.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

26      Op 20 april 2016 heeft Salzburger Verkehrsverbund door bekendmaking van een aanbesteding in het Publicatieblad van de Europese Unie een openbare procedure uitgeschreven voor de levering van diensten voor personenvervoer per bus in het Gasteinertal (Oostenrijk), waarbij het ging om verschillende buslijnen die in totaal ongeveer 670 000 afgelegde kilometer per jaar vertegenwoordigden. In de aankondiging van de opdracht was vermeld dat de termijn voor de indiening van inschrijvingen zou verstrijken op 8 juni 2016.

27      Bovendien moest de opdracht worden gegund in de vorm van een dienstcontract en niet in de vorm van een contract voor dienstenconcessies. Het begin van de dienstverlening was gepland voor 11 december 2016.

28      Salzburger Verkehrsverbund heeft geen vooraankondiging als bedoeld in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 bekendgemaakt.

29      Op 31 mei 2016 heeft Rudigier bij het Landesverwaltungsgericht Salzburg (bestuursrechter in eerste aanleg Salzburg, Oostenrijk) een vordering tot nietigverklaring van de aanbesteding ingesteld op grond van met name schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007.

30      Bij beslissing van 15 juli 2016 heeft het Landesverwaltungsgericht Salzburg verzoekers vordering afgewezen.

31      Verzoeker heeft tegen deze beslissing beroep in Revision ingesteld bij het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk).

32      Ter ondersteuning van dit beroep heeft Rudigier aangevoerd dat het Landesverwaltungsgericht Salzburg niet ten gronde heeft onderzocht welke rechtsgevolgen verbonden zijn aan het feit dat de in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 bedoelde informatie niet was bekendgemaakt, hetgeen één jaar vóór de bekendmaking van de uitnodiging tot inschrijving had moeten plaatsvinden.

33      Het Verwaltungsgerichtshof merkt op dat niet is voorzien in enige uitzondering op de toepassing van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 voor vervoersdiensten die onder richtlijn 2004/17 of richtlijn 2004/18 vallen, en dat in overweging 29 van die verordening geen onderscheid wordt gemaakt naargelang de regeling die op deze overheidsopdrachten voor vervoer van toepassing is. Daaruit leidt het Verwaltungsgerichtshof af dat de verplichting tot bekendmaking van de vereiste informatie zelfs behoort te gelden wanneer de betreffende diensten het voorwerp uitmaken van een opdracht waarop een van deze twee richtlijnen van toepassing is.

34      Het Verwaltungsgerichtshof merkt evenwel op dat in casu – anders dan in het arrest van 27 oktober 2016, Hörmann Reisen (C‑292/15, EU:C:2016:817), dat is gewezen in een context van onderaanneming bij overheidsopdrachten – noch bij richtlijn 2004/18 noch bij de daarvoor in de plaats gekomen richtlijn 2014/24 wordt voorzien in een verplichting tot vooraankondiging, zoals het geval is in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007.

35      Dat betekent dat indien zou worden besloten om dit artikel 7, lid 2, toe te passen op opdrachten die onder een van beide richtlijnen vallen, de gunning van opdrachten voor personenvervoer per bus onderworpen zou zijn aan een strengere regeling dan die welke geldt voor andere diensten.

36      Voorts merkt de verwijzende rechter op dat het Unierecht geen sanctie verbindt aan niet-nakoming van de in dat artikel 7, lid 2, neergelegde verplichtingen.

37      In dit verband beklemtoont hij dat de exploitant van een vervoersdienst onmiskenbaar kan profiteren van de voorsprong die hij heeft op zijn concurrenten wanneer deze bepaling niet wordt nageleefd. De verwijzende rechter is evenwel van oordeel dat de doelstellingen van transparantie en non-discriminatie die met die bepaling worden nagestreefd, worden verwezenlijkt wanneer de betreffende dienst het voorwerp uitmaakt van een aanbestedingsprocedure, omdat in artikel 47, lid 1, van richtlijn 2014/24 – net zoals het geval was in artikel 38, lid 1, van richtlijn 2004/18 – is bepaald dat de aanbestedende dienst bij de vaststelling van de termijnen die in het kader van de door hem gevoerde procedure in acht moeten worden genomen, rekening houdt met de complexiteit van de opdracht en met de tijd die nodig is om inschrijvingen uit te werken.

