Language of document :

Beroep ingesteld op 23 juni 2020 – Front Polisario/Raad

(Zaak T-393/20)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Front populaire pour la libération de la Saguia el-Hamra et du Rio de oro (Front Polisario) (vertegenwoordiger: G. Devers, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

het beroep ontvankelijk verklaren;

het bestreden besluit nietig verklaren;

de Raad verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep tegen besluit (EU) 2020/462 van de Raad van 20 februari 2020 betreffende het namens de Europese Unie in te nemen standpunt in het associatiecomité dat is ingesteld bij de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, betreffende de uitwisseling van informatie met het oog op de effectbeoordeling van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling over de wijziging van die overeenkomst (PB 2020, L 99, blz. 13), voert de verzoeker één middel aan, namelijk dat het besluit geen rechtsgrondslag heeft omdat besluit 2019/217 onrechtmatig is. Dit middel bestaat uit tien onderdelen.

Eerste onderdeel: de Raad is niet bevoegd om het bestreden besluit vast te stellen, aangezien de Unie en het Koninkrijk Marokko niet bevoegd zijn om namens en voor rekening van het volk van de Westelijke Sahara, zoals vertegenwoordigd door het Front Polisario, een internationale overeenkomst te sluiten die van toepassing is op de Westelijke Sahara.

Tweede onderdeel: de Raad is voorbijgegaan aan de verplichting om de kwestie van de grondrechten en het internationaal humanitair recht te onderzoeken, aangezien hij deze kwestie niet heeft behandeld alvorens het bestreden besluit vast te stellen.

Derde onderdeel: de Raad is zijn verplichting niet nagekomen om de arresten van het Hof van Justitie ten uitvoer te leggen, aangezien in het bestreden besluit is voorbijgegaan aan de motivering van het arrest van 27 februari 2018, Western Sahara Campaign UK (C-266/16, EU:C:2018:118).

Vierde onderdeel: de Raad heeft inbreuk gemaakt op de essentiële beginselen en waarden die leidend zijn voor het internationale optreden van de Unie, aangezien:

in besluit 2019/217 ten eerste het bestaan van het volk van de Westelijke Sahara wordt ontkend door in de plaats ervan de woorden „personen op wie de overeenkomst betrekking heeft” te gebruiken, hetgeen in strijd is met het recht van volkeren op nationale eenheid;

met besluit 2019/217 ten tweede een internationale overeenkomst wordt gesloten waarbij – zonder toestemming van het volk van de Westelijke Sahara – de exploitatie van zijn hulpbronnen wordt georganiseerd, hetgeen is strijd is met het recht van volkeren om vrijelijk over hun natuurlijke rijkdommen te beschikken;

met besluit 2019/217 ten derde een internationale overeenkomst met het Koninkrijk Marokko wordt gesloten die van toepassing is op de bezette Westelijke Sahara, een en ander tegen de achtergrond van het annexatiebeleid dat het Koninkrijk Marokko ten aanzien van dit gebied voert en van de stelselmatige schendingen van de grondrechten die de handhaving van dit beleid vergt.

Vijfde onderdeel: de Raad heeft het vertrouwensbeginsel geschonden, aangezien het bestreden besluit in strijd is met de verklaringen van de Unie, die herhaaldelijk heeft gesteld dat het beginsel van zelfbeschikking en het beginsel van de relatieve werking van de verdragen moeten worden geëerbiedigd.

Zesde onderdeel: de Raad heeft het evenredigheidsbeginsel onjuist toegepast, aangezien het, gelet op de eigen en onderscheiden status van de Westelijke Sahara, de onaantastbaarheid van het zelfbeschikkingsrecht en de status van het volk van de Westelijke Sahara als derde partij, niet aan hem was om een evenredigheidsbeoordeling uit te voeren inzake vermeende economische voordelen die de toekenning van preferenties voor dit gebied zou hebben en die zwaarder zouden wegen dan de nadelen, zoals het overmatige gebruik van natuurlijke hulpbronnen en in het bijzonder van de grondwatervoorraad.

