Language of document : ECLI:EU:C:2004:585

Arrêt de la Cour

ARREST VAN HET HOF (voltallige zitting )
5 oktober 2004 (1)

„Niet-nakoming – Schending van artikel 90, eerste alinea, EG – Accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken – Toepassing van lager tarief op ouzo dan op andere alcoholhoudende dranken – Overeenstemming van dit tarief met richtlijn waartegen geen beroep is ingesteld binnen termijn van artikel 230 EG”

In zaak C‑475/01,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG,

ingesteld op 6 december 2001,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en M. Kontou‑Durande als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door K. Manji als gemachtigde,

interveniënt,

interveniënt,

interveniënt,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou en P. Mylonopoulos als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou en P. Mylonopoulos als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (voltallige zitting ),



samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, C. Gulmann, J.‑P. Puissochet en J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresidenten, R. Schintgen, F. Macken, N. Colneric en S. von Bahr (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Tizzano,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 september 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 januari 2004,

het navolgende



Arrest



1
De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek, door voor ouzo een lagere accijns dan voor andere alcoholhoudende dranken te handhaven, de krachtens artikel 90, eerste alinea, EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2
Bij beschikking van de president van het Hof van 25 juli 2002 is het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie. Het heeft geen schriftelijke memorie ingediend en was niet vertegenwoordigd op de mondelinge behandeling.


Rechtskader

De gemeenschapsregeling

3
Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316, blz. 21), bevat de voorschriften voor de vaststelling van het accijnstarief voor ieder binnen de werkingssfeer ervan vallend product. Dit wordt nader uitgewerkt in de artikelen 19 en 20 van deze richtlijn.

4
Artikel 19 van richtlijn 92/83 bepaalt:

„1.    De lidstaten heffen accijns op ethylalcohol overeenkomstig deze richtlijn.

2.      De lidstaten stellen hun tarieven vast overeenkomstig richtlijn 92/84/EEG.”

5
Artikel 20 van richtlijn 92/83 luidt als volgt:

„In deze richtlijn wordt onder ‚ethylalcohol’ verstaan:

alle producten van de GN-codes 2207 en 2208 met een effectief alcoholvolumegehalte van meer dan 1,2 % vol, ook wanneer deze producten bestanddeel zijn van een product uit een ander hoofdstuk van de gecombineerde nomenclatuur;

producten van de GN-codes 2204, 2205 en 2206 met een effectief alcoholvolumegehalte van meer dan 22 % vol;

drinkbare gedistilleerde dranken die producten al dan niet in oplossing bevatten.”

6
De hoogte van de accijns wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 21 tot en met 26 van richtlijn 92/83, waarbij op grond van artikel 23 onder bepaalde voorwaarden en voor bepaalde soorten producten verlaagde accijnstarieven mogen worden toegepast. Deze laatste bepaling luidt als volgt:

„De volgende lidstaten mogen op onderstaande producten verlaagde tarieven toepassen die lager mogen zijn dan het minimumtarief, doch niet meer dan 50 % onder het normale nationale tarief voor ethylalcohol mogen liggen:

[…]

2)
de Helleense Republiek, voor alcoholhoudende anijsdranken als omschreven in verordening (EEG) nr. 1576/89 die kleurloos zijn en een suikergehalte hebben van ten hoogste 50 gram per liter en waarin ten minste 20 % van het alcoholgehalte van het eindproduct bestaat uit alcohol gearomatiseerd door distillatie in traditionele discontinue koperen vaten met een capaciteit van ten hoogste 1 000 liter.”

De nationale regeling

7
Wet nr. 2127/93 heeft tot doel richtlijn 92/83 om te zetten in Grieks recht.

8
Hierin is het basistarief van de accijns vastgesteld op ongeveer 294 000 GRD per honderd liter zuivere alcohol.

9
Artikel 26 van deze wet voorziet evenwel voor ouzo in een vermindering met 50 % van het basistarief, zodat het accijnsbedrag voor dit product slechts ongeveer 147 000 GRD per honderd liter zuivere alcohol bedraagt.


De precontentieuze procedure

10
De Commissie heeft verschillende klachten ontvangen over de toepassing door de Griekse autoriteiten van een verlaagd accijnstarief op ouzo, terwijl het voor andere alcoholhoudende dranken als gin, wodka, whisky, rum, tequila en arak toegepaste tarief minder gunstig is.

11
Daar dit verschil in tarief volgens haar onverenigbaar was met artikel 90 EG, heeft de Commissie de niet-nakomingsprocedure ingeleid. Na de Helleense Republiek te hebben aangemaand haar opmerkingen te maken, heeft zij op 10 augustus 1999 een met redenen omkleed advies uitgebracht, waarin zij deze lidstaat verzocht, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen. Aangezien de Griekse autoriteiten de hun verweten schending van het gemeenschapsrecht betwistten, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.


Het beroep

12
Vooraf zij opgemerkt dat de Commissie heeft beklemtoond dat haar beroep uitsluitend op artikel 90 EG steunt en geen betrekking heeft op artikel 23 van richtlijn 92/83. Derhalve heeft het feit dat de Commissie geen beroep tot nietigverklaring van die bepaling van de richtlijn heeft ingesteld, geen invloed op de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep wegens niet-nakoming.

