Language of document : ECLI:EU:C:2009:792

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

17 december 2009 (*)

„Richtlijn 85/577/EEG – Artikel 4 – Bescherming van consument – Buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten – Opzeggingsrecht – Informatieplicht van handelaar – Nietigheid van overeenkomst – Passende maatregelen”

In zaak C‑227/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Audiencia Provincial de Salamanca (Spanje) bij beslissing van 20 mei 2008, ingekomen bij het Hof op 26 mei 2008, in de procedure

Eva Martín Martín

tegen

EDP Editores, SL,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano (rapporteur), kamerpresident, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, A. Borg Barthet en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 12 maart 2009,

gelet op de opmerkingen van:

–        EDP Editores, SL, vertegenwoordigd door J. M. Sanchez Garcia, abogado,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door B. Plaza Cruz en J. López-Medel Bascones als gemachtigden,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Vidal Puig en W. Wils als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 mei 2009,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372, blz. 31; hierna: „richtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in een geding tussen EDP Editores, SL (hierna: „EDP”) en E. Martín Martín naar aanleiding van de weigering van deze laatste om de verplichtingen na te komen die zij had aangegaan bij de ondertekening van een overeenkomst die zij bij haar thuis met een vertegenwoordiger van EDP had gesloten.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsregeling

3        De vierde tot en met de zesde overweging van de considerans van de richtlijn luiden als volgt:

„[...] overeenkomsten die buiten de verkoopruimten van de handelaar worden gesloten, worden gekenmerkt door het feit dat het initiatief tot de besprekingen in de regel van de handelaar uitgaat en de consument zich op generlei wijze op deze besprekingen heeft voorbereid en wordt overvallen; [...] de consument [is] dikwijls niet in staat [...] kwaliteit en prijs van het aanbod met andere aanbiedingen te vergelijken; [...]

[...] aan de consument [moet] een recht [...] worden verleend tot opzegging van de overeenkomst binnen een termijn van ten minste 7 dagen, teneinde hem in staat te stellen zich te beraden over de verplichtingen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien;

[...] de nodige maatregelen moeten worden getroffen teneinde te bewerkstelligen dat de consument schriftelijk wordt voorgelicht over deze bedenktijd”.

4        Artikel 1, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„Deze richtlijn is van toepassing op overeenkomsten die tussen een handelaar die goederen levert of diensten verricht, en een consument worden gesloten:

[...]

–        tijdens een bezoek van de handelaar

i)      ten huize van deze consument of van een andere consument;

[...]

indien het bezoek niet op uitdrukkelijk verzoek van de consument plaatsvindt.”

5        Artikel 4 van de richtlijn bepaalt:

„De handelaar is verplicht de consument, in het geval van transacties als bedoeld in artikel 1, schriftelijk mededeling te doen van het feit dat hij het recht heeft de overeenkomst binnen de in artikel 5 gestelde termijnen op te zeggen, alsmede van de naam en het adres van degene tegen wie dit recht kan worden uitgeoefend.

Deze mededeling is gedateerd en bevat de gegevens ter identificatie van de overeenkomst. Deze mededeling wordt aan de consument gedaan:

a)      in het in artikel 1, lid 1, genoemde geval op het ogenblik waarop de overeenkomst wordt gesloten;

[...]

De lidstaten zien erop toe dat in hun nationale wetgeving passende bepalingen zijn opgenomen ter bescherming van de consument indien de in dit artikel bedoelde mededeling niet wordt gedaan.”

6        Artikel 5 van de richtlijn luidt als volgt:

„1.      De consument heeft het recht om, door middel van een kennisgeving binnen een termijn van ten minste 7 dagen na het tijdstip waarop de consument de in artikel 4 bedoelde informatie heeft ontvangen, op de door de nationale wetgeving voorgeschreven wijze en voorwaarden, afstand te doen van de gevolgen van zijn verbintenis. [...]

2.      De kennisgeving heeft tot gevolg dat de consument van alle verplichtingen uit de opgezegde overeenkomst is ontslagen.”

7        Artikel 8 van de richtlijn bepaalt:

„Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten gunstiger bepalingen vaststellen of handhaven met het oog op de bescherming van de consument op het gebied dat door deze richtlijn wordt bestreken.”

 Nationale regeling

8        De richtlijn is in Spaans recht omgezet bij wet 26/1991 van 21 november 1991 betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (BOE nr. 283 van 26 november 1991).

9        Artikel 3 van deze wet bepaalt:

„1.      De overeenkomst of het aanbod, zoals bedoeld in artikel 1, wordt schriftelijk vastgesteld in twee exemplaren, vergezeld van een herroepingsformulier, en wordt eigenhandig door de consument gedateerd en ondertekend.

