Language of document : ECLI:EU:C:2014:2461

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

18 december 2014 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening nr. 4/2009 – Artikel 3 – Bevoegdheid om uitspraak te doen op een vordering inzake onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die in een andere lidstaat woont – Nationale regeling waarbij in een bevoegdheidsconcentratie wordt voorzien”

In de gevoegde zaken C‑400/13 en C‑408/13,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Düsseldorf en het Amtsgericht Karlsruhe (Duitsland) bij beslissingen van respectievelijk 9 juli en 17 juni 2013, ingekomen bij het Hof op 16 en 18 juli 2013, in de procedures

Sophia Marie Nicole Sanders, vertegenwoordigd door Marianne Sanders,

tegen

David Verhaegen (C‑400/13),

en

Barbara Huber

tegen

Manfred Huber (C‑408/13),

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh, C. Toader (rapporteur), E. Jarašiūnas en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Eggers en A.‑M. Rouchaud-Joët als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 september 2014,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen over uitkeringen tot levensonderhoud, enerzijds tussen de minderjarige S. Sanders – vertegenwoordigd door haar moeder, M. Sanders – en haar vader, D. Verhaegen, en anderzijds tussen B. Huber en haar echtgenoot, M. Huber, van wie zij gescheiden leeft.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        De punten 4, 9, 11, 15, 23, 44 en 45 van de considerans van verordening nr. 4/2009 luiden:

„(4)      De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft de Raad en de Commissie verzocht speciale gemeenschappelijke procedureregels vast te stellen ter vereenvoudiging en versnelling van de beslechting van grensoverschrijdende geschillen over onder andere levensonderhoud. Hij heeft tevens opgeroepen tot de afschaffing van de intermediaire maatregelen die nog altijd noodzakelijk zijn voor de erkenning en de tenuitvoerlegging in de aangezochte staat van een in een andere lidstaat gewezen beslissing, met name een beslissing inzake levensonderhoud.

[...]

(9)      Een onderhoudsgerechtigde dient in een lidstaat gemakkelijk een beslissing te kunnen verkrijgen die automatisch, zonder enige andere formaliteit uitvoerbaar is in een andere lidstaat.

[...]

(11)      Alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, dienen binnen de werkingssfeer van de verordening te vallen, dit om de gelijke behandeling van alle onderhoudsgerechtigden te garanderen. Voor de toepassing van deze verordening moet het begrip ,onderhoudsverplichting’ autonoom geïnterpreteerd worden.

[...]

(15)      Teneinde de behartiging van de belangen van onderhoudsgerechtigden te waarborgen en een goede rechtsbedeling in de Europese Unie te bevorderen, dienen de bevoegdheidsregels die voortvloeien uit verordening (EG) nr. 44/2001 [van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1)] te worden aangepast. Het feit dat de verweerder zijn gewone verblijfplaats in een derde staat heeft, mag niet langer een reden zijn om de toepassing van communautaire bevoegdheidsregels uit te sluiten, en er dient geen enkele verwijzing naar de bevoegdheidsregels van het nationale recht meer te worden opgenomen. In deze verordening dient dus te worden bepaald in welk gevallen een gerecht van lidstaat een subsidiaire bevoegdheid kan uitoefenen.

[...]

(23)      Teneinde de kosten verbonden aan de door deze verordening geregelde procedures te beperken, is het nuttig dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van moderne communicatietechnologieën, met name bij het horen van partijen.

[...]

(44)      Deze verordening dient verordening [...] nr. 44/2001 te wijzigen door in de plaats te treden van de bepalingen daarvan die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van de onderhavige verordening dienen de lidstaten vanaf de datum waarop zij van kracht wordt, op onderhoudsverplichtingen de bepalingen van deze verordening over bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, en over rechtsbijstand, toe te passen in plaats van die van verordening [...] nr. 44/2001.

