Language of document : ECLI:EU:C:2017:1007

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

20 december 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – Richtlijn 2009/103/EG – Artikel 3, eerste alinea – Begrip ‚deelneming aan het verkeer van voertuigen’ – Nationale regeling op grond waarvan het besturen van motorrijtuigen op wegen en terreinen die niet ‚geschikt voor verkeer’ zijn, met uitzondering van terreinen die weliswaar niet geschikt voor verkeer zijn, maar niettemin ‚algemeen worden gebruikt’, is uitgesloten van dat begrip”

In zaak C‑334/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Albacete (provinciaal gerechtshof Albacete, Spanje) bij beslissing van 23 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 15 juni 2016, in de procedure

José Luis Núñez Torreiro

tegen

AIG Europe Limited, Sucursal en España, voorheen Chartis Europe Limited, Sucursal en España,

Unión Española de Entidades Aseguradoras y Reaseguradoras (Unespa),

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur) en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 april 2017,

gelet op de opmerkingen van:

–        AIG Europe Limited, Sucursal en España en Unión Española de Entidades Aseguradoras y Reaseguradoras (Unespa), vertegenwoordigd door J. Marín López, abogado,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door V. Ester Casas als gemachtigde,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Mentgen als gemachtigden,

–        Ierland, vertegenwoordigd door A. Joyce, L. Williams en G. Hodge als gemachtigden, bijgestaan door G. Gilmore, barrister,

–        Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J. Kraehling als gemachtigde, bijgestaan door A. Bates, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Rius en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 juni 2017,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 3 en 5 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen José Luis Núñez Torreiro enerzijds en AIG Europe Limited, Sucursal en España, voorheen Chartis Europe Limited, Sucursal en España (hierna: „AIG”) en Unión Española de Entidades Aseguradoras y Reaseguradoras (Unespa) (Spaanse unie van verzekeringsmaatschappijen en herverzekering) anderzijds, over de betaling van een schadevergoeding op grond van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen aanleiding kan geven (hierna: „verplichte verzekering”) naar aanleiding van een verkeersongeval dat zich voorgedaan heeft op een terrein voor militaire manoeuvres.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 1, 2 en 20 van richtlijn 2009/103 luiden als volgt:

„(1)      Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid [(PB 1972, L 103, blz. 1)], tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven [(PB 1984, L 8, blz. 17)], derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven [(PB 1990, L 129, blz. 33)], en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (vierde richtlijn verzekering motorrijtuigen) [(PB 2000, L 181, blz. 65)] zijn herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd [...]. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze vier richtlijnen en richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen [72/166], [84/5], 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn [2000/26] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven [(PB 2005, L 149, blz. 14)] te worden overgegaan.

(2)      De verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven [...] is van bijzonder groot belang voor Europese burgers, of zij verzekeringnemers zijn of slachtoffers van een ongeval. Zij is tevens van grote betekenis voor verzekeringsondernemingen omdat de motorrijtuigenverzekering een aanzienlijk deel van het schadeverzekeringsbedrijf in [de Unie] vormt. Daarnaast heeft de motorrijtuigenverzekering gevolgen voor het vrije verkeer van personen en voertuigen. Een van de hoofddoelstellingen van het optreden [van de Unie] op het gebied van financiële diensten dient derhalve een versterking en consolidering van de interne markt op het gebied van motorrijtuigenverzekering te zijn.

[...]

(20) Er dient voor te worden gezorgd dat slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de [Unie] waar het ongeval zich heeft voorgedaan.”

4        Artikel 1 van deze richtlijn luidt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.      ‚voertuigen’: alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers;

[...]”

5        Artikel 3 van deze richtlijn bepaalt het volgende:

„Iedere lidstaat treft, onverminderd de toepassing van artikel 5, de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.

De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in de in de eerste alinea bedoelde maatregelen vastgesteld.

[...]

De in de eerste alinea bedoelde verzekering dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.”

6        Artikel 5 van die richtlijn luidt:

„1.      Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3 ten aanzien van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen, van wie door deze staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de Commissie wordt toegezonden.

[...]

2.      Iedere lidstaat kan afwijken van de bepalingen van artikel 3 ten aanzien van bepaalde typen voertuigen of bepaalde voertuigen met een speciale kentekenplaat, waarvan door deze staat een lijst wordt opgemaakt, die aan de andere lidstaten en aan de Commissie wordt toegezonden.