2.      De overeenkomst bevat in duidelijke letters onmiddellijk boven de plaats die is voorbehouden voor de handtekening van de consument de duidelijke en nauwkeurige vermelding dat deze het recht heeft om zijn toestemming in te trekken en vermeldt de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht en de gevolgen ervan.

3.      Het herroepingsformulier bevat duidelijk de vermelding ‚herroepingsformulier’, met opgave van de naam en het adres van degene aan wie het gericht is en de gegevens aan de hand waarvan de overeenkomst en de contractpartijen kunnen worden geïdentificeerd.

4.      Na de ondertekening van de overeenkomst overhandigt de onderneming of de persoon die voor haar rekening optreedt een van de exemplaren en het herroepingsformulier aan de consument.

5.      De bewijslast betreffende de nakoming van de door dit artikel opgelegde verplichtingen rust op de onderneming.”

10      Artikel 4 van wet 26/1991 stelt de gevolgen van de niet-inachtneming van de in artikel 3 van deze wet genoemde voorwaarden vast als volgt:

„De overeenkomst die wordt gesloten, of een aanbod dat wordt gedaan, in strijd met de voorwaarden van het vorige artikel, kan op verzoek van de consument nietig worden verklaard.

De onderneming kan in geen geval een nietigheidsgrond aanvoeren, tenzij de niet-inachtneming uitsluitend te wijten is aan de consument.”

11      Artikel 9 van de wet bepaalt:

„De consument kan geen afstand doen van de bij deze wet verleende rechten. Contractuele bedingen die gunstiger zijn voor de consument, worden evenwel geldig geacht.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12      Martín Martín ondertekende op 20 mei 2003 bij haar thuis een overeenkomst met een vertegenwoordiger van EDP voor de aankoop van vijftien boeken, vijf dvd’s en een dvd-speler. Deze goederen werden haar geleverd op 2 juni 2003.

13      Daar de goederen niet werden betaald, verzocht EDP de Juzgado de Primera Instancia nº 1 de Salamanca, tegen Martín Martín een bevel tot betaling van een bedrag van 1 861,52 EUR, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente en de kosten, uit te vaardigen.

14      Tegen de uitspraak van 14 juni 2007 waarbij zij tot betaling van het gevorderde bedrag werd veroordeeld, stelde verweerster beroep in bij de Audiencia Provincial de Salamanca.

15      In haar verwijzingsbeslissing is de Audiencia Provincial de Salamanca om te beginnen van oordeel dat de betrokken overeenkomst nietig kan worden verklaard, aangezien verweerster niet naar behoren op de hoogte is gesteld van haar recht om haar toestemming binnen zeven dagen na ontvangst van de goederen in te trekken, noch van de voorwaarden waaronder dit recht kan worden uitgeoefend en van de gevolgen hiervan. De verwijzende rechter merkt evenwel op dat Martín Martín noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep een middel tot nietigverklaring heeft aangevoerd.

16      Gelet op het feit dat artikel 4 van wet 26/1991 eist dat de nietigverklaring van de overeenkomst die in strijd met de voorwaarden van artikel 3 van deze wet is gesloten, wordt gevorderd door de consument, en dat civiele procedures naar Spaans recht over het algemeen worden beheerst door het lijdelijkheidsbeginsel („principio de justicia rogada”), volgens hetwelk de rechter niet ambtshalve kan oordelen over feiten, bewijsmiddelen en aanspraken die door partijen niet in het geding zijn gebracht, vraagt de Audiencia Provincial de Salamanca zich af of zij bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing uitsluitend rekening moet houden met de in het kader van het verzet en het hoger beroep aangevoerde middelen, dan wel of zij op grond van de richtlijn bevoegd is ambtshalve uitspraak te doen over de eventuele nietigheid van de overeenkomst.

17      In deze omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Salamanca de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet artikel 153 EG, gelezen in samenhang met de artikelen 3 EG en 95 EG en met artikel 38 van het [op 7 december 2000 te Nice uitgevaardigde] Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [(PB C 364, blz. 1)] en met [de richtlijn], met name met artikel 4 daarvan, aldus worden uitgelegd dat de rechterlijke instantie waarbij hoger beroep tegen een vonnis in eerste aanleg wordt ingesteld, een onder deze richtlijn vallende overeenkomst ambtshalve nietig kan verklaren, ook al heeft de verwerende consument deze nietigheid nooit aangevoerd in het kader van zijn verzet tegen een bevel tot betaling, tijdens de mondelinge behandeling van de zaak of in het kader van het hoger beroep?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

18      Met haar vraag wenst de Audiencia Provincial de Salamanca in wezen te vernemen of artikel 4 van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een nationale rechterlijke instantie ambtshalve kan vaststellen dat deze bepaling is geschonden en een onder deze richtlijn vallende overeenkomst nietig kan verklaren op grond dat de consument niet over zijn opzeggingsrecht is voorgelicht, ook al heeft de consument deze nietigheid nooit aangevoerd voor de bevoegde nationale rechters.