Zevende onderdeel: de Raad heeft het zelfbeschikkingsrecht geschonden, aangezien:

in besluit 2019/217 en de daarin gesloten overeenkomst ten eerste wordt voorbijgegaan aan de nationale eenheid van het volk van de Westelijke Sahara en daarmee aan het zelfbeschikkingsrecht van dat volk door de woorden „personen op wie de overeenkomst betrekking heeft” te gebruiken;

in besluit 2019/217 wordt ten tweede in beginsel het bestaan ontkend van de soevereine rechten van het volk van de Westelijke Sahara op zijn natuurlijke rijkdommen en wordt het van zijn eigen bestaansmiddelen beroofd doordat de daarin gesloten wijzigingsovereenkomst een regeling omvat voor de uitvoer van de natuurlijke hulpbronnen van dat volk, die zullen worden omschreven als zijnde van Marokkaans herkomst;

in besluit 2019/217 ten derde, wat de territoriale dimensie van het zelfbeschikkingsrecht betreft, door een internationale overeenkomst met het Koninkrijk Marokko te sluiten die van toepassing is op het gedeelte van de Westelijke Sahara onder Marokkaanse bezetting, inbreuk wordt gemaakt op het recht van het volk van de Westelijke Sahara op eerbiediging van de territoriale integriteit van zijn nationaal grondgebied, omdat daarin de eigen en onderscheiden status van dat grondgebied wordt ontkend en de onrechtmatige opdeling ervan door de Marokkaanse muur wordt bekrachtigd. Voorts wordt met de bij besluit 2019/217 gesloten overeenkomst inbreuk gemaakt op de eigen en onderscheiden status van de Westelijke Sahara doordat producten die uit dat grondgebied afkomstig zijn, worden omschreven als zijnde van Marokkaanse herkomst. Hierdoor wordt het werkelijke land van herkomst van deze producten immers verborgen gehouden.

Achtste onderdeel: de Raad heeft het beginsel van de relatieve werking van de verdragen geschonden, aangezien in besluit 2019/217 en de daarin gesloten overeenkomst, door de woorden „personen op wie de overeenkomst betrekking heeft” te gebruiken, wordt voorbijgegaan aan het bestaan van het volk van de Westelijke Sahara – zoals vertegenwoordigd door het Front Polisario – als derde partij bij de betrekkingen tussen de Unie en Marokko en aan het volk van de Westelijke Sahara zonder diens toestemming internationale verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot zijn nationale grondgebied en zijn natuurlijke rijkdommen.

Negende onderdeel: de Raad heeft het internationaal humanitair recht en het internationale strafrecht geschonden aangezien:

bij besluit 2019/17 ten eerste een internationale overeenkomst is gesloten die van toepassing is op de Westelijke Sahara, terwijl de Marokkaanse bezettingsmacht geen onderhandelingsrecht heeft met betrekking tot dat gebied en de natuurlijke rijkdommen ervan niet mag exploiteren;

in besluit 2019/2017 en de daarin gesloten overeenkomst ten tweede de overbrenging van bevolkingsdelen door Marokko – hetgeen een ernstige schending is van artikel 49, zesde alinea, van het vierde verdrag van Genève en van artikel 8, lid 2, onder b), viii), van het Statuut inzake het Internationaal Strafhof – wordt goedgekeurd en bekrachtigd door de woorden „personen op wie de overeenkomst betrekking heeft” te gebruiken, waardoor deze ook betrekking hebben op de Marokkaanse kolonisten die zich in het bezette Sahrawigebied hebben gevestigd;

met besluit 2019/217 ten derde de Marokkaanse kolonisten worden aangespoord om zich duurzaam in bezet gebied te vestigen teneinde de voordelen van de wijzigingsovereenkomst te genieten, door tariefpreferenties toe te kennen aan „Marokkaanse” producten van oorsprong uit de Westelijke Sahara, hetgeen een ernstige schending oplevert van de bovengenoemde bepalingen.

Tiende onderdeel: de Raad heeft niet voldaan aan de verplichtingen van de Unie inzake het internationale aansprakelijkheidsrecht, aangezien besluit 2019/217, door de sluiting van een internationale overeenkomst met het Koninkrijk Marokko die van toepassing is op de Westelijke Sahara, de ernstige schendingen van het internationaal recht door de Marokkaanse bezettingsmacht tegen het volk van de Westelijke Sahara als rechtmatig erkent en hulp en bijstand verleent bij de instandhouding van de situatie die uit deze schendingen voortvloeit.

____________