[...]”

7        Artikel 29 van richtlijn 2009/103 is als volgt verwoord:

„De richtlijnen [72/166], [84/5], [90/232], [2000/26] en [2005/14] [...] worden ingetrokken [...].

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.”

 Spaans recht

8        Artikel 1 van de Ley sobre responsabilidad civil y del seguro en la circulación de vehículos a motor (wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer), gecodificeerd bij Real Decreto Legislativo 8/2004 (koninklijk besluit van 29 oktober 2004; BOE nr. 267 van 5 november 2004, blz. 3662) (hierna: „wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer”), bepaalt:

„1.      De bestuurder van een motorvoertuig is wegens het risico dat door het besturen daarvan ontstaat, aansprakelijk voor de daarmee in het verkeer aan personen en zaken toegebrachte schade.

[...]

6.      Voor de toepassing van de onderhavige wet worden de begrippen ‚motorrijtuig’ en ‚deelneming aan het verkeer’ gedefinieerd in uitvoeringsregelingen. Hoe dan ook worden de gevolgen van het gebruik van een motorvoertuig als instrument om opzettelijk strafbare feiten tegen personen of zaken te plegen, niet als deelname aan het verkeer beschouwd.”

9        Artikel 7, lid 1, van de wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer luidt:

„De verzekeraar moet, in het kader van de verplichte verzekering en ingevolge de plicht om een verzekering af te sluiten, aan het slachtoffer het bedrag betalen van de schade aan diens persoon en zaken alsmede de kosten en andere verliezen waarop het slachtoffer krachtens de toepasselijke regeling recht heeft. Hij wordt alleen bevrijd van deze verplichting indien hij bewijst dat het incident niet leidt tot de vereiste wettelijke aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 1 van deze wet.

[...]”

10      Artikel 2 van Real Decreto 1507/2008 por el que se aprueba el reglamento del seguro obligatorio de responsabilidad civil en la circulación de vehículos a motor (koninklijk besluit 1507/2008 tot goedkeuring van de regeling inzake de verplichte wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen), van 12 september 2008 (BOE nr. 222, van 13 september 2008, blz. 37487) (hierna: „regeling inzake verplichte verzekering”) luidt als volgt:

„1.      Voor de wettelijke aansprakelijkheid in het verkeer van motorrijtuigen en de dekking door de verplichte verzekering als geregeld in deze regeling, wordt verstaan onder ‚deelname aan het verkeer’, de gevolgen van het risico van het besturen van motorrijtuigen als bedoeld in het voorgaande artikel, zowel in garages en op parkeerplaatsen als op openbare en privéterreinen die geschikt zijn voor verkeer, binnen of buiten de bebouwde kom, alsmede op wegen en terreinen die, hoewel zij niet geschikt zijn voor verkeer, wel algemeen worden gebruikt.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

11      Op 28 juni 2012 nam Núñez Torreiro, officier bij het Spaanse leger, deel aan een nachtelijke militaire oefening op een terrein voor militaire manoeuvres te Chinchilla (Spanje), toen het militaire terreinvoertuig (op wielen) van het type „Aníbal” (hierna: „betrokken voertuig”), verzekerd door AIG in het kader van de verplichte verzekering, waarin hij als passagier reisde, omsloeg, waardoor hij verschillende verwondingen opliep. Dit voertuig verplaatste zich niet in een gebied bestemd voor voertuigen op wielen, maar voor voertuigen met een rupsband.

12      Op grond van artikel 7 van de wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer, heeft Núñez Torreiro van AIG een vergoeding van 15 300,56 EUR gevorderd voor de door hem wegens het ongeval geleden schade.

13      AIG heeft op grond van artikel 1, lid 6, van de wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer, gelezen in samenhang met artikel 2 van de regeling inzake de verplichte verzekering, geweigerd hem dat bedrag te betalen, omdat het ongeval geen gevolg was van een „deelneming aan het verkeer”, aangezien het zich had voorgedaan terwijl het betrokken voertuig op een oefenterrein voor militaire manoeuvres reed, waartoe de toegang voor alle typen niet-militaire voertuigen beperkt was. Deze verzekeringsmaatschappij was namelijk van mening dat dit terrein niet „geschikt voor verkeer” is en bovendien niet „algemeen gebruikt” werd in de zin van artikel 2 van deze regeling.