19      Ter beantwoording van deze vraag dient om te beginnen te worden opgemerkt dat het gemeenschapsrecht in beginsel niet vereist dat de nationale rechterlijke instanties ambtshalve onderzoeken of bepalingen van gemeenschapsrecht zijn geschonden, indien zij voor het onderzoek van deze vraag buiten de grenzen van de door de partijen afgebakende rechtsstrijd zouden moeten treden en zich zouden moeten baseren op andere feiten en omstandigheden dan die waarop de partij die belang heeft bij de toepassing van deze bepalingen, haar vordering heeft gebaseerd (zie in die zin met name arresten van 14 december 1995, Van Schijndel en Van Veen, C‑430/93, Jurispr. blz. I‑4705, punt 22, en 7 juni 2007, Van der Weerd e.a., C‑222/05–C‑225/05, Jurispr. blz. I‑4233, punt 36).

20      Deze beperking van de bevoegdheid van de nationale rechter vindt haar rechtvaardiging in het beginsel dat het initiatief voor een procedure bij de partijen ligt en dat de rechter bijgevolg alleen in uitzonderingsgevallen ambtshalve kan optreden, wanneer het openbaar belang dit vereist (zie reeds aangehaalde arresten Van Schijndel en Van Veen, punt 21, en Van der Weerd e.a., punt 35).

21      Bijgevolg dient in de eerste plaats te worden bepaald of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde gemeenschapsrechtelijke bepaling, namelijk artikel 4 van de richtlijn, kan worden geacht op een dergelijk openbaar belang te zijn gebaseerd.

22      Zoals met name blijkt uit de vierde en de vijfde overweging van de considerans van de richtlijn, heeft deze tot doel, de consument te beschermen tegen het risico dat voortvloeit uit de specifieke omstandigheid dat de overeenkomst buiten de verkoopruimten wordt gesloten (arrest van 10 april 2008, Hamilton, C‑412/06, Jurispr. blz. I‑2383, punt 32). Een dergelijke overeenkomst wordt immers gekenmerkt door het feit dat het initiatief tot de besprekingen in de regel van de handelaar uitgaat en de consument zich op generlei wijze op deze huis-aan-huisverkoop heeft voorbereid door met name de prijs en de kwaliteit van de verschillende beschikbare aanbiedingen te vergelijken.

23      Gelet op dit gebrek aan evenwicht verzekert de richtlijn de bescherming van de consument door hem om te beginnen een opzeggingsrecht te verlenen. Dit recht beoogt immers juist het nadeel te compenseren dat de consument bij een huis-aan-huisverkoop buiten de verkoopruimten lijdt, door hem de mogelijkheid te bieden om zich gedurende een periode van ten minste zeven dagen te beraden over de verplichtingen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien (zie in die zin arrest Hamilton, reeds aangehaald, punt 33).

24      Ter versterking van de bescherming van de consument in een situatie waarin hij onverwachts wordt benaderd, vereist de richtlijn bovendien in artikel 4 dat de handelaar de consument schriftelijk mededeling doet van het feit dat hij het recht heeft de overeenkomst op te zeggen, alsook van de voorwaarden waaronder en de wijze waarop dit recht kan worden uitgeoefend.

25      Ten slotte blijkt uit artikel 5, lid 1, van de richtlijn dat de minimumtermijn van zeven dagen moet worden berekend vanaf het tijdstip waarop de consument deze informatie van de handelaar heeft ontvangen. Zoals het Hof reeds eerder heeft uitgelegd, is deze bepaling ingegeven door de overweging dat een consument die niet van zijn opzeggingsrecht op de hoogte is, dit recht onmogelijk kan uitoefenen (arrest van 13 december 2001, Heininger, C‑481/99, Jurispr. blz. I‑9945, punt 45).

26      Met andere woorden, de bij de richtlijn ingestelde beschermingsregeling vereist niet alleen dat de consument als zwakke partij het recht heeft om de overeenkomst op te zeggen, maar ook dat hij zich bewust wordt van zijn rechten doordat hij hierover uitdrukkelijk schriftelijk wordt voorgelicht.

27      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de bij artikel 4 van de richtlijn opgelegde informatieplicht een centrale plaats in de algemene opzet van deze richtlijn inneemt. Deze plicht vormt namelijk, zoals de advocaat-generaal in de punten 55 en 56 van haar conclusie heeft opgemerkt, een wezenlijke garantie dat het opzeggingsrecht daadwerkelijk kan worden uitgeoefend en dat de door de gemeenschapswetgever gewilde consumentenbescherming dus een nuttig effect sorteert.