(45)      Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het treffen van een aantal maatregelen om de daadwerkelijke inning van levensonderhoud in grensoverschrijdende gevallen te waarborgen en derhalve het vrije verkeer van personen in de Europese Unie te vergemakkelijken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, mag de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 [VEU] neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.”

4        Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 4/2009 luidt:

„Deze verordening is van toepassing op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.”

5        Artikel 3 van deze verordening bepaalt:

„In de lidstaten zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen bevoegd:

a)      het gerecht van de plaats waar de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)      het gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, [...]”

6        De artikelen 4 en 5 van deze verordening betreffen respectievelijk de forumkeuze en de bevoegdheid gebaseerd op de verschijning van de verweerder.

7        Artikel 5 van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

[...]

2)      ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats waar de tot onderhoud gerechtigde woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is die verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen recht bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen;

[...]”

 Duits recht

8        § 28 van het Auslandsunterhaltsgesetz (wet inzake de inning van levensonderhoud in de betrekkingen met andere staten) van 23 mei 2011 (BGBl. 2011 I, blz. 898, hierna: „AUG”), met het opschrift „Bevoegdheidsconcentratie; regelgevende bevoegdheid”, bepaalt:

„1)      Wanneer een deelnemer in de procedure zijn gewone verblijfplaats niet in Duitsland heeft, is in zaken over onderhoudsverplichtingen als bedoeld in artikel 3, sub a en b, van verordening [...] nr. 4/2009 uitsluitend tot uitspraak bevoegd het Amtsgericht dat bevoegd is voor de vestigingsplaats van het Oberlandesgericht in het rechtsgebied waarvan de verweerder of de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.

Voor het rechtsgebied van het Kammergericht (Berlin) is het Amtsgericht Pankow-Weißensee bevoegd.

2)      De regeringen van de Länder mogen deze bevoegdheid bij verordening toewijzen aan een ander Amtsgericht binnen het rechtsgebied van het Oberlandesgericht of, wanneer een Land meerdere Oberlandesgerichte heeft, aan één Amtsgericht voor de rechtsgebieden van alle of een aantal Oberlandesgerichte. De regeringen van de Länder kunnen bij verordening deze machtiging delegeren aan de Landesjustizverwaltungen.”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

 Zaak C‑400/13

9        Verzoekster in het hoofdgeding, die haar gewone verblijfplaats in Mettmann (Duitsland) heeft, heeft op 29 mei 2013 bij het Amtsgericht van haar verblijfplaats – het Amtsgericht Mettmann – een vordering ingesteld om kinderalimentatie te krijgen van haar vader, Verhaegen, die in België woont. Die rechter heeft, na de partijen te hebben gehoord, de zaak op grond van § 28, lid 1, AUG verwezen naar het Amtsgericht Düsseldorf.

10      Het Amtsgericht Düsseldorf is van oordeel dat het volgens artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 niet bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Volgens die rechter is immers het gerecht bevoegd van de plaats in de lidstaat waar de verzoeker zijn gewone verblijfplaats heeft, in casu het Amtsgericht Mettmann.

11      De verwijzende rechter heeft in het bijzonder twijfels over de in § 28 AUG neergelegde regel inzake „bevoegdheidsconcentratie” bij procedures inzake onderhoudsverplichtingen. Een dergelijke bevoegdheidsconcentratie zou er meer bepaald toe leiden dat kinderen die op het nationale grondgebied verblijven, zich niet kunnen wenden tot de voor hun gewone verblijfplaats bevoegde rechter.

12      In die omstandigheden heeft het Amtsgericht Düsseldorf de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Schendt § 28, lid 1, [AUG] artikel 3, sub a en b, van verordening [nr. 4/2009]?”

 Zaak C‑408/13

13      Mevrouw Huber woont in Kehl (Duitsland) en vordert van haar echtgenoot, die in Barbados woont, alimentatie wegens scheiding. Zij heeft deze vordering ingesteld bij het Amtsgericht van haar woonplaats, het Amtsgericht Kehl. Dit Amtsgericht heeft de zaak op grond van § 28, lid 1, AUG verwezen naar het Amtsgericht Karlsruhe, dat bevoegd is omdat verzoekster haar gewone verblijfplaats in het rechtsgebied van het Oberlandesgericht Karlsruhe heeft.