13
De Commissie voert in wezen aan dat de gemeenschapshandelingen van afgeleid recht op een met het EG-Verdrag verenigbare wijze moeten worden uitgelegd en in de nationale rechtsorde van de lidstaten moeten worden omgezet. Volgens haar impliceert dit dat het bestaan van een bepaling van afgeleid recht op grond waarvan het de lidstaten is toegestaan een nationaal product tegen een verlaagd accijnstarief te belasten, deze lidstaten geenszins ontslaat van hun verplichting de in het EG-Verdrag neergelegde fundamentele beginselen na te leven, waaronder het beginsel van artikel 90 EG. De Helleense Republiek heeft artikel 90, eerste alinea, EG geschonden door uitsluitend op ouzo een verlaagd accijnstarief toe te passen. Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt immers dat een nationaal belastingstelsel, om verenigbaar te zijn met artikel 90 EG, in elk geval moet uitsluiten dat buitenlandse producten zwaarder worden belast dan soortgelijke binnenlandse producten.

14
De Helleense Republiek betwist de bewering dat haar wettelijke regeling strijdig zou zijn met het gemeenschapsrecht. Volgens haar heeft de Commissie, door haar beroep enkel op artikel 90 EG te steunen, geen rekening gehouden met de lex specialis die in het onderhavige geval van toepassing is, te weten artikel 23 van richtlijn 92/83, op grond waarvan het haar is toegestaan een verlaagd accijnstarief op ouzo toe te passen. De Helleense Republiek betwist eveneens dat ouzo en de andere alcoholhoudende dranken als gin, wodka en whisky soortgelijk zijn.

15
Dienaangaande zij er meteen aan herinnerd dat artikel 23, punt 2, van richtlijn 92/83 de Helleense Republiek machtigt om op ouzo een accijnstarief toe te passen dat lager is dan het minimumtarief, maar niet meer dan 50 % onder het normale accijnstarief voor ethylalcohol mag liggen.

16
Vaststaat dat de Helleense Republiek zich op artikel 23, punt 2, van richtlijn 92/83 heeft gebaseerd toen zij het accijnstarief voor ouzo heeft vastgesteld op 50 % van het voor de andere alcoholhoudende dranken voorziene tarief, en dat zij aldus heeft gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in dit voorschrift.

17
In die omstandigheden komt het beroep van de Commissie, dat er rechtstreeks toe strekt het accijnstarief ter discussie te stellen dat de Helleense Republiek op basis van artikel 23, punt 2, van richtlijn 92/83 op ouzo mocht toepassen, onrechtstreeks, maar noodzakelijkerwijze neer op een betwisting van de wettigheid van deze bepaling.

18
Handelingen van de gemeenschapsinstellingen worden in beginsel vermoed rechtsgeldig te zijn en roepen bijgevolg rechtsgevolgen in het leven, zolang zij niet zijn ingetrokken, in het kader van een beroep tot nietigverklaring nietig zijn verklaard of ten gevolge van een prejudiciële verwijzing of een exceptie van onwettigheid ongeldig zijn verklaard (zie in die zin arresten van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a., C‑137/92 P, Jurispr. blz. I‑2555, punt 48, en 8 juli 1999, Chemie Linz/Commissie, C‑245/92 P, Jurispr. blz. I‑4643, punt 93).

19
Als uitzondering op dit beginsel moeten handelingen waaraan een onregelmatigheid kleeft die van een zo klaarblijkelijke ernst is, dat zij door de communautaire rechtsorde niet kan worden getolereerd, worden geacht geen enkel – ook geen voorlopig – rechtsgevolg in het leven te hebben geroepen, dat wil zeggen als juridisch non-existent worden beschouwd. Deze uitzondering beoogt een evenwicht te bewaren tussen twee fundamentele, zij het soms tegenstrijdige, vereisten waaraan een rechtsorde moet voldoen, te weten de stabiliteit van de rechtsverhoudingen en de eerbiediging van de legaliteit (reeds aangehaalde arresten Commissie/BASF e.a., punt 49, en Chemie Linz/Commissie, punt 94).

20
Gelet op de ernst van de consequenties die zijn verbonden aan de vaststelling dat een handeling van een gemeenschapsinstelling non-existent is, moet deze vaststelling om redenen van rechtszekerheid worden voorbehouden voor uiterst extreme gevallen (reeds aangehaalde arresten Commissie/BASF e.a., punt 50, en Chemie Linz/Commissie, punt 95).

21
Richtlijn 92/83 kan echter noch in haar geheel noch voor wat betreft artikel 23, punt 2, als een dergelijke non-existente handeling worden beschouwd.

22
Bovendien is de richtlijn niet ingetrokken door de Raad en is artikel 23, punt 2, nietig noch ongeldig verklaard door het Hof.

23
In die omstandigheden roept artikel 23, punt 2, van richtlijn 92/83 rechtsgevolgen in het leven die worden vermoed wettig te zijn.

24
Aangezien de Helleense Republiek zich dus ertoe beperkt heeft een nationale regeling te handhaven die is vastgesteld op de grondslag van artikel 23, punt 2, van richtlijn 92/83 en die in overeenstemming is met deze bepaling, is zij niet tekortgeschoten in haar verplichtingen krachtens het gemeenschapsrecht.

25
Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek niet is tekortgeschoten in haar verplichtingen krachtens het gemeenschapsrecht door voor ouzo een lager accijnstarief te handhaven dan op andere alcoholhoudende dranken wordt toegepast.

26
Derhalve moet het door de Commissie ingestelde beroep wegens niet-nakoming ongegrond worden verklaard.


Kosten

27
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Daar de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Helleense Republiek in de kosten worden verwezen. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dat reglement draagt het Verenigd Koninkrijk, interveniënt, zijn eigen kosten.




Het Hof van Justitie (voltallige zitting) verklaart:

1)
Het beroep wordt verworpen.

2)
De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten.

3)
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland draagt zijn eigen kosten.


ondertekeningen


1
Procestaal: Grieks.