Language of document : ECLI:EU:C:2012:313

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. CRUZ VILLALÓN

van 24 mei 2012 (1)

Zaak C‑190/11

Daniela Mühlleitner

tegen

Ahmad Yusufi,

Wadat Yusufi

[Verzoek van het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]

„Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 – Uitlegging van arrest Pammer en Hotel Alpenhof – Activiteit via internet gericht op een andere lidstaat – Beperking van bevoegdheid tot op afstand gesloten consumentenovereenkomsten”





I –    Inleiding

1.        Met deze prejudiciële vraag wenst het Oberste Gerichstshof van het Hof te vernemen of consumentenovereenkomsten, wanneer daaraan voorbereidende handelingen via internet voorafgaan, op afstand moeten zijn gesloten indien de consument een beroep wil kunnen doen op de bijzondere bevoegdheidsgrond die is voorzien in de artikelen 15 en 16 van verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.(2)

2.        Deze vraag zou eenvoudig kunnen worden beantwoord aan de hand van aandachtige lezing van artikel 15, lid 1, sub c, van voornoemde verordening in combinatie met de ontstaansgeschiedenis ervan,(3) ware het niet dat een overweging in het arrest Pammer en Hotel Alpenhof, dat recentelijk door de Grote kamer van het Hof is gewezen, aldus zou kunnen worden uitgelegd dat het artikel als voorwaarde stelt dat de consumentenovereenkomst op afstand is gesloten. Dat is in ieder geval de vraag die de verwijzende rechter heeft voorgelegd.

3.        Het doel van deze zaak en van deze conclusie is dan ook vaststellen wat de strekking is van die passage in het arrest Pammer en Hotel Alpenhof, een passage die zich mijns inziens – ik wijs er nu reeds op – beperkt tot de specifieke kenmerken van die zaak, zonder dat daaruit een bijkomend algemeen vereiste is af te leiden dat de bijzondere bevoegdheid voor consumentenovereenkomsten beperkt.

II – Rechtskader

4.        De artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001, behorend tot Hoofdstuk II („Bevoegdheid”), afdeling 4 („Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten”), bepalen:

„Artikel 15

1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer:

[...]

c)      in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

[...]

Artikel 16

1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.

2. De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.

[...].”

III – Feiten en procesverloop voor de nationale rechter

5.        Daniela Mühlleitner, verzoekster in het hoofdgeding en woonachtig te Schwanenstadt, Oostenrijk, zocht op internet naar een tweedehands personenwagen voor privégebruik. Zij voerde op de website www.mobile.de de gewenste kenmerken van het voertuig in en vond daarop een link met een aanbod dat haar belangstelling wekte. Door deze link aan te klikken kwam verzoekster op de website van Ahmad Yusufi en Wadat Yusufi, verweerders in het hoofdgeding en gevestigd te Hamburg, Duitsland.

6.        Op de website van verweerders was een telefoonnummer met het Duitse internationale kengetal vermeld. Mühlleitner belde naar dat nummer en werd te woord gestaan door personeel van de onderneming van verweerders. Men zei haar dat het aangeboden voertuig niet meer beschikbaar was, maar dat er wel vergelijkbare aanbiedingen waren. Mühlleitner stemde ermee in dat haar per e-mail nadere informatie over een ander voertuig zou worden toegezonden, waaronder verschillende foto’s. Blijkens het dossier heeft Mühlleitner tijdens het telefoongesprek met verweerders melding gemaakt van het feit dat zij in Oostenrijk woonde, en gevraagd of dit met het oog op de aankoop van het voertuig een probleem was. Verweerders verklaarden dat dit geen enkel probleem vormde.

7.        Enige tijd later ging verzoekster naar Duitsland en sloot zij de koopovereenkomst met verweerders. Zij nam het voertuig in ontvangst en keerde terug naar haar woonplaats in Oostenrijk, alwaar zij, nadat verschillende gebreken waren vastgesteld en zij diverse malen zonder resultaat contact met verweerders had opgenomen, een rechtsvordering instelde tot terugbetaling van de koopprijs, alsmede tot schadevergoeding.

