Language of document : ECLI:EU:C:2017:300

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

26 april 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Intellectuele en industriële eigendom – Richtlijn 2001/29/EG – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten – Artikel 3, lid 1 – Mededeling aan het publiek – Begrip – Verkoop van een mediaspeler – Aanvullende modules (,add‑ons’) – Publicatie van werken zonder toestemming van de rechthebbende – Toegang tot streamingwebsites – Artikel 5, leden 1 en 5 – Reproductierecht – Uitzonderingen en beperkingen – Rechtmatig gebruik”

In zaak C‑527/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 30 september 2015, ingekomen bij het Hof op 5 oktober 2015, in de procedure

Stichting Brein

tegen

Jack Frederik Wullems, tevens handelend onder de naam „Filmspeler”,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Tweede kamer, A. Prechal, C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 september 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        Stichting Brein, vertegenwoordigd door D. Visser en P. de Leeuwe, advocaten,

–        Jack Frederik Wullems, tevens handelend onder de naam „Filmspeler”, vertegenwoordigd door J. van Groenendaal, D. Stols en F. Blokhuis, advocaten,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door V. Ester Casas als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en D. Segoin als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, T. Rendas en M. Figueiredo als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda, T. Scharf en F. Wilman als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 december 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Stichting Brein, een stichting die de belangen behartigt van de auteursrechthebbenden, en Jack Frederik Wullems, inzake de verkoop door de laatste van een mediaspeler waarmee auteursrechtelijk beschermde audiovisuele werken vrij toegankelijk zijn ook zonder toestemming van de rechthebbenden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De overwegingen 9, 10, 23, 27 en 33 van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(9)      Bij een harmonisatie van het auteursrecht en de naburige rechten moet steeds van een hoog beschermingsniveau worden uitgegaan, omdat die rechten van wezenlijk belang zijn voor scheppend werk. De bescherming van deze rechten draagt bij tot de instandhouding en ontwikkeling van de creativiteit in het belang van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten, consumenten, cultuur, industrie en het publiek in het algemeen. De intellectuele eigendom is dan ook als een geïntegreerd deel van de eigendom erkend.

(10)      Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen, evenals de producenten om dat werk te kunnen financieren. De productie van fonogrammen, films en multimediaproducten, en van diensten, zoals ,diensten‑op‑aanvraag’, vereist aanzienlijke investeringen. Een adequate rechtsbescherming van de intellectuele eigendomsrechten is noodzakelijk om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen.

[...]

(23)      Deze richtlijn moet het recht van de auteur van mededeling van werken aan het publiek verder harmoniseren. Aan dit recht moet een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. Dit recht dient zich uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending. Dit recht heeft geen betrekking op enige andere handeling.

[...]

(27)      De beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten is op zich geen mededeling in de zin van deze richtlijn.

[...]

(33)      Er moet in een beperking op het uitsluitende reproductierecht worden voorzien, teneinde bepaalde reproductiehandelingen van voorbijgaande of incidentele aard mogelijk te maken, die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en uitsluitend worden uitgevoerd ten behoeve van hetzij de efficiënte doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon, hetzij het geoorloofde gebruik van een beschermd werk of ander materiaal. De betrokken reproductiehandelingen mogen op zich geen economische waarde bezitten. Voor zover zij aan deze voorwaarden voldoen, moet deze beperking ook gelden voor handelingen die elektronisch bladeren (browsing) en caching mogelijk maken, onder andere met het oog op het doelmatig functioneren van doorgiftesystemen, op voorwaarde dat de tussenpersoon de informatie niet modificeert en niet intervenieert bij het alom erkende en in de bedrijfstak gangbare rechtmatig gebruik van technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie. Het gebruik wordt als geoorloofd beschouwd indien het door de rechthebbende is toegestaan of niet bij wet is beperkt.”

4        Artikel 2 van richtlijn 2001/29, met het opschrift „Reproductierecht”, is als volgt geformuleerd:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5        Artikel 3 van de richtlijn, met het opschrift „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, bepaalt:

„1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

2.      De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

b)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

c)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

d)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.

3.      De in de leden 1 en 2 bedoelde rechten worden niet uitgeput door enige handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek of beschikbaarstelling aan het publiek overeenkomstig dit artikel.”

6        Artikel 5, leden 1 en 5, van die richtlijn luidt als volgt:

„1.      Tijdelijke reproductiehandelingen, als bedoeld in artikel 2, die van voorbijgaande of incidentele aard zijn, en die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procedé en die worden toegepast met als enig doel:

a)      de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of

b)      een rechtmatig gebruik

van een werk of ander materiaal mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezitten, van het in artikel 2 bedoelde reproductierecht zijn uitgezonderd.