38      De verwijzende rechter vraagt zich dan ook af of schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 de onwettigheid van een aanbesteding tot gevolg kan hebben wanneer de aanbestedende dienst voor het overige heeft voldaan aan alle vereisten van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten.

39      Dienaangaande merkt de verwijzende rechter op dat het besluit van de aanbestedende dienst naar Oostenrijks recht alleen nietig dient te worden verklaard wanneer de onwettigheid van wezenlijke invloed is op het resultaat van de aanbestedingsprocedure. Het komt hem voor dat een nationale wettelijke regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, verenigbaar is met het Unierecht aangezien zij de uitoefening van een aan het Unierecht ontleend recht niet onmogelijk maakt en het gelijkwaardigheidsbeginsel niet schendt, maar hij geeft te kennen dat hij daarvan de bevestiging wenst te krijgen.

40      De verwijzende rechter benadrukt dat deze laatste vraag des te meer gerechtvaardigd is omdat in het hoofdgeding Rudigier volgens de beweringen van de aanbestedende instantie reeds geruime tijd wist dat de aanbesteding ophanden was, hetgeen impliceert dat zijn vordering in alle onderdelen moet worden afgewezen aangezien de door hem gestelde schending van het recht hem geen nadeel berokkent.

41      In deze omstandigheden heeft het Verwaltungsgerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is artikel 7, lid 2, van [verordening nr. 1370/2007] ook van toepassing wanneer een dienstcontract voor personenvervoer per bus overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede volzin, van deze verordening wordt gegund volgens een in de richtlijnen betreffende overheidsopdrachten ([richtlijn 2004/17] of [richtlijn 2004/18]) geregelde procedure?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

Heeft de niet-nakoming van de verplichting om ten minste één jaar vóór de bekendmaking van de uitnodiging tot inschrijving de in artikel 7, lid 2, onder a) tot en met c), van verordening (EG) nr. 1370/2007 vermelde informatie bekend te maken, tot gevolg dat een aanbesteding moet worden geacht onrechtmatig te zijn indien de bekendmaking van die informatie één jaar vóór de uitnodiging tot inschrijving achterwege is gebleven, maar deze aanbesteding overeenkomstig artikel 5, lid 1, tweede volzin, van die verordening heeft plaatsgevonden volgens een in de richtlijnen inzake overheidsopdrachten geregelde procedure?

3)      Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

Verzetten de Unierechtelijke bepalingen inzake de gunning van overheidsopdrachten zich tegen een nationale regeling volgens welke van de in artikel 2, lid 1, onder b), van [richtlijn 89/665] bedoelde nietigverklaring van een aanbesteding die als onwettig moet worden aangemerkt wegens het achterwege blijven van de bekendmaking in de zin van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007, kan worden afgezien wanneer de onwettigheid niet van wezenlijke invloed was op het resultaat van de aanbestedingsprocedure, omdat de betrokken exploitant tijdig kon reageren en er geen sprake was van een verstoring van de mededinging?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Inleidende opmerkingen

42      Vooraf zij opgemerkt dat de bekendmaking van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanbesteding in het Publicatieblad van de Europese Unie heeft plaatsgevonden op 20 april 2016, dat wil zeggen twee dagen na het verstrijken van de termijn voor de omzetting van richtlijn 2014/24 en richtlijn 2014/25 in het nationale recht van de lidstaten en na de intrekking van richtlijn 2004/17 en richtlijn 2004/18 op grond van de artikelen 90 en 91 van richtlijn 2014/24 respectievelijk de artikelen 106 en 107 van richtlijn 2014/25.

43      Derhalve is in het hoofdgeding richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25 van toepassing, en niet richtlijn 2004/17 of richtlijn 2004/18 zoals in de vragen van de verwijzende rechter is vermeld (zie naar analogie arrest van 10 juli 2014, Impresa Pizzarotti, C‑213/13, EU:C:2014:2067, punten 31‑33).