14      De verwijzende rechter betwijfelt eveneens of § 28, lid 1, AUG verenigbaar is met artikel 3, sub a en b, van verordening nr. 4/2009.

15      Volgens deze rechter schakelt verordening nr. 4/2009 de nationale bevoegdheidsregels volledig uit, gezien het beginsel van voorrang van het Unierecht. Mocht artikel 3, sub a en b, van deze verordening inderdaad een regeling voor zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid bevatten, dan is het de lidstaten verboden om van de verordening afwijkende bevoegdheidsregels vast te stellen.

16      Het Amtsgericht Karlsruhe is van oordeel dat die nationale bepaling, tegen de doelstelling van verordening nr. 4/2009 in, de internationale invordering van uitkeringen tot levensonderhoud in niet geringe mate bemoeilijkt, doordat onderhoudsgerechtigden hun vorderingen bij een andere rechter dan die van hun woonplaats aanhangig moeten maken, wat tot tijdverlies leidt. Bovendien beschikt die andere rechter niet over de relevante gegevens inzake de plaatselijke economische situatie van de onderhoudsgerechtigde om diens behoefte te bepalen, of inzake de draagkracht van de onderhoudsplichtige.

17      De verwijzende rechter wijst er voorts op dat de partijen in het hoofdgeding de rechter van de verblijfplaats van verzoekster in het hoofdgeding – het Amtsgericht Kehl – als bevoegde rechter wensen aan te duiden, hetzij door forumkeuze, hetzij door verschijning van de verweerder.

18      In die omstandigheden heeft het Amtsgericht Karlsruhe de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is § 28, lid 1, eerste alinea, AUG, die bepaalt dat wanneer een partij in een procedure zijn gewone verblijfplaats niet op het nationale grondgebied heeft, uitsluitend het Amtsgericht dat bevoegd is voor de vestigingsplaats van het Oberlandesgericht in het rechtsgebied waarvan de verweerder of de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is uitspraak te doen inzake vorderingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen in de gevallen als bedoeld in artikel 3, sub a en b, van verordening nr. 4/2009, verenigbaar met laatstgenoemde bepaling?”

19      Bij beschikking van de president van het Hof van 25 juli 2013 zijn de zaken C‑400/13 en C‑408/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en het arrest.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

20      Met de vermelding van de in punt 17 van dit arrest aangehaalde omstandigheden suggereert het Amtsgericht Karlsruhe dat de Duitse wet mogelijk onverenigbaar is met de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 4/2009. Zoals de Commissie heeft gesteld, heeft deze rechter het Hof echter enkel een vraag gesteld over de draagwijdte van artikel 3 van die verordening.

21      Daarnaast blijkt uit de verzoeken om een prejudiciële beslissing duidelijk dat de hoofdgedingen alleen betrekking hebben op het geval waarin de onderhoudsplichtige door de onderhoudsgerechtigde wordt gedagvaard voor de rechter van de gewone verblijfplaats van de gerechtigde. De vragen van de verwijzende rechters moeten dus enkel tegen de achtergrond van artikel 3, sub b, van die verordening worden beantwoord.

22      Met hun vragen wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in de hoofdgedingen, op grond waarvan de rechterlijke bevoegdheden inzake grensoverschrijdende onderhoudsverplichtingen worden geconcentreerd bij de rechter in eerste aanleg die bevoegd is voor de vestigingsplaats van de appelrechter.

23      Om te beginnen zij verduidelijkt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de rechtspraak van het Hof over de bevoegdheidsregels inzake onderhoudsverplichtingen die voorkomen in het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32; hierna: „Executieverdrag”) en in verordening nr. 44/2001 – die in het verlengde van het Executieverdrag ligt – relevant blijft voor de analyse van de overeenkomstige bepalingen in verordening nr. 4/2009, voor zover de bepalingen van verordening nr. 44/2001 zijn vervangen bij de bepalingen betreffende bevoegdheidsregels van verordening nr. 4/2009.