[...]

5.      De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

 Nederlands recht

7        Artikel 1 van de Auteurswet bepaalt:

„Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.”

8        Artikel 12 van de Auteurswet luidt als volgt:

„1.      Onder de openbaarmaking van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt mede verstaan:

1°.      de openbaarmaking van een verveelvoudiging van het geheel of een gedeelte van het werk;

[...]”

9        Artikel 13a van die wet bepaalt:

„Onder de verveelvoudiging van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet verstaan de tijdelijke reproductie die van voorbijgaande of incidentele aard is, en die een integraal en essentieel onderdeel vormt van een technisch procedé dat wordt toegepast met als enig doel

a)      de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of

b)      een rechtmatig gebruik

van een werk mogelijk te maken, en die geen zelfstandige economische waarde bezit.”

10      Artikel 2 van de Wet op de Naburige Rechten bepaalt:

„1.      De uitvoerende kunstenaar heeft het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor een of meer van de volgende handelingen:

[...]

d.      het uitzenden, het heruitzenden, het beschikbaar stellen voor het publiek of het op een andere wijze openbaar maken van een uitvoering of een opname van een uitvoering of een reproductie daarvan.

[...]”

11      Artikel 6 van de Wet op de Naburige Rechten bepaalt:

„1.      De producent van fonogrammen heeft het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor

[...]

c.      het uitzenden, het heruitzenden, het beschikbaar stellen voor het publiek of het op een andere wijze openbaar maken van een door hem vervaardigd fonogram of een reproductie daarvan.

[...]”

12      Artikel 7a van de Wet op de Naburige Rechten luidt als volgt:

„1.      De producent van de eerste vastleggingen van films heeft het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor:

[...]

c.      het beschikbaar stellen voor het publiek van een door hem vervaardigde eerste vastlegging van een film of een reproductie daarvan.

[...]”

13      Artikel 8 van de Wet op de Naburige Rechten bepaalt:

„Een omroeporganisatie heeft het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor een of meer van de volgende handelingen:

[...]

e.      het beschikbaar stellen voor het publiek of op andere wijze openbaar maken van opnamen van programma’s of reproducties daarvan, ongeacht welke technische hulpmiddelen daarbij worden gebruikt. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14      Stichting Brein is een Nederlandse stichting die de belangen behartigt van auteursrechthebbenden.

15      Wullems biedt op meerdere websites, waaronder zijn eigen website www.filmspeler.nl, verschillende modellen van een mediaspeler te koop aan. Deze mediaspeler, die onder de aanduiding „filmspeler” wordt verkocht, is randapparatuur die als een medium fungeert tussen een bron van beeld en/of geluidssignalen enerzijds, en een televisie anderzijds.

16      Wullems heeft op deze speler open source software geïnstalleerd, die het mogelijk maakt vanuit een eenvoudig bedienbare grafische schil (user interface) via menustructuren bestanden af te lezen en hierop, zonder wijzigingen aan te brengen, op internet verkrijgbare en door derden gemaakte add‑ons geplaatst, waarvan enkele specifiek linken naar websites waarop beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden ter beschikking worden gesteld van internetgebruikers.

17      Deze add‑ons bevatten links die, wanneer zij met behulp van de afstandsbediening van deze mediaspeler worden geactiveerd, doorverwijzen naar door derden beheerde streamingwebsites, waaronder enkele met toestemming van rechthebbenden toegang bieden tot digitale content, terwijl andere toegang bieden tot dergelijke content zonder toestemming van rechthebbenden. De add‑ons dienen er met name toe de gewenste inhoud op te halen van streamingwebsites en deze middels een eenvoudige klik op te starten op de door Wullems verkochte mediaspeler wanneer die is aangesloten op een televisie.

18      Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, heeft Wullems de „filmspeler” aldus aangeprezen dat daarmee met name gratis en eenvoudig op een televisiescherm op internet toegankelijk audiovisueel materiaal kon worden bekeken zonder toestemming van de auteursrechthebbenden.

19      Op 22 mei 2014 heeft Stichting Brein Wullems gesommeerd om de verkoop van deze filmspeler te staken. Op 1 juli 2014 heeft Stichting Brein Wullems voor de verwijzende rechter gedagvaard en daarbij gevorderd dat Wullems werd geboden de verkoop van mediaspelers als de „filmspeler” of het aanbieden van hyperlinks die de gebruikers illegaal toegang bieden tot beschermde werken, te staken.

