Language of document : ECLI:EU:C:2019:848

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

9 oktober 2019 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 593/2008 – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Artikel 14 – Cessie van vorderingen – Derdenwerking”

In zaak C‑548/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Saarländische Oberlandesgericht (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Saarland, Duitsland) bij beslissing van 8 augustus 2018, ingekomen bij het Hof op 23 augustus 2018, in de procedure

BGL BNP Paribas SA

tegen

TeamBank AG Nürnberg,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot (kamerpresident), R. Silva de Lapuerta, vicepresident van het Hof, C. Toader (rapporteur), L. Bay Larsen en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        TeamBank AG Nürnberg, vertegenwoordigd door C. Hecken, Rechtsanwältin,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Hellmann, U. Bartl en T. Henze als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek, J. Vláčil en A. Kasalická als gemachtigden,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en J. M. Hoogveld als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en M. Wilderspin als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 14 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6; hierna: „Rome I-verordening”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen BGL BNP Paribas SA (hierna: „BNP”), een bank met zetel in Luxemburg, en TeamBank AG Nürnberg (hierna: „TeamBank”), een bank met zetel in Duitsland, over de terbeschikkingstelling van een geldbedrag dat door de curator van een schuldenares van beide instellingen bij een Duitse rechterlijke instantie in bewaring was gegeven.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verdrag van Rome van 1980

3        Artikel 12 („Cessie”) van het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980 (PB 1980, L 266, blz. 1; hierna: „Verdrag van Rome van 1980”) bepaalt:

„1.      De verbintenissen tussen cedent en cessionaris van een vordering worden beheerst door het recht dat ingevolge dit verdrag op de tussen hen bestaande overeenkomst van toepassing is.

2.      Het recht dat de gecedeerde vordering beheerst, bepaalt of zij voor cessie vatbaar is, alsmede de betrekkingen tussen cessionaris en schuldenaar, de voorwaarden waaronder de cessie aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd.”

 Rome I-verordening

4        Het Verdrag van Rome van 1980 is vervangen door de Rome I-verordening. Overweging 38 van deze verordening luidt als volgt:

„Ten aanzien van de cessie van schuldvorderingen dient door het gebruik van de term ‚betrekkingen’ te worden verduidelijkt dat artikel 14, lid 1, ook van toepassing is op de goederenrechtelijke aspecten van een cessie tussen de cedent en de cessionaris in de rechtsordes waarin deze aspecten los van de aspecten van het verbintenissenrecht worden behandeld. De term ‚betrekkingen’ dient echter niet te worden opgevat betrekking hebbend op elke eventueel bestaande betrekking tussen een cedent en een cessionaris. De term wordt met name niet geacht betrekking te hebben op aangelegenheden die aan een cessie van vorderingen of contractuele subrogatie voorafgaan. De betekenis van de term dient strikt beperkt te blijven tot de aspecten die rechtstreeks de betrokken cessie van vorderingen of contractuele subrogatie betreffen.”

5        In artikel 14 van deze verordening, met als opschrift „Cessie van vorderingen en contractuele subrogatie”, staat te lezen:

„1.      De betrekkingen tussen cedent en cessionaris of tussen subrogant en gesubrogeerde uit hoofde van een contractuele subrogatie van een vordering op een andere persoon (,de schuldenaar’) worden beheerst door het recht dat ingevolge deze verordening op de tussen hen bestaande overeenkomst van toepassing is.

2.      Het recht dat de gecedeerde of gesubrogeerde vordering beheerst, bepaalt de vraag of de vordering voor cessie of subrogatie vatbaar is alsmede de betrekkingen tussen cessionaris of subrogant en schuldenaar, de voorwaarden waaronder de cessie of subrogatie aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd.

3.      Het concept cessie in dit artikel omvat daadwerkelijke overdrachten van vorderingen, overdrachten van vorderingen tot zekerheid alsmede verpandingen en andere zekerheidsrechten op vorderingen.”

6        In artikel 27, lid 2, van deze verordening is het volgende bepaald:

„Uiterlijk op 17 juni 2010 brengt de [Europese] Commissie aan het Europees Parlement, de Raad [van de Europese Unie] en het Europees Economisch en Sociaal Comité verslag uit over het vraagstuk van de werking van een cessie of subrogatie van een vordering jegens derden en de voorrang van de gecedeerde of gesubrogeerde vordering boven een recht van een ander persoon. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze verordening en een beoordeling van de gevolgen van de in te voeren bepalingen.”

 Verordening (EU) nr. 1215/2012

7        In artikel 26, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) staat te lezen dat „[b]uiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, [...] het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd [is]”.

 Duits recht

 BGB

8        § 398 van het Bürgerliche Gesetzbuch (burgerlijk wetboek, hierna: „BGB”) bepaalt:

„Een schuldvordering kan door de schuldeiser worden overgedragen door middel van een overeenkomst met een ander (cessie). Door sluiting van de overeenkomst treedt de nieuwe schuldeiser in de plaats van de oude schuldeiser.”

9        § 812 BGB bepaalt in lid 1 dat „degene die middels een prestatie van een derde of anderszins ten koste van deze derde iets zonder rechtsgrondslag verkrijgt, tot teruggave is gehouden”.