28      Deze bepaling raakt bijgevolg het openbaar belang dat kan rechtvaardigen dat de nationale rechter actief ingrijpt in de zin van de in punt 20 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak om het gebrek aan evenwicht tussen de consument en de handelaar in het kader van buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten te compenseren.

29      In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat de nationale rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, ambtshalve de schending van artikel 4 van de richtlijn kan vaststellen indien de consument niet naar behoren over zijn opzeggingsrecht is voorgelicht.

30      Vervolgens dient ter beantwoording van de vraag van de Audiencia Provincial de Salamanca in de tweede plaats te worden gepreciseerd welke gevolgen aan een dergelijke schending kunnen worden verbonden en meer bepaald of de nationale rechter bij wie de zaak aanhangig is gemaakt, de overeenkomst die is gesloten zonder dat de betrokken informatieplicht is nagekomen, nietig kan verklaren.

31      Dienaangaande heeft het Hof gepreciseerd dat artikel 4, derde alinea, van de richtlijn het weliswaar aan de lidstaten overlaat om de gevolgen van de niet-nakoming van de informatieplicht te regelen, maar dat de nationale rechters bij wie een geding tussen particulieren aanhangig is gemaakt, het gehele nationale recht zo veel mogelijk in het licht van de bewoordingen en de doelstelling van de richtlijn moeten uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel (zie in het bijzonder in die zin arrest van 25 oktober 2005, Schulte, C‑350/03, Jurispr. blz. I‑9215, punten 69, 71 en 102).

32      In dit verband dient te worden opgemerkt dat met de uitdrukking „passende bepalingen ter bescherming van de consument” in artikel 4, derde alinea, van de richtlijn aan de nationale autoriteiten een beoordelingsmarge wordt verleend bij de bepaling van de gevolgen die aan een gebrek aan voorlichting dienen te worden verbonden, met dien verstande dat hiervan gebruik moet worden gemaakt conform het doel van de richtlijn, teneinde een – aan de specifieke omstandigheden van elk geval aangepaste – bescherming van de consument te verzekeren.

33      Voorts voert de richtlijn een minimale harmonisatie door, aangezien zij volgens artikel 8 ervan niet belet dat de lidstaten gunstiger bepalingen vaststellen of handhaven met het oog op de bescherming van de consument op het gebied dat door deze richtlijn wordt bestreken (zie in die zin arrest Hamilton, reeds aangehaald, punt 48).

34      In deze omstandigheden kan een maatregel zoals die welke door de verwijzende rechter wordt overwogen, die erin bestaat dat de litigieuze overeenkomst nietig wordt verklaard, als „passend” in de zin van bovengenoemd artikel 4, derde alinea, worden gekwalificeerd, voor zover hij de niet-nakoming van een verplichting bestraft waarvan de vervulling, zoals in de punten 26 en 27 van het onderhavige arrest is opgemerkt, essentieel is voor de wilsvorming van de consument en voor het bereiken van het door de gemeenschapswetgever gewenste beschermingsniveau.

35      Ten slotte dient te worden gepreciseerd dat deze conclusie niet uitsluit dat dit beschermingsniveau eveneens kan worden gewaarborgd via andere maatregelen, zoals de heropening van de termijnen voor het opzeggen van de overeenkomst, waardoor de consument in staat wordt gesteld het hem bij artikel 5, lid 1, van de richtlijn verleende recht uit te oefenen. Voorts moet de nationale rechter bij wie een zaak aanhangig is gemaakt in bepaalde omstandigheden mogelijkerwijs ook rekening houden met het feit dat de consument niet wil dat de betrokken overeenkomst nietig wordt verklaard (zie naar analogie arrest van 4 juni 2009, Pannon GSM, C‑243/08, Jurispr. blz. I‑00000, punt 33).

36      Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 4 van de richtlijn zich er niet tegen verzet dat een nationale rechterlijke instantie een onder deze richtlijn vallende overeenkomst ambtshalve nietig verklaart op grond dat de consument niet over zijn opzeggingsrecht is voorgelicht, ook al heeft de consument deze nietigheid nooit aangevoerd voor de bevoegde nationale rechters.

 Kosten

37      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 4 van richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten verzet zich er niet tegen dat een nationale rechterlijke instantie een onder deze richtlijn vallende overeenkomst ambtshalve nietig verklaart op grond dat de consument niet over zijn opzeggingsrecht is voorgelicht, ook al heeft de consument deze nietigheid nooit aangevoerd voor de bevoegde nationale rechters.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.