20      Voor de verwijzende rechter stelt Stichting Brein dat Wullems, met het in de handel brengen van de „filmspeler” een „mededeling aan het publiek” doet, die strijdig is met de artikelen 1 en 12 van de Auteurswet en de artikelen 2, 6, 7a en 8 van de Wet op de Naburige rechten. Deze bepalingen zouden moeten worden uitgelegd in het licht van artikel 3 van richtlijn 2001/29, dat in deze bepalingen is omgezet in Nederlands recht. De verwijzende rechter is in dat verband van oordeel dat de vraag of sprake is van mededeling aan het publiek in de omstandigheden als die aan de orde in het hoofdgeding, niet kan worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof.

21      Voorts heeft Wullems voor de verwijzende rechter betoogd dat het streamen van auteursrechtelijk beschermde werken uit ongeoorloofde bron, valt onder de in artikel 13a van de Auteurswet genoemde uitzondering, die moet worden uitgelegd in het licht van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29, waaraan in die bepaling uitvoering is gegeven. Volgens de verwijzende rechter heeft het Hof zich nog niet uitgesproken over de betekenis van het vereiste van „rechtmatig gebruik” in de zin van artikel 5, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/29.

22      Daarop heeft de rechtbank Midden-Nederland besloten de procedure te schorsen en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 3, lid 1, van [richtlijn 2001/29] aldus worden uitgelegd dat er sprake is van ‚een mededeling aan het publiek’ in de zin van die bepaling, wanneer iemand een product (mediaspeler) verkoopt waarin door hem add‑ons zijn geïnstalleerd die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken, zoals films, series en live-uitzendingen, zonder toestemming van de rechthebbenden, direct toegankelijk zijn gemaakt?

2)      Maakt het daarbij verschil

–        of de auteursrechtelijk beschermde werken in het geheel nog niet eerder of uitsluitend via een abonnement met toestemming van de rechthebbenden op internet openbaar zijn gemaakt?

–        of de add‑ons die hyperlinks bevatten naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden direct toegankelijk zijn gemaakt, vrij beschikbaar zijn en ook door de gebruikers zelf in de mediaspeler te installeren zijn?

–        of de websites en dus de daarop – zonder toestemming van de rechthebbenden – toegankelijk gemaakte auteursrechtelijk beschermde werken, ook zonder de mediaspeler door het publiek te benaderen zijn?

3)      Dient artikel 5 [van richtlijn 2001/29] aldus te worden uitgelegd dat er geen sprake is van ‚rechtmatig gebruik’ in de zin van lid 1, onder b), van die bepaling, indien een tijdelijke reproductie wordt gemaakt door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website van een derde waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden?

4)      Indien het antwoord op [de derde vraag] ontkennend luidt, is het maken van een tijdelijke reproductie door een eindgebruiker bij het streamen van een auteursrechtelijk beschermd werk van een website waarop dit auteursrechtelijk beschermde werk zonder toestemming van de rechthebbende(n) wordt aangeboden, dan strijdig met de ‚driestappentoets’ bedoeld in artikel 5, lid 5, [van richtlijn 2001/29]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste en tweede prejudiciële vraag

23      Met zijn eerste twee vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op de verkoop van een mediaspeler als die in het hoofdgeding, waarop vooraf add‑ons zijn geïnstalleerd die op internet beschikbaar zijn en hyperlinks bevatten naar voor het publiek vrij toegankelijke websites waarop auteursrechtrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden beschikbaar zijn gesteld.

24      Volgens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat auteurs het uitsluitende recht genieten de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

25      Krachtens deze bepaling beschikken auteurs dus over een recht van preventieve aard om te interveniëren tussen eventuele gebruikers van hun werk en de mededeling aan het publiek die deze gebruikers overwegen te doen, teneinde deze mededeling te verbieden (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 30, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Aangezien artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 het begrip „mededeling aan het publiek” niet preciseert, moet voor de betekenis en de draagwijdte ervan rekening worden gehouden met de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen en met de context van de uit te leggen bepaling (arrest van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Dienaangaande zij in herinnering gebracht dat uit de overwegingen 9 en 10 van richtlijn 2001/29 volgt dat deze als belangrijkste doelstelling heeft een hoog beschermingsniveau voor auteurs te verwezenlijken, zodat zij met name bij een mededeling aan het publiek een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen. Hieruit volgt dat aan het begrip „mededeling aan het publiek” een ruime betekenis moet worden gegeven, zoals overigens uitdrukkelijk vermeld staat in overweging 23 van die richtlijn (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 36, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28      Het Hof heeft met betrekking tot het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 tevens benadrukt dat dit een geïndividualiseerde beoordeling vergt (arrest van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Uit artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 komt naar voren dat het begrip mededeling aan het publiek twee cumulatieve elementen met elkaar verbindt, namelijk een „handeling bestaande in een mededeling” van een werk en de mededeling ervan aan een „publiek” (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 37, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Bij de beoordeling of een gebruiker een handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 verricht, moet rekening worden gehouden met meerdere niet-autonome en onderling afhankelijke, elkaar aanvullende criteria. Bijgevolg moeten zij zowel individueel als in hun onderling verband worden toegepast, aangezien deze criteria in verschillende concrete situaties met een zeer wisselende intensiteit een rol kunnen spelen [zie in die zin arresten van 15 maart 2012, SCF, C‑135/10, EU:C:2012:140, punten 78 en 79; 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland), C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 30, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 34].