44      Voorts zij opgemerkt dat deze vragen zonder onderscheid verwijzen naar richtlijn 2004/17 en naar richtlijn 2004/18. Dat de verwijzende rechter niet aangeeft welke richtlijn in het hoofdgeding van toepassing is, vormt voor het Hof evenwel geen beletsel om op die vragen te antwoorden, aangezien zij identiek kunnen worden beantwoord op basis van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25, bij welke richtlijnen richtlijn 2004/18 respectievelijk richtlijn 2004/17 is ingetrokken en vervangen.

 Eerste prejudiciële vraag

45      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat de daarin neergelegde verplichting tot vooraankondiging geldt voor opdrachten voor openbaar vervoer per bus, die in beginsel worden gegund volgens de procedures van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25.

46      In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat krachtens artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1370/2007 op de gunning van een opdracht voor openbaar personenvervoer per bus alleen artikel 5, leden 2 tot en met 6, van deze verordening niet van toepassing is, terwijl de overige bepalingen van die verordening van toepassing blijven (arrest van 27 oktober 2016, Hörmann Reisen, C‑292/15, EU:C:2016:817, punt 41).

47      Hieruit volgt dat artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 van toepassing is op overheidsopdrachten voor vervoersdiensten die worden gegund volgens de procedures van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25.

48      Deze gevolgtrekking vindt steun in het doel van verordening nr. 1370/2007.

49      Verordening nr. 1370/2007, die enkel ziet op het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg, bepaalt namelijk hoe kan worden ingegrepen in de algemene regelingen inzake overheidsopdrachten, zoals de regelingen van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25. Deze verordening bevat dan ook specifieke voorschriften die bedoeld zijn om de algemene voorschriften van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25 te vervangen of aan te vullen naargelang de toepasselijke richtlijn al dan niet voorziet in voorschriften op de gebieden die worden geregeld door die verordening (zie in die zin arrest van 27 oktober 2016, Hörmann Reisen, C‑292/15, EU:C:2016:817, punten 44‑47).

50      Deze uitlegging van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 wordt bevestigd door het onderzoek van artikel 48, lid 1, van richtlijn 2014/24 en artikel 67, lid 1, van richtlijn 2014/25, die gedeeltelijk een vergelijkbare functie vervullen als genoemd artikel 7, lid 2.

51      Anders dan artikel 48, lid 1, van richtlijn 2014/24, gelezen in samenhang met de bepalingen van deel B, afdeling I, van bijlage V bij deze richtlijn, en artikel 67, lid 1, van richtlijn 2014/25, gelezen in samenhang met de bepalingen van deel A, afdeling I, van bijlage VI bij deze richtlijn, is artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 immers dwingend van toepassing op de aanbestedende dienst of instantie en betreft deze bepaling niet alleen de situatie waarin de aanbestedende dienst of instantie voornemens is een aanbestedingsprocedure uit te schrijven, maar ook de situatie waarin die dienst of instantie voornemens is om over te gaan tot de onderhandse gunning van een opdracht. Daarbij komt dat voor de bekendmakingen die op grond van die richtlijnen plaatsvinden, niet de dwingende termijn van één jaar vóór de bekendmaking van de uitnodiging tot inschrijving geldt, en dat niet noodzakelijk bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie hoeft plaats te vinden.

52      Artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 legt dus specifiekere verplichtingen op dan richtlijn 2014/24 en richtlijn 2014/25, en heeft als lex specialis voorrang op deze richtlijnen (zie in die zin arrest van 27 oktober 2016, Hörmann Reisen, C‑292/15, EU:C:2016:817, punt 47).

53      Bijgevolg dient op de eerste prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat de daarin neergelegde verplichting tot vooraankondiging geldt voor opdrachten voor openbaar vervoer per bus, die in beginsel worden gegund volgens de procedures van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25.

 Tweede en derde prejudiciële vraag

54      Met zijn tweede en zijn derde vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de onwettigheid die voortvloeit uit niet-nakoming van de in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 neergelegde verplichting tot vooraankondiging, kan leiden tot nietigverklaring van een regelmatig bekendgemaakte aanbesteding.

55      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens overweging 21 van deze verordening een doeltreffende rechtsbescherming niet alleen geboden is bij gunning binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/17 en richtlijn 2004/18, die zijn ingetrokken en vervangen bij respectievelijk richtlijn 2014/25 en 2014/24, maar ook ten aanzien van andere contracten die overeenkomstig die verordening worden gegund. Bovendien is een doeltreffende evaluatieprocedure nodig, die in voorkomend geval vergelijkbaar moet zijn met de desbetreffende procedures die zijn neergelegd in richtlijn 89/665 en richtlijn 92/13, voor zover van toepassing.