8.        De rechter in eerste aanleg wees de vordering af daar hij zich internationaal onbevoegd achtte. De loutere toegankelijkheid van de internetsite van verweerders vanuit Oostenrijk volstond naar zijn oordeel niet voor de toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregel van de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001. De rechter in hoger beroep bevestigde de beslissing en ook de onbevoegdheid van de Oostenrijkse rechter. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster zich voorzien bij het Oberste Gerichtshof, dat de onderhavige prejudiciële vraag aan het Hof heeft voorgelegd.

IV – Procedure voor het Hof

9.        Op 22 april 2011 is bij de griffie van het Hof het prejudiciële verzoek van het Oberste Gerichtshof binnengekomen, met de volgende vraag:

„Veronderstelt de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I-verordening), dat de overeenkomst tussen consument en ondernemer op afstand is gesloten?”

10.      Verzoekster en verweerders in het hoofdgeding, de Portugese Republiek, de Tsjechische Republiek, de Italiaanse Republiek, de Poolse Republiek, de Zwitserse Bondsstaat en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

V –    Prejudiciële vraag

11.      Het antwoord op de vraag van de verwijzende rechter blijkt duidelijk uit verordening nr. 44/2001 en de rechtspraak van het Hof. Zoals ik reeds in de inleiding van deze conclusie heb opgemerkt, is het enige element dat aan dit antwoord in de weg staat een passage in het arrest Pammer en Hotel Alpenhof, meer bepaald punt 87, die aldus kan worden opgevat dat voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, van voornoemde verordening de consumentenovereenkomst op afstand moet zijn gesloten.(4) Er hoeft derhalve geen uitspraak te worden gedaan over het in die bepaling genoemde aanknopingscriterium betreffende de gerichtheid van de activiteit. De onderhavige zaak beperkt zich tot een preliminaire vraag, te weten of van een op afstand gesloten overeenkomst sprake moet zijn om de bijzondere bevoegdheid voor consumentenovereenkomsten te kunnen inroepen.

12.      In het hierna volgende zal ik aantonen dat die voorwaarde niet wordt gesteld, niet in de toepasselijke regelgeving en evenmin in het arrest Pammer en Hotel Alpenhof zelf. Zou de bepaling veronderstellen dat de consumentenovereenkomst op afstand moet zijn gesloten, dan zou daarmee de omvang van de bevoegdheidsgrond tot een beperkt aantal situaties worden gereduceerd, wat niet met de doelstellingen van de verordening strookt. Ook alle ten deze interveniërende lidstaten en de Commissie zijn van opvatting dat artikel 15, lid 1, sub c, niet enkel ziet op consumentenovereenkomsten die op afstand zijn gesloten, en dat deze bepaling niet ten nadele van de consument mag worden uitgelegd.

13.      Ik onderschrijf deze opvatting van de lidstaten en de Commissie. Ter onderbouwing hiervan zal ik allereerst ingaan op de ontstaansgeschiedenis van artikel 15, lid 1, sub c. Vervolgens zal ik de bepaling bespreken in het licht van de rechtspraak van het Hof, met inbegrip van het arrest Pammer en Hotel Alpenhof. Ik zal met name nader ingaan op punt 87 van dat arrest, dat de aanleiding vormt voor het onderhavige prejudiciële verzoek.

A –    Ontstaansgeschiedenis van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001

14.      Het Executieverdrag van 1968, thans belichaamd in verordening nr. 44/2001, voorzag reeds in een bijzondere bevoegdheidsregel voor consumentenovereenkomsten, die echter wezenlijk anders was geformuleerd dan het huidige artikel 15. Volgens artikel 13, punt 3, van voornoemd Verdrag was de bijzondere bevoegdheidsregel van toepassing indien de consumentenovereenkomst betrekking had op de verstrekking van diensten of op de levering van roerende lichamelijke zaken, indien „de sluiting van de overeenkomst in de staat waar de consument woonplaats heeft, is voorafgegaan door een bijzonder voorstel of reclame”, dan wel „de consument in die staat de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht”.