14      Núñez Torreiro heeft AIG gedagvaard voor de Juzgado de Primera Instancia n. 1 de Albacete (rechter in eerste aanleg Albacete, Spanje). Bij vonnis van 3 november 2015 heeft deze rechter de vordering van de betrokkene afgewezen op grond dat de verwondingen van de laatstgenoemde niet het gevolg waren van een „deelneming aan het verkeer”, aangezien het voertuig waarin hij reisde over een terrein reed dat niet geschikt was voor verkeer en niet algemeen werd gebruikt.

15      Núñez Torreiro heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij de Audiencia Provincial de Albacete (provinciaal gerechtshof Albacete, Spanje). In het kader daarvan betoogde hij dat artikel 1, lid 6, van de wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer, gelezen in samenhang met artikel 2 van de regeling inzake de verplichte verzekering, restrictief moest worden uitgelegd volgens het arrest van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146), waarin het Hof heeft geoordeeld dat de aansprakelijkheid van de verzekeraar niet kan worden uitgesloten als het gebruik van het voertuig overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan.

16      De verwijzende rechter betwijfelt of artikel 1, lid 6, en artikel 7, lid 1, van de wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer, gelezen in samenhang met artikel 2 van de regeling inzake de verplichte verzekering, verenigbaar zijn met artikel 3 van richtlijn 2009/103, aangezien deze bepalingen van nationaal recht in een aantal situaties, zoals de situatie die in het bij hem aanhangige geding aan de orde is, tot gevolg hebben dat de verantwoordelijkheid voor het gebruik van motorvoertuigen niet verplicht hoeft te zijn gedekt door een verzekering. De verwijzende rechter is van oordeel dat de enige uitzonderingen op deze verplichting in artikel 5 van deze richtlijn zijn vermeld. Bovendien merkt deze rechter op dat het Hof in het arrest van 4 september 2014, Vnuk (C‑162/13, EU:C:2014:2146), met name heeft geoordeeld dat het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” in de zin van artikel 3 van richtlijn 2009/103 niet aan de beoordeling van elke lidstaat kan worden overgelaten.

17      Daaruit vloeit volgens de verwijzende rechter voort dat de lidstaten enkel in het kader van artikel 5 van richtlijn 2009/103 of wanneer het gebruik van het betrokken voertuig niet overeenstemt met de gebruikelijke functie ervan, kunnen voorzien in afwijkingen van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, of van het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen”. De uitzonderingen op het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” ten gevolge van de beperking van dergelijke feiten, krachtens artikel 2, lid 1, van de regeling inzake de verplichte verzekering, tot feiten die plaatsgevonden hebben op een terrein dat „geschikt voor verkeer” is of dat „hoewel het daartoe niet geschikt is algemeen wordt gebruikt”, zijn daarom onverenigbaar met het Unierecht. Hetzelfde geldt voor artikel 2, leden 2 en 3, van die regeling die voorziet in een uitzondering op de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, wanneer het gaat om gebruik van motorrijtuigen op racecircuits, in havens en op luchthavens en als instrument voor een industriële of landbouwactiviteit of voor het opzettelijk plegen van een delict.

18      In die omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Albacete de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Kan het begrip ,deelneming aan het verkeer’ – of in het Spaanse recht ‚hecho de la circulación’ (verkeersincident) – als risico dat gedekt moet worden door de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekering voor deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen, waarnaar wordt verwezen in de Uniewetgeving (onder meer in artikel 3 van richtlijn 2009/103), in de nationale wettelijke regeling van een lidstaat anders worden gedefinieerd dan is bepaald in de Unieregeling?

2)      Zo ja, kan dat begrip dan (naast bepaalde personen, kentekenplaten of typen voertuigen als voorzien in artikel 5, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/103) verkeerssituaties uitsluiten op basis van de plaats waar zij zich voordoen, zoals op wegen of terreinen die ‚niet geschikt’ zijn voor verkeer?

3)      Kunnen op dezelfde wijze worden uitgesloten van ‚deelneming aan het verkeer’ bepaalde benuttingsvormen van het voertuig die samenhangen met het doel van het voertuig (zoals gebruik voor sport en industrieel of landbouwgebruik) of met de bedoeling van de bestuurder (zoals het opzettelijk begaan van een strafbaar feit met het voertuig)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste en tweede vraag

19      Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan schade die is ontstaan bij het besturen van motorrijtuigen op wegen en terreinen die niet „geschikt voor verkeer” zijn, met uitzondering van die welke weliswaar niet geschikt zijn voor verkeer, maar wel „algemeen worden gebruikt”, mag worden uitgesloten van de dekking door de verplichte verzekering.