31      Van deze criteria heeft het Hof allereerst de centrale rol van de gebruiker benadrukt. Die gebruiker verricht namelijk een mededelingshandeling wanneer hij, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, intervenieert om zijn klanten toegang te verlenen tot beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder een dergelijke interventie in beginsel geen toegang zouden hebben tot het verspreide werk (arresten van 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 46, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Vervolgens heeft het Hof gepreciseerd dat het begrip „publiek” ziet op een onbepaald aantal potentiële ontvangers, en bovendien een vrij groot aantal personen impliceert (arresten van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a., C‑607/11, EU:C:2013:147, punt 32; 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 41, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Het Hof heeft tevens eraan herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak, om te kunnen spreken van een „mededeling aan het publiek”, een beschermd werk moet worden meegedeeld volgens een specifieke technische werkwijze, die verschilt van de werkwijzen die tot dan toe werden gebruikt, of, bij gebreke daarvan, gericht moet zijn tot een „nieuw publiek”, dat wil zeggen een publiek dat door de houders van het auteursrecht nog niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling van hun werk aan het publiek (arresten van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a., C‑607/11, EU:C:2013:147, punt 26; 13 februari 2014, Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punt 24, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 37).

34      Tot slot heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat het niet zonder belang is te weten of met een mededeling in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, winst wordt beoogd (zie met name arresten van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 204; 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a., C‑607/11, EU:C:2013:147, punt 42, en 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 38).

35      Met betrekking tot, in de eerste plaats, de vraag of de verkoop van een mediaspeler als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een „handeling, bestaande in een mededeling” vormt in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, moet worden opgemerkt dat, zoals naar voren komt in overweging 23 van richtlijn 2001/29, het auteursrecht van mededeling aan het publiek, bedoeld in artikel 3, lid 1, zich uitstrekt tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending.

36      Daarenboven volgt uit artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, dat er met name reeds sprake is van een „handeling bestaande in een mededeling” wanneer een werk op zodanige wijze voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is, zonder dat van beslissend belang is of zij gebruikmaken van die mogelijkheid (zie arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37      Het Hof heeft in dat verband reeds geoordeeld dat het plaatsen op een website van hyperlinks naar beschermde werken die vrij beschikbaar zijn gesteld op een andere website, de gebruikers van de eerste website rechtstreeks toegang tot die werken verleent (arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a., C‑466/12, EU:C:2014:76, punt 18; zie ook in die zin beschikking van 21 oktober 2014, BestWater International, C‑348/13, EU:C:2014:2315, punt 15, en arrest van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 43).

38      Dit is ook het geval bij de verkoop van een mediaspeler als die in het hoofdgeding.

39      Zoals blijkt uit overweging 27 van richtlijn 2001/29, is de loutere beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten, geen dergelijke „mededeling” aan het publiek in de zin van die richtlijn.

40      Het Hof heeft in dit verband met betrekking tot de beschikbaarstelling van televisietoestellen in hotelkamers echter geoordeeld dat, ook al vormt de „loutere beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten” als zodanig geen „mededeling” in de zin van richtlijn 2001/29, deze installatie toch de toegang van het publiek tot de uitgezonden werken technisch mogelijk kan maken. Het doorgeven van een signaal door middel van televisietoestellen door een hotel aan de gasten die in de kamers ervan verblijven, is dan ook een mededeling aan het publiek, ongeacht de gebruikte techniek van doorgifte van het signaal (arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 46).