15.      Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, had de formulering van het oude artikel 13, punt 3, Executieverdrag voornamelijk betrekking op consumentenovereenkomsten die op afstand waren gesloten. De twee in de bepaling genoemde gevallen zouden zich in de meerderheid van de gevallen voordoen via die contractuele modaliteit, zij het niet in alle gevallen. Zoals de Commissie stelt, stond niets in de weg aan de toepassing van het vroegere artikel 13, punt 3, van het Executieverdrag op een situatie waarin de ondernemer zich naar de woonplaats van de consument begaf om de overeenkomst aldaar ter plaatse te sluiten.

16.      De bij het huidige artikel 15 van verordening nr. 44/2001 ingevoerde wijzigingen zijn ingegeven door de ontwikkeling van de verkooptechnieken, met name op het gebied van de elektronische handel. Naar aanleiding daarvan heeft de Commissie een nieuwe formulering van het oude artikel 13, punt 3, Executieverdrag voorgesteld, die tijdens de wetgevingsprocedure niet wezenlijk is gewijzigd. Daarbij is de voorwaarde dat de consument de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen in zijn staat moest hebben verricht, vervallen.(5) Zoals de Commissie in het commentaar bij het voorgestelde artikel 15 opmerkte, houdt die wijziging in „dat artikel 15, eerste alinea, punt 3), eveneens van toepassing is op overeenkomsten die gesloten zijn in een andere lidstaat dan die waar de consument zijn woonplaats heeft”(6). Zij voegde daaraan toe: „[h]ierdoor wordt een berucht manco in de oude tekst van artikel 13 ondervangen, nl. dat de consument zich niet op deze beschermende bepaling kan beroepen wanneer hij door de wederpartij ertoe was aangespoord om voor de sluiting van de overeenkomst de lidstaat van zijn woonplaats te verlaten”.(7)

17.      Zowel de Zwitserse Bondsstaat als de Commissie verwijst voorts naar het Pocar-rapport, dat voor de uitlegging van artikel 15 alsmede artikel 15 van het Verdrag van Lugano (identiek aan dat van verordening nr. 44/2001) bijzonder relevant is.(8) In dat rapport wordt bij de bespreking van de bepaling die in deze procedure uitlegging behoeft, met betrekking tot het aanknopingscriterium uitdrukkelijk gesteld: „[n]iet de plaats waar de consument handelt, noch de plaats waar de overeenkomst is gesloten – eventueel in een ander land dan de woonstaat van de consument – is van belang: het enige relevante criterium zijn de activiteiten van de andere partij, die zij moet ontplooien in de woonstaat van de consument of die, eventueel langs elektronische weg, op deze staat gericht moeten zijn”(9). In deze gevallen, zo zegt het rapport, „kan de consument in zijn eigen woonstaat een procedure ex artikel 16 van het verdrag [van Lugano] inleiden, ongeacht de plaats waar de overeenkomst is gesloten en ongeacht de plaats waar de elektronisch verstrekte dienst is genoten”(10).

18.      Dit begrip van de bepaling wordt nog versterkt door de bij artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 ingevoerde uitbreiding van het aantal „consumentenovereenkomsten” waarop artikel 13 Executieverdrag van toepassing was. Terwijl artikel 13, eerste alinea, Executieverdrag de werkingssfeer van punt 3 van deze bepaling beperkte tot overeenkomsten betrekking hebbend op „de verstrekking van diensten of op de levering van roerende lichamelijke zaken”, is het nieuwe artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 in meer algemene en ruimere bewoordingen geformuleerd. De nieuwe bepaling ziet thans immers op alle overeenkomsten, ongeacht het voorwerp ervan, die door een consument zijn gesloten met een beroepsmatig handelende wederpartij in het kader van de handels‑ of beroepsactiviteiten van deze laatste.