24      Voorts zij herinnerd aan de vaste rechtspraak dat de bepalingen inzake bevoegdheidsregels autonoom moeten worden uitgelegd aan de hand van de doelstellingen en het stelsel van de betrokken verordening, alsook aan de hand van de algemene beginselen die voortvloeien uit de nationale rechtsordes (zie naar analogie arresten Cartier parfums-lunettes en Axa Corporate Solutions assurances, C‑1/13, EU:C:2014:109, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en flyLAL-Lithuanian Airlines, C‑302/13, EU:C:2014:2319, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25      Artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 moet dus worden uitgelegd tegen de achtergrond van de doelstellingen en de bewoordingen ervan, alsook van het stelsel waarvan het deel uitmaakt.

26      Dienaangaande blijkt in de eerste plaats uit punt 45 van de considerans van verordening nr. 4/2009 dat deze ertoe strekt een aantal maatregelen vast te stellen om de daadwerkelijke invordering van levensonderhoud in grensoverschrijdende gevallen te waarborgen en derhalve het vrije verkeer van personen in de Unie te vergemakkelijken. Volgens punt 9 van de considerans van die verordening dient een onderhoudsgerechtigde gemakkelijk in een lidstaat een beslissing te kunnen verkrijgen die automatisch, zonder enige andere formaliteit, uitvoerbaar is in een andere lidstaat.

27      In de tweede plaats heet het in punt 15 van de considerans van die verordening dat de bevoegdheidsregels die voortvloeien uit verordening nr. 44/2001 moeten worden aangepast, teneinde de behartiging van de belangen van onderhoudsgerechtigden te waarborgen en een goede rechtsbedeling in de Unie te bevorderen.

28      Wat de bevoegdheidsregels in grensoverschrijdende gedingen inzake levensonderhoud betreft, heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad in de context van artikel 5, punt 2, van het Executieverdrag te verduidelijken dat de afwijking voor bevoegdheidsregels inzake onderhoudsverplichtingen tot doel heeft de onderhoudsgerechtigde, die in een dergelijke procedure als de zwakste partij wordt beschouwd, een bijzondere bescherming te bieden (zie in die zin arresten Farrell, C‑295/95, EU:C:1997:168, punt 19, en Blijdenstein, C‑433/01, EU:C:2004:21, punten 29 en 30). In dat verband strekken de in verordening nr. 4/2009 neergelegde bevoegdheidsregels er, net zoals die van genoemd artikel 5, punt 2, toe om te waarborgen dat het bevoegde gerecht zich in de nabijheid van de onderhoudsgerechtigde bevindt, zoals ook de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

29      Eveneens zij benadrukt dat de doelstelling van een goede rechtsbedeling niet alleen moet worden benaderd vanuit de invalshoek van een optimalisering van de rechterlijke organisatie, maar ook – zoals de advocaat-generaal in punt 69 van zijn conclusie heeft opgemerkt – vanuit het belang van de partijen, ongeacht of het dat van de verzoeker of dat van de verweerder betreft, die met name eenvoudig toegang tot de rechter moeten kunnen hebben en in staat moeten zijn de bevoegdheidsregels te voorzien.

30      Artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 bepaalt het criterium aan de hand waarvan de rechter wordt aangewezen die bevoegd is om uitspraak te doen in grensoverschrijdende geschillen inzake onderhoudsverplichtingen, namelijk „de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft”. Die bepaling, waarin zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid wordt vastgesteld, beoogt eenheid te brengen in de regels inzake jurisdictiegeschillen (zie in die zin arrest Color Drack, C‑386/05, EU:C:2007:262, punt 30).