20      Deze vragen berusten in casu op het uitgangspunt dat schade ten gevolge van verkeer van motorrijtuigen op een terrein voor militaire manoeuvres, zoals aan de orde in het hoofdgeding, volgens de Spaanse regeling mag worden uitgesloten van de dekking door de verplichte verzekering, op grond dat het een terrein betreft dat niet geschikt is voor het verkeer van rijtuigen en dat bovendien niet „algemeen wordt gebruikt” in de zin van artikel 2, lid 1, van de regeling inzake verplichte verzekering.

21      In dat verband bepaalt artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 dat iedere lidstaat, onverminderd de toepassing van artikel 5 van deze richtlijn, de nodige maatregelen treft opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.

22      Vooraf zij opgemerkt dat een militair terreinvoertuig (op wielen) van het type „Aníbal”, zoals in het hoofdgeding aan de orde is, onder het begrip „voertuig” bedoeld in artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103 valt, aangezien het hier gaat om een „rij- of voertuig [dat] bestemd [is] om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en [dat] door een mechanische kracht [kan] worden gedreven”. Bovendien staat vast dat het voertuig gewoonlijk op het grondgebied van een lidstaat is gestald en dat er geen krachtens artikel 5 van deze richtlijn vastgestelde afwijking op van toepassing is.

23      Om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen, moet worden nagegaan of de omstandigheden als in het hoofdgeding onder het begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” vallen in de zin van artikel 3, eerste alinea, van de genoemde richtlijn.

24      In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof heeft geoordeeld dat ditzelfde begrip, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 (hierna: „eerste richtlijn”), waarvan de inhoud in wezen overeenkomt met die van artikel 3, eerste en tweede alinea, van richtlijn 2009/103, niet aan de beoordeling van elke lidstaat kan worden overgelaten, maar een autonoom begrip van Unierecht vormt dat volgens vaste rechtspraak in het bijzonder dient te worden uitgelegd in het verband van de context van deze bepaling en de doelstellingen van de regeling waarvan het deel uitmaakt (zie in die zin arresten van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punten 41 en 42, en 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 31).

25      In dat verband, zoals overweging 1 van richtlijn 2009/103 verkondigt, heeft zij de eerste richtlijn, de tweede richtlijn 84/5, de derde richtlijn 90/232, de richtlijn 2000/26 en de richtlijn 2005/14 gecodificeerd. Deze richtlijnen hebben geleidelijk aan gespecificeerd welke verplichtingen de lidstaten hebben inzake de verplichte verzekering. Zij beoogden enerzijds het vrije verkeer te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden van die voertuigen, en anderzijds willen zij verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats op het grondgebied van de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (zie in die zin arresten van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 26; 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 50, en 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 32).

26      Uit overwegingen 2 en 20 van richtlijn 2009/103 volgt in wezen dat zij dezelfde doelstellingen nastreeft.

27      Bovendien blijkt uit de evolutie van de regelgeving van de Unie inzake de verplichte verzekering dat de Uniewetgever de doelstelling van bescherming van de slachtoffers van door die voertuigen veroorzaakte ongevallen voortdurend heeft nagestreefd en versterkt (zie in die zin arresten van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punten 52‑55, en 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 33).

28      Uit bovenstaande overwegingen volgt dat artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat het daarin vervatte begrip „deelneming aan het verkeer van voertuigen” niet beperkt blijft tot situaties in het wegverkeer, dat wil zeggen deelneming aan het verkeer op de openbare weg, maar dat onder dit begrip elk gebruik van een voertuig valt dat overeenstemt met de gebruikelijke functie van dit voertuig (zie in die zin arrest van 4 september 2014, Vnuk, C‑162/13, EU:C:2014:2146, punt 59, en 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 34).

29      Daarbij heeft het Hof gepreciseerd dat de motorrijtuigen bedoeld in artikel 1, punt 1, van de eerste richtlijn, waarvan de bewoordingen overeenkomen met die van artikel 1, punt 1, van richtlijn 2009/103, onafhankelijk van hun kenmerken bestemd zijn om gewoonlijk als vervoermiddel te dienen, zodat dit begrip ieder gebruik van een voertuig als vervoermiddel omvat (arrest van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punten 37 en 38).