19.      De gewijzigde formulering van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 is voor het Hof aanleiding geweest om recentelijk in het arrest Ilsinger vast te stellen dat „de specifieke toepassingsvoorwaarden waaraan bedoelde overeenkomsten moeten voldoen, die in artikel 13, eerste alinea, punt 3, sub a en b, van het Executieverdrag gedetailleerd waren opgesomd, thans in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 algemener [zijn] geformuleerd om de consument gelet op de nieuwe communicatiemiddelen en de ontwikkeling van de elektronische handel een betere bescherming te bieden”(11). Juist omdat de nieuwe formulering de belangen van de consument sterker beoogt te beschermen, verklaarde het Hof in dat arrest Ilsinger, in afwijking van wat het voorheen bij de uitlegging van het Executieverdrag had geoordeeld, dat artikel 15 „zich thans niet meer enkel [lijkt] uit te strekken tot de gevallen waarin partijen over en weer verbintenissen zijn aangegaan”(12).

20.      De Raad en de Commissie hebben een gezamenlijke verklaring over de artikelen 15 en 73 van verordening nr. 44/2001(13) uitgegeven, waarin de opvatting wordt bevestigd die het Hof nadien in die zaak Ilsinger tot de zijne heeft gemaakt. Met betrekking tot de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een consumentenovereenkomst, benadrukken beide instellingen dat artikel 15 „een aantal verkoopsmethoden [betreft], waaronder op afstand via het internet gesloten overeenkomsten”.(14) Daarbij wordt geenszins uitgesloten dat de consumentenovereenkomst langs andere wegen dan de overeenkomst op afstand tot stand kan komen, hetgeen steun biedt voor een ruime lezing van de bepaling wat de sfeer van de contractuele betrekkingen aangaat.

21.      Hieruit valt af te leiden dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 niet het aantal consumentenovereenkomsten dat onder de bijzondere bevoegdheid voor consumentenovereenkomsten valt, heeft willen beperken. Integendeel. Indien de Uniewetgever deze bevoegdheidsregel had willen beperken tot op afstand gesloten consumentenovereenkomsten, die bovendien door het recht van de Unie zijn geharmoniseerd,(15) dan had hij dat zonder enige twijfel uitdrukkelijk in die bepaling vastgelegd.

22.      Kortom, anders dan in de oude bepaling van het Executieverdrag het geval was, is het in artikel 15, lid 1, sub c, toegepaste aanknopingscriterium niet de plaats waar de consument zich bevindt, maar de commerciële activiteit gericht op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. Het relevante criterium is thans derhalve het territoriaal gebied waar degene die een goed of een dienst wil aanbieden, activiteiten beoogt te ontplooien.(16) Indien de markt waarop de ondernemer zich actief richt, de woonstaat omvat van de consument waarmee hij een contractuele betrekking aangaat, moet ervan uit worden gegaan dat zijn activiteit op die lidstaat is gericht.

23.      Het nieuwe artikel 15 van verordening nr. 44/2001 houdt bijgevolg een wezenlijke perspectiefwijziging in met betrekking tot de voorheen in het Executieverdrag voorziene regel, juist om het mogelijk te maken dat een consument die voorbereidende handelingen via elektronische communicatiemiddelen verricht, ook wanneer hij zich naar de lidstaat van de wederpartij begeeft om de overeenkomst te sluiten, de bescherming van artikel 15, lid 1, sub c, geniet.

B –    Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 en de normatieve en jurisprudentiële context ervan

24.      Naast de voorgeschiedenis van de in casu uit te leggen bepaling zijn er nog andere elementen, ditmaal in het geldende recht, die steun bieden voor de opvatting dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 zich niet beperkt tot op afstand gesloten consumentenovereenkomsten.