31      De Duitse regering en de Commissie hebben in hun schriftelijke opmerkingen bij het Hof benadrukt dat ofschoon artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid bepaalt van de gerechten die kennis mogen nemen van grensoverschrijdende geschillen inzake levensonderhoud, het niettemin enkel aan de lidstaten staat om in het kader van hun rechterlijke organisatie het gerecht aan te wijzen dat concreet bevoegd is om uitspraak te doen in dergelijke geschillen en de rechtsgebieden te bepalen van de gerechten van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft in de zin van artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009.

32      Dienaangaande zij vastgesteld dat de regels inzake jurisdictiegeschillen weliswaar zijn geharmoniseerd door de vaststelling van gemeenschappelijke aanknopingspunten, maar de lidstaten bevoegd blijven om de bevoegde rechter te bepalen (zie in die zin arresten Mulox IBC, C‑125/92, EU:C:1993:306, punt 25, en GIE Groupe Concorde e.a., C‑440/97, EU:C:1999:456, punt 31), op voorwaarde dat die nationale wettelijke regeling de doelstellingen van verordening nr. 4/2009 niet ondermijnt of deze haar nuttig effect niet ontneemt (zie met name in die zin arrest Zuid-Chemie, C‑189/08, EU:C:2009:475, punt 30, en naar analogie arrest C., C‑92/12 PPU, EU:C:2012:255, punt 79).

33      In casu moet in de eerste plaats worden onderzocht of in procedures inzake levensonderhoud een bevoegdheidsconcentratie zoals die aan de orde in de hoofdgedingen ertoe leidt dat personen die op het nationale grondgebied verblijven het aan verordening nr. 4/2009 ontleende voordeel verliezen dat zij de procedure kunnen voeren voor de rechter die voor hun gewone verblijfplaats bevoegd is.

34      In dat verband „is het gerecht van de woonplaats van de tot onderhoud gerechtigde het beste in staat om vast te stellen of hij behoeftig is en om de omvang van de behoeftigheid te bepalen”, zoals wordt vermeld op bladzijde 25 van het rapport van P. Jenard over het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1979, C 59, blz. 1).

35      Gepreciseerd zij echter dat de uitvoering van de in de punten 28 en 29 van het onderhavige arrest vermelde doelstellingen niet betekent dat de lidstaten op elke plaats in een bevoegd gerecht moeten voorzien.

36      Daarentegen is het van belang dat onder de gerechten die zijn aangewezen om uitspraak te doen in geschillen inzake onderhoudsverplichtingen, het gerecht bevoegd is dat een bijzonder nauwe band heeft met de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde.

37      De Commissie benadrukt in dat verband dat verordening nr. 4/2009 de vrijheid van de lidstaten om de bevoegde rechter te bepalen beperkt, voor zover de relatieve bevoegdheid moet afhangen van de plaats waar de onderhoudsgerechtigden hun gewone verblijfplaats hebben. De bevoegde rechter moet dus, in het kader van de eigen rechterlijke organisatie van de betrokken lidstaat, worden aangewezen op basis van een zinvolle band tussen die rechter en de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde.

38      In casu is op grond van de regel van § 28 AUG het Amtsgericht bevoegd dat bevoegd is voor de vestigingsplaats van het relatief bevoegde Oberlandesgericht waarvoor de onderhoudsgerechtigde eventueel moet verschijnen in geval van hoger beroep.

39      Die nationale bepaling, die als gerecht van de plaats waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft in de zin van artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009, een gerecht aanwijst waarvan het rechtsgebied mogelijk niet samenvalt met dat van het gerecht dat bevoegd is voor interne geschillen met hetzelfde voorwerp, draagt dus niet noodzakelijkerwijs bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van nabijheid.

40      Nabijheid tussen de bevoegde rechter en de onderhoudsgerechtigde – een van de doelstellingen van artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 – is evenwel niet de enige doelstelling van verordening nr. 4/2009, zoals in de punten 26 tot en met 29 van dit arrest in herinnering is gebracht.