41      Zo moet ook worden overwogen dat in casu geen sprake kan zijn van „loutere” beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten om een mededeling mogelijk te maken of te verrichten. Zoals de advocaat-generaal in de punten 53 en 54 van zijn conclusie heeft benadrukt, installeert Wullems, welbewust van de gevolgen van zijn handelen, vooraf op de door hem in de handel gebrachte filmspeler add‑ons, waarmee de kopers ervan specifiek ook toegang krijgen tot beschermde werken die zonder toestemming van de rechthebbenden op streamingwebsites openbaar worden gemaakt en waarmee deze kopers deze werken op hun televisiescherm kunnen bekijken (zie naar analogie, arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:C:2006:764, punt 42). Daar met deze handeling rechtstreeks een verbinding kan worden gelegd tussen de websites die de werken waarop inbreuk wordt gemaakt uitzenden en de kopers van de mediaspeler, zonder welke deze kopers moeilijk zouden kunnen profiteren van de beschermde werken, is hier geen sprake van de in overweging 27 van de richtlijn bedoelde loutere beschikbaarstelling van fysieke faciliteiten. In dat verband komt uit de bij het Hof ingediende opmerkingen naar voren dat de streamingwebsites die in het hoofdgeding aan de orde zijn voor het publiek niet eenvoudig zijn te vinden en voor het merendeel ervan vaak veranderen.

42      Derhalve moet worden overwogen dat de levering van een mediaspeler als die in het hoofdgeding welke, gelet op de add‑ons die hierop vooraf zijn geïnstalleerd, via gestructureerde menu’s toegang biedt tot de links in deze modules, die, wanneer zij door middel van de afstandsbediening van deze mediaspeler worden geactiveerd, de gebruikers ervan rechtstreeks toegang bieden tot de beschermde werken die zonder toestemming van de auteursrechthebbenden zijn gepubliceerd, moet worden beschouwd als een handeling, bestaande in een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

43      In de tweede plaats kunnen de beschermde werken slechts onder het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 vallen wanneer zij daadwerkelijk aan een „publiek” worden medegedeeld (arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a., C‑607/11, EU:C:2013:147, punt 31).

44      In dat verband heeft het Hof ten eerste benadrukt dat het begrip „publiek” een zekere de‑minimisdrempel inhoudt, waardoor een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen niet onder dit begrip valt. Ten tweede dient, om dit aantal vast te stellen, rekening te worden gehouden met de cumulatieve gevolgen van de beschikbaarstelling van de werken aan de potentiële kijkers. Het is derhalve niet alleen van belang te weten hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel hiertoe achtereenvolgens toegang hebben [zie in die zin arresten van 15 maart 2012, Phonographic Performance (Ireland), C‑162/10, EU:C:2012:141, punt 35; 27 februari 2014, OSA, C‑351/12, EU:C:2014:110, punt 28, en 31 mei 2016, Reha Training, C‑117/15, EU:C:2016:379, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

45      In casu moet worden opgemerkt dat de mediaspeler, volgens de verwijzende rechter, door een vrij groot aantal personen is gekocht. Daarenboven richt de mededeling die in het hoofdgeding aan de orde is, zich op alle potentiële kopers van deze speler die over een internetaansluiting beschikken. Deze personen hebben bij de „live streaming” van de betrokken werken op internet tegelijk toegang tot de beschermde werken. Derhalve ziet deze mededeling op een onbepaald aantal potentiële kijkers en betreft zij een groot aantal personen (zie naar analogie arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a., C‑607/11, EU:C:2013:147, punten 35 en 36).

46      Hieruit volgt dat de beschermde werken door de in het hoofdgeding aan de orde zijnde mededeling daadwerkelijk aan een „publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 worden medegedeeld.

47      Daarenboven moet, wat de vraag betreft of deze werken zijn medegedeeld aan een „nieuw” publiek in de zin van de in punt 33 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, worden opgemerkt dat het Hof in zijn arrest van 13 februari 2014, Svensson e.a. (C‑466/12, EU:C:2014:76, punten 24 en 31) en in zijn beschikking van 21 oktober 2014 (BestWater International, C‑348/13, EU:C:2014:2315), heeft geoordeeld dat een dergelijk publiek een publiek is dat door de houders van het auteursrecht niet in aanmerking werd genomen toen zij toestemming verleenden voor de oorspronkelijke mededeling. In zijn arrest van 8 september 2016, GS Media (C‑160/15, EU:C:2016:644, punt 43), heeft het Hof benadrukt dat deze beslissingen het belang bevestigen van een toestemming van de houder van het auteursrecht op beschermde werken die beschikbaar zijn gesteld op een website in het licht van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aangezien deze bepaling nu juist bepaalt dat voor elke handeling bestaande in een mededeling van een werk aan het publiek toestemming moet worden verleend door de auteursrechthebbende.