25.      Het doel van de bijzondere bevoegdheidsregel voor consumentenovereenkomsten is niets minder dan de bescherming van de consument, de zwakke partij in de contractuele verhouding, die een bijzondere bescherming behoeft. Dit wordt uitdrukkelijk gesteld in punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001, volgens hetwelk met betrekking tot verzekerings-, consumenten‑ en arbeidsovereenkomsten „de zwakke partij [moet] worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels”.(17)

26.      Bovendien worden overeenkomsten op afstand niet uitdrukkelijk genoemd in de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001. De ontstaansgeschiedenis van de bepaling, zoals weergegeven in de punten 16 tot en met 20 van deze conclusie, bevestigt integendeel dat de bijzondere bevoegdheidsregel van verordening nr. 44/2001 voor consumentenovereenkomsten tevens ziet op die gevallen waarin de wederpartij of de consument zich naar de woonplaats van de andere partij begeeft om de overeenkomst te sluiten.(18)

27.      Zouden we artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 aldus moeten uitleggen dat het uitsluitend van toepassing is op consumentenovereenkomsten die op afstand zijn gesloten, dan zouden talloze gevallen waarbij een consument is betrokken daarvan worden uitgesloten. Deze reeks gevallen is exponentieel toegenomen met de explosieve groei van de elektronische handel, waarbij het gebruikelijk is dat enerzijds de aanbieder op internet adverteert en zich via zijn website op een bepaalde markt richt, en dat anderzijds de consument zich informeert en besluit een overeenkomst aan te gaan op basis van de publiciteit die hij op internet waarneemt. In haar conclusie in de zaak Pammer en Hotel Alpenhof noemt advocaat-generaal Trstenjak het geval van via een internetsite geadverteerde geneeskundige zorg, waarbij in andere lidstaten woonachtige consumenten openlijk worden aangespoord om voor de diensten van het centrum te kiezen.(19) Ook valt te denken aan de aankoop van een kwetsbaar product, waarover de consument die in een andere lidstaat woont, nadat hem via e-mail publiciteit is toegezonden, met de verkoper tot overeenstemming komt, maar dat hij liever persoonlijk afhaalt, het moment waarop de overeenkomst wordt gesloten.

28.      Uit deze voorbeelden blijkt dat de consument, louter doordat hij zich voor het sluiten van de overeenkomst en de ontvangst van de waren of de dienst verplaatst, niet langer de bescherming van de bijzondere bevoegdheidsregel van de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001 zou genieten. Het is moeilijk te aanvaarden dat deze omstandigheid op zichzelf volstaat om tot een uitkomst te komen die duidelijk in strijd is met de doelstelling die door de bepalingen van verordening nr. 44/2001 op het gebied van consumentenovereenkomsten wordt nagestreefd.

29.      Ook zou, indien een restrictieve uitlegging van de bepaling werd aanvaard, de bijzondere bevoegdheid juist worden uitgesloten door een factor die de bescherming van de consument via verordening nr. 44/2001 zou moeten versterken in plaats van verzwakken: een grensoverschrijdende verplaatsing van de consument. Het zou paradoxaal zijn als de toepasselijkheid van een instrument als verordening nr. 44/2001 zou afhangen van het achterwege blijven van beweging van een van de contractpartijen, en meer nog van de zwakste partij waaraan de verordening een bijzonder gunstige behandeling wenst te geven.(20)

30.      Als we kijken naar andere wetsteksten die verband houden met verordening nr. 44/2001, blijkt dat het niet om een op afstand gesloten consumentenovereenkomst hoeft te gaan. Zo voorziet verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst,(21) in punt 25 van de considerans en in artikel 6 in een conflictregel voor consumentenovereenkomsten, waarvan het aanknopingscriterium overeenkomt met de bevoegdheidsregel van artikel 15 van verordening nr. 44/2001. Verordening nr. 593/2008 verwijst nergens naar het bestaan van een op afstand gesloten consumentenovereenkomst, maar enkel naar het belang van een commerciële activiteit gericht op de lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft. Of deze laatste zich al dan niet verplaatst naar aanleiding van de voorbereidende activiteit van de wederpartij is van geen enkel belang voor de vaststelling van het op de overeenkomst toepasselijke recht. Er wordt althans niet van gesproken dat de overeenkomst op afstand moet zijn gesloten.