56      Zowel artikel 2, lid 1, van richtlijn 89/665 als artikel 2, lid 1, van richtlijn 92/13 bepaalt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun regelgeving, behalve in andere maatregelen, voorziet in de mogelijkheid om onwettige besluiten nietig te verklaren dan wel nietig te doen verklaren.

57      De Uniewetgeving inzake de gunning van overheidsopdrachten bevat evenwel geen algemene regel op grond waarvan de onwettigheid van een handeling of verzuim in een bepaalde fase van de procedure alle latere handelingen van deze procedure onwettig zou maken en de nietigverklaring ervan zou rechtvaardigen. Slechts in bijzondere, welomschreven situaties voorziet de Uniewetgeving in een dergelijke consequentie.

58      Zowel artikel 2 quinquies van richtlijn 89/665 als artikel 2 quinquies van richtlijn 92/13 bepaalt dat overeenkomsten onverbindend moeten worden verklaard indien zij zijn aangetast door een van de onwettigheden die in die bepalingen worden opgesomd, waaronder het geval waarin de aanbestedende instantie een opdracht heeft gegund zonder voorafgaande bekendmaking van een aankondiging in het Publicatieblad van de Europese Unie, terwijl dit op grond van richtlijn 2014/24 of richtlijn 2014/25 niet is toegestaan.

59      Het niet-toegestane verzuim om in het Publicatieblad van de Europese Unie een aankondiging van opdracht bekend te maken waarmee een aanbestedingsprocedure in gang wordt gezet, moet weliswaar in beginsel leiden tot onverbindendverklaring van de betreffende overeenkomst, maar de Uniewetgeving inzake overheidsopdrachten verbindt een dergelijke consequentie niet aan niet-nakoming van de verplichting tot vooraankondiging die is neergelegd in artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007.

60      Aangezien de Uniewetgever niet heeft voorzien in een specifieke bepaling betreffende schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007, is een dergelijke regeling een aangelegenheid van het nationale recht.

61      Indien het Unierecht geen nadere procedurele regeling voor de handhaving van een recht bevat, is het volgens vaste rechtspraak van het Hof namelijk een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procedurele voorschriften vast te stellen die ervoor moeten zorgen dat de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, worden beschermd. Deze voorschriften mogen evenwel niet ongunstiger zijn dan die welke gelden voor soortgelijke, de handhaving van het nationale recht betreffende rechtsmiddelen (gelijkwaardigheidsbeginsel) en mogen de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arrest van 5 april 2017, Marina del Mediterráneo e.a., C‑391/15, EU:C:2017:268, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

62      Wat allereerst het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, zij eraan herinnerd dat de eerbiediging van dit beginsel onderstelt dat de litigieuze bepaling gelijkelijk van toepassing is op vorderingen die zijn gebaseerd op schending van het Unierecht, en op vorderingen die zijn gebaseerd op schending van het nationale recht en die een soortgelijk onderwerp en een soortgelijke oorzaak hebben (arrest van 8 juli 2010, Bulicke, C‑246/09, EU:C:2010:418, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

63      In casu staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of het gelijkwaardigheidsbeginsel al dan niet is geëerbiedigd.

64      Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, zij erop gewezen dat het voor marktdeelnemers uit artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 voortvloeiende recht een tweeledig doel dient. Ten eerste strekt dit recht ertoe om marktdeelnemers, zoals in wezen in overweging 29 van verordening nr. 1370/2007 wordt opgemerkt, de mogelijkheid te bieden om te reageren op de voornemens van de aanbestedende dienst of instantie, met name ten aanzien van de door deze dienst of instantie beoogde wijze van gunning (openbare aanbesteding of onderhandse gunning). Ten tweede strekt dat recht ertoe marktdeelnemers tijd te gunnen om zich beter voor te bereiden op de aanbesteding.

65      In dit verband dient te worden vastgesteld dat het onderzoek naar de eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel op een verschillende wijze moet worden verricht naargelang een onderhandse gunning dan wel een openbare aanbesteding wordt beoogd.