41      In de tweede plaats moet dus worden onderzocht of een nationale regeling zoals die in de hoofdgedingen de doelstelling van verordening nr. 4/2009 om de inning van internationale vorderingen tot levensonderhoud zo veel mogelijk te vergemakkelijken, kan ondermijnen, omdat zij de procedure zou verzwaren door partijen een niet te verwaarlozen bijkomend tijdverlies te bezorgen.

42      De Duitse regering en de Commissie stellen dat een concentratie van rechterlijke bevoegdheden inzake onderhoudsverplichtingen zoals die aan de orde in de hoofdgedingen, een gunstig effect op de rechtsbedeling heeft, omdat aldus wordt voorzien in toegang tot gespecialiseerde gerechten, die dus meer expertise hebben in dit soort geschillen, die volgens hen feitelijk en rechtens vaak complex zijn.

43      In dat verband moet enerzijds worden opgemerkt dat ofschoon de omstandigheid dat de voor onderhoudsverplichtingen bevoegde gerechten een ander geografisch rechtsgebied hebben, met zich brengt dat de onderhoudsgerechtigde bij een grensoverschrijdend geschil in bepaalde gevallen een grotere afstand moet afleggen, deze veronderstelling niet noodzakelijk strookt met de werkelijkheid. De aanhangigmaking van een zaak betekent immers niet dat de partijen zich systematisch verplaatsen in elk stadium van de procedure. Teneinde de kosten verbonden aan de door verordening nr. 4/2009 geregelde procedures te beperken, is het derhalve in het bijzonder nuttig, zoals ook in punt 23 van de considerans van die verordening wordt gepreciseerd, dat zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van moderne communicatietechnologieën, met name bij het horen van partijen, aangezien die procedurele middelen partijen een verplaatsing kunnen besparen.

44      Anderzijds kan een bevoegdheidsregel zoals die in de hoofdgedingen tegelijk aan de in de punten 26 tot en met 29 van dit arrest vermelde vereisten voldoen, namelijk maatregelen treffen om de daadwerkelijke invordering van levensonderhoud in grensoverschrijdende gevallen te waarborgen, de belangen van onderhoudsgerechtigden behartigen en een goede rechtsbedeling bevorderen.

45      Een bevoegdheidsconcentratie zoals die aan de orde in de hoofdgedingen draagt immers bij tot de ontwikkeling van bijzondere expertise, die de doeltreffendheid van de invordering van een uitkering tot levensonderhoud verbetert en tegelijk een goede rechtsbedeling waarborgt en de belangen van de procespartijen behartigt.

46      Uitgesloten kan echter niet worden dat een dergelijke bevoegdheidsconcentratie de daadwerkelijke invordering van uitkeringen tot levensonderhoud in grensoverschrijdende gevallen beperkt, wat betekent dat het aan de verwijzende rechters staat om de bestaande situatie in de betrokken lidstaat concreet te onderzoeken.

47      Gelet op een en ander moet artikel 3, sub b, van verordening nr. 4/2009 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in de hoofdgedingen, op grond waarvan de rechterlijke bevoegdheden inzake grensoverschrijdende onderhoudsverplichtingen worden geconcentreerd bij de rechter in eerste aanleg die bevoegd is voor de vestigingsplaats van de appelrechter, tenzij deze regel bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstelling van een goede rechtsbedeling en de belangen van de onderhoudsgerechtigden behartigt, alsook de daadwerkelijke invordering van uitkeringen tot levensonderhoud vergemakkelijkt. Het staat aan de verwijzende rechters dit na te gaan.

 Kosten

48      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, sub b, van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in de hoofdgedingen, op grond waarvan de rechterlijke bevoegdheden inzake grensoverschrijdende onderhoudsverplichtingen worden geconcentreerd bij de rechter in eerste aanleg die bevoegd is voor de vestigingsplaats van de appelrechter, tenzij deze regel bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstelling van een goede rechtsbedeling en de belangen van de onderhoudsgerechtigden behartigt, alsook de daadwerkelijke invordering van uitkeringen tot levensonderhoud vergemakkelijkt. Het staat aan de verwijzende rechters dit na te gaan.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.