31.      Het Hof heeft zich in zijn rechtspraak tot dusver over deze kwestie niet categorisch uitgesproken. Er zijn echter wel aanwijzingen dat het Hof lijkt te neigen naar een ruime uitlegging van de definitie van „overeenkomst” van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

32.      In het reeds aangehaalde arrest Ilsinger wees het Hof op het belang van het feit dat het huidige artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 betrekking heeft op „alle overeenkomsten, ongeacht het voorwerp ervan”, wanneer deze althans door een consument zijn gesloten met een beroepsmatig handelende wederpartij in het kader van de handels‑ of beroepsactiviteiten van deze laatste.(22) Het belang van dit kenmerk, de irrelevantie van het voorwerp van de overeenkomst, neemt verder toe bij een vergelijking met de formulering van de eerdere bepaling in het Executieverdrag, waarin de bevoegdheidsregel zich beperkte tot overeenkomsten betreffende „de verstrekking van diensten of de levering van onroerende lichamelijke zaken”. Zoals blijkt uit punt 20 van deze conclusie, is het Hof in de zaak Ilsinger op grond van een historische uitlegging van deze bepaling tot een uitbreiding gekomen van het soort consumentenovereenkomsten waarop de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 16 van verordening nr. 44/2001 van toepassing is. Het Hof heeft zonder twijfel afstand genomen van de eerdere rechtspraak gebaseerd op de uitlegging van het oude artikel 13 Executieverdrag, die de toepassing ervan beperkte tot wederkerige consumentenovereenkomsten.(23) Na de inwerkingtreding van verordening nr. 44/2001 en de nieuwe formulering van de bepaling verklaarde het Hof in het arrest Ilsinger dat voor de uitsluiting van eenzijdige consumentenovereenkomsten geen grondslag bestond.

33.      In de conclusie in voornoemde zaak Ilsinger kwam advocaat-generaal Trstenjak tot dezelfde uitkomst. Naast de in het arrest genoemde gronden benadrukte de advocaat-generaal het belang van de tussenzin waarmee artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 begint, die luidt: „in alle andere gevallen”.(24) Ik ben het met de advocaat-generaal eens dat deze uitdrukking veelzeggend is en dat het duidelijk is dat de term „alle” de grondslag ontneemt aan een uitlegging die het aantal consumentenovereenkomsten waarop de bepaling van toepassing is, reduceert.

34.      Ten slotte brengt het voorgaande ons linea recta bij het arrest Pammer en Hotel Alpenhof, en met name bij het omstreden punt 87 van het arrest. De Grote kamer van het Hof heeft in dat arrest voor het eerst uitlegging gegeven aan artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 teneinde aan te geven wanneer de op een internetsite voorgestelde activiteit van een ondernemer op een lidstaat is „gericht”. Na de opsomming van een aantal criteria analyseert het Hof de feitelijke omstandigheden van beide zaken. Met betrekking tot de zaak Hotel Alpenhof, waarin het ging om de bevoegdheid van de Duitse rechter om kennis te nemen van een geschil tussen een in Duitsland woonachtige consument en de eigenaar van een in Oostenrijk gelegen hotel, overwoog het Hof het volgende:

„85.      In een zaak als die tussen Hotel Alpenhof en Heller lijken verschillende [...] aanwijzingen voorhanden te zijn dat de ondernemer zijn activiteit op één of meerdere andere lidstaten dan de Republiek Oostenrijk heeft gericht. Het staat evenwel aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is.

86.      Hotel Alpenhof stelt evenwel dat de consumentenovereenkomst ter plaatse en niet op afstand wordt gesloten, aangezien de kamersleutels ter plaatse worden afgegeven en de betaling ter plaatse wordt verricht, en dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 dus niet van toepassing kan zijn.