66      In het geval van een onderhandse gunning kan het achterwege blijven van een vooraankondiging ertoe leiden dat marktdeelnemers geen bezwaren kenbaar kunnen maken voordat die gunning heeft plaatsgevonden, waardoor zij onherroepelijk van deelname aan de mededingingsprocedure dreigen te worden uitgesloten. Deze situatie kan afbreuk doen aan het doeltreffendheidsbeginsel.

67      Wanneer artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 wordt geschonden in een context waarin de aanbestedende dienst of instantie voornemens is een oproep tot mededinging te doen door naderhand over te gaan tot een regelmatige aanbesteding, belet deze schending de marktdeelnemers daarentegen op zichzelf niet om daadwerkelijk deel te nemen aan deze mededingingsprocedure.

68      Wat betreft de door de verwijzende rechter tot uitdrukking gebrachte bezorgdheid dat schending van artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2017 tot gevolg zou kunnen hebben dat een marktdeelnemer die reeds belast is met de uitvoering van de opdracht, profiteert van de voorsprong die hij heeft op zijn concurrenten, zij opgemerkt dat de aanbestedende dienst of instantie bij de vaststelling van de termijnen voor de ontvangst van inschrijvingen op grond van zowel artikel 47 van richtlijn 2014/24 als artikel 66 van richtlijn 2014/25 rekening moet houden met de complexiteit van de opdracht en met de tijd die nodig is voor de voorbereiding van inschrijvingen.

69      Wanneer een marktdeelnemer evenwel het bewijs levert dat hij, na de bekendmaking van een aanbesteding, door het achterwege blijven van een vooraankondiging aanmerkelijk is benadeeld ten opzichte van de marktdeelnemer die reeds belast is met de uitvoering van de opdracht en die bijgevolg een precieze kennis van alle kenmerken van deze opdracht heeft, kan worden vastgesteld dat het doeltreffendheidsbeginsel is geschonden, wat nietigverklaring van die aanbesteding met zich meebrengt. Dergelijke benadeling kan tevens schending van het gelijkheidsbeginsel opleveren.

70      Deze beoordeling moet worden verricht door de verwijzende rechter, die daarbij rekening houdt met de relevante gegevens van de betreffende zaak. In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de marktdeelnemers na bekendmaking van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanbesteding een termijn van 49 dagen hebben gekregen om in te schrijven, wat ruimer is dan de in richtlijn 2014/24 en richtlijn 2014/25 vastgestelde minimumtermijnen. Daarnaast was de in het hoofdgeding betrokken marktdeelnemer volgens de verwijzingsbeslissing geruime tijd vóór bekendmaking van de aanbesteding in het bezit van informatie over het feit dat deze aanbesteding mogelijkerwijs zou plaatsvinden.

71      Bovendien heeft een marktdeelnemer, los van een rechtsmiddel als bedoeld in punt 69 van dit arrest, het recht om tegen de aanbestedende dienst of instantie beroep in te stellen op grond dat de aanbestedingsstukken voorzagen in een te korte termijn voor de indiening van inschrijvingen, waardoor artikel 47 van richtlijn 2014/24 of artikel 66 van richtlijn 2014/25 is geschonden, welke bepalingen vereisen dat rekening wordt gehouden met de complexiteit van de opdracht en met de tijd die nodig is voor de voorbereiding van inschrijvingen.

72      Op de tweede en de derde prejudiciële vraag dient dan ook te worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1370/2007 aldus moet worden uitgelegd dat niet-nakoming van de in deze bepaling neergelegde verplichting tot vooraankondiging niet leidt tot nietigverklaring van de betreffende aanbesteding, voor zover het gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel worden geëerbiedigd, wat de verwijzende rechter dient na te gaan.

 Kosten

73      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Negende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad moet aldus worden uitgelegd dat:

–        de in deze bepaling neergelegde verplichting tot vooraankondiging geldt voor opdrachten voor openbaar vervoer per bus, die in beginsel worden gegund volgens de procedures van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG, of van richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van richtlijn 2004/17/EG;

–        niet-nakoming van deze verplichting tot vooraankondiging niet leidt tot nietigverklaring van de betreffende aanbesteding, voor zover het gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel worden geëerbiedigd, wat de verwijzende rechter dient na te gaan.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.