48      Uit de in het vorige punt genoemde arresten blijkt namelijk dat de plaatsing op internet van hyperlinks naar een beschermd werk dat met de toestemming van de houders van auteursrechten op dat werk beschikbaar is gesteld op een andere website, niet kan worden aangemerkt als „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29. In dat verband heeft het Hof vastgesteld dat, aangezien en zolang dit werk beschikbaar is op de website waarnaar de hyperlink toegang biedt, de houders van het auteursrecht op dit werk, wanneer zij voor een dergelijke mededeling toestemming hebben verleend, moeten worden geacht alle internetgebruikers als publiek in aanmerking te hebben genomen, zodat de betrokken handeling bestaande in een mededeling niet is verricht aan een nieuw publiek. Dezelfde overweging kan echter niet uit deze arresten worden afgeleid wanneer een dergelijke toestemming ontbreekt (zie in die zin arrest van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punten 42 en 43).

49      Zo heeft het Hof voor recht verklaard, ten eerste, dat wanneer vaststaat dat een persoon die beschermde werken rechtstreeks toegankelijk maakt wist, of moest weten, dat de door hem geplaatste hyperlink rechtstreeks toegang biedt tot een illegaal op internet gepubliceerd werk, de verstrekking van die link moet worden beschouwd als een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29. Het Hof heeft hieraan toegevoegd dat dit ook geldt in het geval waarin die link de gebruikers van de website waarop deze link zich bevindt in staat stelt om beperkingsmaatregelen te omzeilen die op de website waar zich het beschermde werk bevindt, zijn getroffen teneinde de toegang van het publiek te beperken tot de abonnees ervan, zodat de plaatsing van een dergelijke link dus een weloverwogen interventie vormt zonder welke die gebruikers niet over de verspreide werken zouden kunnen beschikken. Tot slot heeft het Hof aangegeven dat wanneer het plaatsen van hyperlinks geschiedt met een winstoogmerk, van de plaatser van de hyperlink kan worden verwacht dat deze de nodige verificaties verricht om zich ervan te vergewissen dat het betrokken werk op de site waarnaar die links leiden, niet illegaal is gepubliceerd, zodat moet worden vermoed dat die plaatsing is geschied met volledige kennis van de beschermde aard van dat werk en van het eventuele ontbreken van toestemming van de auteursrechthebbende voor de publicatie op internet. In dergelijke omstandigheden en voor zover dit weerlegbare vermoeden niet is weerlegd, vormt de handeling bestaande in het plaatsen van een hyperlink naar een illegaal op internet gepubliceerd werk een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 (zie arrest van 8 september 2016, GS Media, C‑160/15, EU:C:2016:644, punten 49‑51).

50      In casu staat vast dat de verkoop van de filmspeler heeft plaatsgevonden in de wetenschap dat de vooraf op deze speler geïnstalleerde add‑ons met hyperlinks toegang bieden tot werken die illegaal op internet zijn geplaatst. Zoals in punt 18 van dit arrest in herinnering is geroepen, staat in de advertenties voor deze mediaspeler namelijk specifiek vermeld dat hiermee gratis en eenvoudig op een televisiescherm zonder toestemming van de auteursrechthebbenden op internet toegankelijk audiovisueel materiaal kan worden bekeken.

51      Overigens kan niet worden betwist dat deze mediaspeler wordt verstrekt met het doel hieruit winst te behalen, omdat de prijs voor deze mediaspeler wordt betaald met het doel directe toegang te verkrijgen tot de beschermde werken die zonder toestemming van de houders van het auteursrecht toegankelijk zijn op streamingsites. Zoals de Portugese regering benadrukt, is de door Wullems verkochte mediaspeler voor de potentiële koper juist voornamelijk aantrekkelijk omdat er add‑ons in zijn geïnstalleerd die de gebruiker linken naar websites waarop auteursrechtelijk beschermde films beschikbaar zijn zonder toestemming van de rechthebbenden.

52      Derhalve moet de verkoop van een dergelijke mediaspeler worden beschouwd als een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

53      Gelet op het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op de verkoop van een mediaspeler als die in het hoofdgeding, waarop vooraf add‑ons zijn geïnstalleerd die op internet beschikbaar zijn en hyperlinks bevatten naar voor het publiek vrij toegankelijke websites waarop auteursrechtrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden beschikbaar zijn gesteld.

 Derde en vierde prejudiciële vraag

 Ontvankelijkheid

54      In haar opmerkingen heeft de Commissie betoogd dat de derde en de vierde vraag hypothetisch zijn, omdat zij betrekking hebben op het streamen van auteursrechtelijk beschermde werken en niet op de verkoop van een mediaspeler.