87.      De omstandigheid dat de sleutels aan de consument worden overhandigd in de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd en dat de consument daar betaalt, staat evenwel niet aan de toepassing van deze bepaling in de weg indien de boeking en de bevestiging ervan op afstand hebben plaatsgevonden en de consument zich dus op afstand contractueel heeft verbonden.(25)

35.      Tot zover het arrest.

36.      Zoals ik in het begin heb opgemerkt, wenst de verwijzende rechter in verband met de formulering van voornoemd punt 87 te vernemen of het Hof de werkingssfeer van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 uitsluitend tot op afstand gesloten consumentenovereenkomsten heeft willen beperken. Zoals gezegd, ben ik van mening dat het antwoord ontkennend moet luiden, niet alleen op grond van de hiervoor gegeven argumenten, maar ook op grond van het arrest Pammer en Hotel Alpenhof zelf.

37.      Met de vaststelling dat in de zaak Hotel Alpenhof de overeenkomst op afstand was gesloten, heeft het Hof immers enkel de nadruk gelegd op een omstandigheid, niet op de vervulling van een dwingende voorwaarde van verordening nr. 44/2001. Dit blijkt ook uit de lezing van het arrest in zijn geheel, waarin bij de bespreking van de omstandigheden van de zaak Pammer, die met de zaak Hotel Alpenhof was gevoegd, in het geheel niet wordt verwezen naar de wijze waarop de overeenkomst tussen de partijen in die zaak is gesloten, op afstand dan wel ter plaatse. Daarbij komt dat advocaat-generaal Trstenjak in de conclusie in de zaak Pammer en Hotel Alpenhof zonder meer uitsluit dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 enkel van toepassing is op consumentenovereenkomsten die op afstand zijn gesloten.(26)

38.      Mijns inziens onderstreept het Hof in punt 87 van het arrest Pammer en Hotel Alpenhof het feit dat het om een overeenkomst op afstand gaat, niet om dit kenmerk als voorwaarde te stellen, maar juist om een te restrictieve uitlegging van artikel 15, lid 1, sub c, uit te sluiten. De verwijzing naar de overeenkomst op afstand dient om het belang aan te geven dat er een voorafgaande en voorbereidende precontractuele activiteit via internet moet zijn geweest, die van haar kant is gebaseerd op een informatie die via internet is gericht op het ruimtelijke gebied waar de consument zijn woonplaats heeft. Ik meen dat het Hof met zijn verwijzing naar de overeenkomst op afstand heeft willen benadrukken dat er in dit geval niet alleen voorbereidende handelingen waren die aan de aankomst van de consument bij Hotel Alpenhof voorafgingen, maar dat bovendien reeds vóórdat de sleutels werden overhandigd een overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen.

39.      Ik meen bijgevolg dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het niet veronderstelt dat de overeenkomst tussen consument en ondernemer op afstand is gesloten.

VI – Conclusie

40.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de door het Oberste Gerichtshof voorgelegde prejudiciële vraag te beantwoorden als volgt:

„Artikel 15, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, veronderstelt niet dat de overeenkomst tussen consument en ondernemer op afstand is gesloten.”


1–      Oorspronkelijke taal: Spaans.


2 – Verordening van de Raad van 22 december 2000 (PB 2001, L 12, blz. 1).


3 – Arrest van 7 december 2010 (C‑585/08 en C‑144/09, Jurispr. blz. I‑12527).


4 – Buiten het bewuste punt in het arrest Pammer en Hotel Alpenhof wordt in een deel van de literatuur openlijk ervoor gepleit dat de consumentenovereenkomst op afstand moet zijn gesloten. Zie bijvoorbeeld Kropholler, J. en von Hein, J., Europäisches Zivilprozessrecht, 9e ed., Art. 15 EuGVO, punt 27, en von Hein, J., Juristenzeitung, 2011, blz. 957.


5 – Voorstel van 14 juli 1999 voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 348 def.].


6 – Voorstel van de Commissie, aangehaald in de vorige voetnoot, blz. 16.


7 – Ibidem.