30      Het Hof heeft bovendien geoordeeld dat de draagwijdte van dat begrip niet afhangt van het soort terrein waarop het motorrijtuig wordt gebruikt (arrest van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 35).

31      Geen enkele bepaling van richtlijn 2009/103 beperkt trouwens de omvang van de verzekeringsplicht en van de bescherming die deze verplichting aan de slachtoffers van ongevallen met motorrijtuigen beoogt te bieden, tot het gebruik van dergelijke voertuigen op bepaalde terreinen of op bepaalde wegen (zie in die zin arrest van 28 november 2017, Rodrigues de Andrade, C‑514/16, EU:C:2017:908, punt 36).

32      In casu staat vast dat het betrokken voertuig op het moment waarop het omviel en Núñez Torreiro verwondde, gebruikt werd als vervoermiddel.

33      Een dergelijk gebruik valt derhalve onder het begrip van „verkeer van voertuigen” in de zin van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103.

34      Het feit dat het betrokken voertuig, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, toen het omviel, op een terrein voor militaire manoeuvres reed waartoe de toegang voor alle niet-militaire voertuigen verboden was en in een zone van dat terrein reed die niet geschikt was voor voertuigen op wielen, is niet van invloed op deze conclusie en kan bijgevolg de uit deze bepaling voortvloeiende verplichte verzekering niet beperken.

35      Een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is heeft tot gevolg dat de omvang van de dekking door de verplichte verzekering afhankelijk wordt gesteld van de kenmerken van het terrein waarop het motorrijtuig gebruikt wordt. De regeling maakt het immers mogelijk om de omvang van de algemene verzekeringsplicht die de lidstaten op grond van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 in hun nationaal recht moeten instellen, en bijgevolg de bescherming die deze verplichting beoogt te verlenen aan slachtoffers van door motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen, te beperken tot gevallen van gebruik van dergelijke voertuigen op bepaalde terreinen of bepaalde wegen.

36      Gelet op het bovenstaande dient op de eerste en tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan schade die is ontstaan door het rijden met motorrijtuigen op wegen en terreinen die niet „geschikt voor verkeer” zijn, met uitzondering van wegen of terreinen die weliswaar niet geschikt zijn voor verkeer, maar niettemin „algemeen worden gebruikt”, mag worden uitgesloten van de dekking door de verplichte verzekering.

 Derde vraag

37      Met zijn derde vraag, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 in die zin moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als artikel 1, lid 6, en artikel 7, lid 1, van de wet inzake wettelijke aansprakelijkheid en de verzekering in het motorvoertuigverkeer, gelezen in samenhang met artikel 2, leden 2 en 3, van de regeling inzake de verplichte verzekering op grond waarvan schade door het gebruik van voertuigen in het kader van sportactiviteiten, industriële activiteiten en landbouwactiviteiten, in havens en op luchthavens, alsook voor het opzettelijk plegen van delicten, wordt uitgesloten van de dekking door de verplichte verzekering.

38      In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat er volgens vaste rechtspraak van het Hof een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek om een prejudiciële beslissing van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de hem gestelde vragen (arrest van 20 juli 2017, Piscarreta Ricardo, C‑416/16, EU:C:2017:574, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de door Núñez Torreiro geleden schade het gevolg is van een ongeval met een militair voertuig, op wielen, van het type „Aníbal” dat reed in een voor voertuigen met rupsbanden bestemde zone van een terrein voor militaire manoeuvres. Het hoofdgeding heeft dus geen betrekking op het gebruik van dit voertuig in het kader van sportactiviteiten, industriële activiteiten of landbouwactiviteiten, in havens of op luchthavens of voor het opzettelijk plegen van een delict.

40      In deze omstandigheden houdt de uitlegging van artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103 waar om wordt verzocht met de derde vraag, duidelijk geen verband met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding en is deze vraag bijgevolg niet-ontvankelijk.

 Kosten

41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, eerste alinea, van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan schade die is ontstaan door het rijden met motorrijtuigen op wegen en terreinen die niet „geschikt voor verkeer” zijn, met uitzondering van terreinen die weliswaar niet geschikt zijn voor verkeer, maar niettemin „algemeen worden gebruikt”, mag worden uitgesloten van de dekking door de verplichte verzekering.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.