55      In dat verband moet in herinnering worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, rekening houdend met de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van het recht van de Unie, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord op de gestelde vragen te geven (zie met name arrest van 22 september 2016, Microsoft Mobile Sales International e.a., C‑110/15, EU:C:2016:717, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

57      Dit is in de onderhavige zaak echter niet het geval. Het staat namelijk vast dat de derde en de vierde vraag verband houden met een reëel geschil van het hoofdgeding, aangezien de verwijzende rechter in antwoord op een verzoek om verduidelijkingen van het Hof krachtens artikel 101 van zijn Reglement voor de procesvoering, heeft gepreciseerd dat hij een antwoord op deze vragen nodig heeft ter beoordeling van de vorderingen van eiseres in het hoofdgeding, die de verwijzende rechter meer bepaald heeft verzocht om een verklaring voor recht dat het streamen van auteursrechtelijk beschermde werken uit illegale bron geen „rechtmatig gebruik” in de zin van artikel 5 van richtlijn 2001/29 is.

58      De vragen zijn derhalve ontvankelijk.

 Ten gronde

59      Met zijn derde en vierde vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat een handeling bestaande in de tijdelijke reproductie op een mediaspeler als die in het hoofdgeding, van een auteursrechtelijk beschermd werk dat is verkregen bij het streamen van een website van een derde waarop dit werk zonder toestemming van de houder van het auteursrecht wordt aangeboden, voldoet aan de voorwaarden van dat artikel.

60      Overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 geldt voor een reproductiehandeling slechts een uitzondering op het in artikel 2 van deze richtlijn bedoelde reproductierecht wanneer is voldaan aan vijf voorwaarden, namelijk:

–        deze handeling is tijdelijk;

–        zij is van voorbijgaande of incidentele aard;

–        zij vormt een integraal en essentieel onderdeel van een technisch procedé;

–        dit procedé wordt toegepast met als enig doel de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of een rechtmatig gebruik van een werk of beschermd materiaal mogelijk te maken, en

–        deze handeling bezit geen zelfstandige economische waarde.

61      Allereerst dient eraan te worden herinnerd dat deze voorwaarden cumulatief zijn, zodat wanneer niet is voldaan aan een van deze voorwaarden, de reproductiehandeling niet op grond van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 is uitgezonderd van het in artikel 2 ervan bedoelde reproductierecht (arrest van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 55, en beschikking van 17 januari 2012, Infopaq International, C‑302/10, EU:C:2012:16, punt 26).

62      Daarenboven volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de hiervoor genoemde voorwaarden eng moeten worden uitgelegd, aangezien artikel 5, lid 1, van deze richtlijn afwijkt van de bij die richtlijn vastgestelde algemene regel dat voor elke reproductie van beschermd werk toestemming van de houder van het auteursrecht is vereist (arresten van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punten 56 en 57; 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 162; beschikking van 17 januari 2012, Infopaq International, C‑302/10, EU:C:2012:16, punt 27, en arrest van 5 juni 2014, Public Relations Consultants Association, C‑360/13, EU:C:2014:1195, punt 23).

63      Dit geldt te meer omdat deze uitzondering moet worden uitgelegd in het licht van artikel 5, lid 5, van richtlijn 2001/29, op grond waarvan deze uitzondering slechts geldt in bepaalde bijzondere gevallen waarin geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk of van ander beschermd materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad (arrest van 16 juli 2009, Infopaq International, C‑5/08, EU:C:2009:465, punt 58).

64      Wat de voorwaarde betreft dat de betrokken handeling als enig doel heeft een doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon of een rechtmatig gebruik van een beschermd werk of beschermd materiaal mogelijk te maken, merkt de verwijzende rechter op dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde reproductiehandelingen niet beogen een dergelijke doorgifte mogelijk te maken. Derhalve moet worden onderzocht of deze handelingen als enig doel hebben een rechtmatig gebruik van een beschermd werk of beschermd materiaal mogelijk te maken.

65      In dit verband wordt, zoals uit overweging 33 van richtlijn 2001/29 blijkt, een gebruik als rechtmatig beschouwd indien het door de betrokken rechthebbende is toegestaan of indien het door de toepasselijke regeling niet wordt beperkt (zie ook arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 168; en beschikking van 17 januari 2012, Infopaq International (C‑302/10, EU:C:2012:16, punt 42).