8 – Toelichtend rapport door Professor Fausto Pocar bij het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 30 oktober 2007, gepubliceerd in het Publicatieblad van 23 december 2009 (C 319, blz. 1).


9 – Pocar-rapport, aangehaald in de vorige voetnoot, punt 83 (mijn cursivering).


10 – Ibidem (mijn cursivering).


11 – Arrest van 14 mei 2009, Ilsinger (C‑180/06, Jurispr. blz. I‑3961, punt 50).


12 – Arrest Ilsinger, aangehaald in de vorige voetnoot, punt 51.


13 – Gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie over de artikelen 15 en 73 van verordening nr. 44/2001, te raadplegen in de Engelse taalversie via http://ec.europa.eu/civiljustice/homepage/homepage_ec_en_declaration.pdf.


14 – In de Engelse taalversie: „This provision relates to a number of marketing methods, including contracts concluded at a distance through the Internet”; in de Franse taalversie: „Cette disposition concerne plusieurs méthodes de commercialisation, dont les contrats conclus à distance par l’intermédiaire d’Internet”; in de Duitse taalversie: „Diese Bestimmung betrifft mehrere Absatzformen, darunter Vertragsabschlüsse im Fernabsatz über Internet”; of in de Italiaanse taalversie: „Detta disposizione riguarda diversi metodi di vendita, fra cui i contratti conclusi a distanza via Internet”.


15 – Zie artikel 2, punt 1, van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144, blz. 19), dat een autonome definitie geeft van de overeenkomst op afstand: „elke overeenkomst tussen een leverancier en een consument inzake goederen of diensten die wordt gesloten in het kader van een door de leverancier georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand waarbij, voor deze overeenkomst, uitsluitend gebruikgemaakt wordt van een of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst zelf”.


16 –      Zie Virgós Soriano, M., en Garcimartín Alférez, F., Derecho Procesal Civil Internacional.Litigación Internacional, 2e ed., Ed. Civitas, Madrid, 2007, blz. 171 en 172.


17 – Met betrekking tot de door de artikelen 15 en 16 van verordening nr. 44/2001 beoogde bescherming van de consument, alsook de eerdere bepalingen van het Executieverdrag, zie onder meer arresten van 21 juni 1978, Bertrand (150/77, Jurispr. blz. 1431, punt 14‑18); 19 januari 1993, Shearson Lehman Hutton (C‑89/91, Jurispr. blz. I‑139, punt 13‑16); 3 juli 1997, Benincasa (C‑269/95, Jurispr. blz. I‑3767, punten 13 en 14), en 20 januari 2005, Gruber (C‑464/01, Jurispr. blz. I‑439, punt 32), en arrest Pammer en Hotel Alpenhof, reeds aangehaald, punt 57.


18 –      Zie Leible, S., en Müller, M., Neue Juristische Wochenschrift, 2011, blz. 497, en Mankowski, P., Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrechts, 2009, blz. 242 e.v.


19 – Conclusie van 18 mei 2010, voetnoot 28.


20 – In dit verband is het van belang in gedachten te houden dat in punt 1 van de considerans van verordening nr. 44/2001 erop wordt gewezen dat deze tot hoofddoel heeft het vrije verkeer van personen te waarborgen: „[d]e Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte neemt de Gemeenschap onder meer op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken de maatregelen die voor de goede werking van de interne markt nodig zijn.”


21 – Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6), ter vervanging van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, te Rome ter ondertekening opengesteld op 19 juni 1980 (PB L 266, blz. 1). Verordening nr. 593/2008 is van toepassing op overeenkomsten die op of na 17 december 2009 zijn gesloten.


22 – Arrest Ilsinger, reeds aangehaald, punt 50.


23 – Arrest van 20 januari 2005, Engler (C‑27/02, Jurispr. blz. I‑481, punten 34‑37).


24 – Conclusie van 11 september 2008, punt 40.


25 –      Mijn cursivering.


26 –      Reeds aangehaalde conclusie, punt 55.