66      Omdat de houders van het auteursrecht in het hoofdgeding geen toestemming hebben gegeven voor het betrokken gebruik van de werken, moet worden beoordeeld of de betrokken handelingen een gebruik van werken mogelijk maken dat niet door de toepasselijke regelgeving is beperkt, waarbij, zoals in punt 63 van dit arrest in herinnering is geroepen, noodzakelijkerwijze rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 bedoelde uitzondering slechts geldt in bepaalde bijzondere gevallen waarin geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.

67      In zijn arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a. (C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punten 170‑172), heeft het Hof vastgesteld dat vanuit het oogpunt van de televisiekijkers, de in die zaak aan de orde zijnde kortstondige reproductiehandelingen, waardoor de satellietdecoder en het televisiescherm correct werkten, de ontvangst van de uitzendingen met beschermde werken mogelijk maakten. Het Hof heeft in dat verband geoordeeld dat de enkele ontvangst van die uitzendingen op zich, dat wil zeggen het opvangen van het signaal en het weergeven van de uitzendingen in privékring, geen handeling is die door de geldende regeling is beperkt, zodat een dergelijke ontvangst als geoorloofd moet worden beschouwd in het geval van uitzendingen uit een andere lidstaat wanneer die ontvangst wordt gerealiseerd met behulp van buitenlandse decodeerapparatuur. Geconcludeerd werd dat de betreffende reproductiehandelingen als enig doel hadden een „rechtmatig gebruik” van de werken in de zin van artikel 5, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/29 mogelijk te maken.

68      Ook heeft het Hof in zijn beschikking van 17 januari 2012, Infopaq International (C‑302/10, EU:C:2012:16, punten 44 en 45), vastgesteld dat het maken van een samenvatting van persartikelen, ofschoon dit door de houders van het auteursrecht op die artikelen niet was toegestaan, niet door de toepasselijke regeling werd beperkt, zodat dat gebruik niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt.

69      Daarentegen moet in omstandigheden als die in het hoofdgeding en gelet op, met name, de inhoud van de in punt 18 van dit arrest genoemde reclame voor de mediaspeler en de in punt 51 van dit arrest opgemerkte omstandigheid dat deze speler hoofdzakelijk aantrekkelijk is voor de potentiële kopers omdat de betrokken add‑ons hierop reeds zijn geïnstalleerd, worden geoordeeld dat de koper van een dergelijke speler opzettelijk en welbewust, gratis en zonder toestemming toegang krijgt tot een aanbod van beschermde werken.

70      Ook moet worden geoordeeld dat, in beginsel, de tijdelijke reproductiehandelingen op een mediaspeler als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, van auteursrechtelijk beschermde werken die zijn verkregen van streamingwebsites van derden waar deze werken zonder toestemming van de rechthebbenden worden aangeboden, afbreuk kunnen doen aan de normale exploitatie van dergelijke werken en de wettige belangen van de rechthebbende kunnen schaden, aangezien, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 78 en 79 van zijn conclusie, dit normaliter leidt tot een vermindering van legale transacties met betrekking tot deze beschermde werken, die een ongerechtvaardigd nadeel oplevert voor de houders van het auteursrecht (zie in die zin arrest van 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 39).

71      Hieruit volgt dat deze handelingen niet aan de voorwaarden van artikel 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29 voldoen.

72      Gelet op het voorgaande moet op de derde en de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat handelingen bestaande in de tijdelijke reproductie, op een mediaspeler als die in het hoofdgeding, van een auteursrechtelijk beschermd werk dat is verkregen bij het streamen van een website van een derde waarop dit werk zonder toestemming van de houder van het auteursrecht wordt aangeboden, niet voldoet aan de in deze bepaling gestelde voorwaarden.

 Kosten

73      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Het begrip „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op de verkoop van een mediaspeler als die in het hoofdgeding, waarop vooraf addons zijn geïnstalleerd die op internet beschikbaar zijn en hyperlinks bevatten naar voor het publiek vrij toegankelijke websites waarop auteursrechtrechtelijk beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden beschikbaar zijn gesteld.



2)      Artikel 5, leden 1 en 5, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handeling bestaande in de tijdelijke reproductie, op een mediaspeler als die in het hoofdgeding, van een auteursrechtelijk beschermd werk dat is verkregen bij het streamen van een website van een derde waarop dit werk zonder toestemming van de houder van het auteursrecht wordt aangeboden, niet voldoet aan de in deze bepaling gestelde voorwaarden.


Ilešič

Lenaerts

Prechal

Toader

 

Jarašiūnas

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 26 april 2017.

De griffier

 

De president van de Tweede kamer

A. Calot Escobar

 

M. Ilešič


* Procestaal: Nederlands.