 EGBGB

10      Artikel 33 van het Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch (wet tot invoering van het burgerlijk wetboek; hierna: „EGBGB”), in de versie die van toepassing was tot de inwerkingtreding op 17 december 2009 van artikel 1 van het Gesetz zur Anpassung der Vorschriften des Internationalen Privatrechts an die Verordnung (EG) Nr. 593/2008 (wet tot aanpassing van de voorschriften van internationaal privaatrecht aan [de Rome I-]verordening) van 25 juni 2009 (BGBl. 2009 I, blz. 1574), bepaalde:

„1.      In geval van cessie van vordering worden de verplichtingen tussen de oude en de nieuwe schuldeiser beheerst door het recht dat van toepassing is op de tussen hen gesloten overeenkomst.

2.      Het recht dat van toepassing is op de overgedragen vordering bepaalt of de vordering kan worden overgedragen, welke de betrekkingen tussen de nieuwe schuldeiser en de schuldenaar zijn, onder welke voorwaarden de overdracht aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd.”

11      Artikel 33 EGBGB is ingetrokken bij de wet tot aanpassing van de voorschriften van internationaal privaatrecht aan de Rome I-verordening.

 Luxemburgs recht

12      Artikel 1690, lid 1, van het burgerlijk wetboek, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie, bepaalt dat „de cessie van vordering bij het ontbreken van een kennisgeving aan de schuldenaar niet jegens derden rechtsgeldig is”.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      TeamBank en een Luxemburgs onderdaan, met woonplaats in Duitsland en werkzaam als ambtenaar in Luxemburg (hierna: „schuldenares”), hebben op 29 maart 2011 een leningsovereenkomst naar Duits recht gesloten met cessie tot zekerheid van het pandbare deel van de actuele en toekomstige loon- en salarisvorderingen, met name pensioenrechten, die de schuldenares op haar Luxemburgse werkgever heeft. De werkgever is niet op de hoogte gesteld van deze cessie.

14      Op 15 juni 2011 heeft de schuldenares een bijkomende leningsovereenkomst met BNP gesloten. Deze tweede overeenkomst voorzag in cessie van dezelfde vorderingen van de schuldenares op haar Luxemburgse werkgever. Bij aangetekende brief van 20 september 2012 heeft BNP deze laatste van deze cessie in kennis gesteld, overeenkomstig het Luxemburgse recht dat van toepassing is op leningsovereenkomsten.

15      Bij beslissing van het Amtsgericht Saarbrücken (rechter in eerste aanleg Saarbrücken, Duitsland) van 5 februari 2014 is jegens de schuldenares een insolventieprocedure geopend. In dit verband heeft de aangestelde curator bij de Luxemburgse werkgever van de schuldenares een deel van haar salarisbestanddelen, ter hoogte van 13 901,64 EUR, in beslag genomen en dit bedrag bij het Amtsgericht Merzig (rechter in eerste aanleg Merzig, Duitsland) in bewaring gegeven. De curator heeft deze bewaargeving gerechtvaardigd door de onzekerheid over de identiteit van de schuldeiser van dit bedrag, aangezien elk van de twee partijen in het hoofdgeding rechten als separatist inroept met betrekking tot een vordering van 71 091,54 EUR voor TeamBank en een vordering van 31 942,95 EUR voor BNP.

16      TeamBank en BNP hebben bij het Landgericht Saarbrücken (rechter in tweede aanleg Saarbrücken, Duitsland) respectievelijk een vordering en een vordering in reconventie ingesteld om vrijgifte te verkrijgen van het volledige in bewaring gegeven bedrag van 13 901,64 EUR. Deze rechter heeft de vordering van TeamBank toegewezen en de vordering in reconventie van BNP afgewezen.

17      BNP heeft tegen de beslissing van het Landgericht Saarbrücken hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Daarbij betoogt zij dat de cessie aan TeamBank weliswaar eerder had plaatsgevonden, maar dat die eerste cessie niet ter kennis van de Luxemburgse werkgever was gebracht. Krachtens de Luxemburgse wetgeving die op die cessie van toepassing is, is deze kennisgeving echter een voorwaarde voor de geldigheid van de cessie van vorderingen, zodat de eerste cessie geen rechtsgevolgen teweegbrengt. Alleen de tweede cessie – aan BNP – is volgens haar naar behoren ter kennis gebracht, zodat alleen BNP om de terbeschikkingstelling van het volledige in bewaring gegeven bedrag van 13 901,64 EUR kan verzoeken.

18      Na zijn internationale bevoegdheid op grond van artikel 26 van verordening nr. 1215/2012 te hebben vastgesteld, merkt de verwijzende rechter op dat de partijen in het hoofdgeding hun vorderingen baseren op lid 1 van § 812 BGB, dat betrekking heeft op ongerechtvaardigde verrijking.

19      De verwijzende rechter vraagt zich met name af of de Rome I-verordening aldus kan worden uitgelegd dat daarbij het recht wordt vastgesteld dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vordering in geval van meervoudige cessie, zodat kan worden bepaald wie de houder van de vordering is.

20      Dienaangaande wijst de verwijzende rechter erop dat de Duitse rechtsleer op dit punt verdeeld is. Sommige auteurs menen dat de regel van artikel 14, leden 1 en 2, van deze verordening exhaustief is en ook betrekking heeft op de derdenwerking van een cessie van vordering. Volgens anderen is het rechtsvacuüm een bewuste keuze.

21      Bovendien merkt de verwijzende rechter op dat de toepassing van de Duitse collisieregels wordt bemoeilijkt door de intrekking van artikel 33 EGBGB bij de wet tot aanpassing van het internationaal privaatrecht aan de Rome I-verordening.

22      In deze omstandigheden heeft het Saarländische Oberlandesgericht (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Saarland, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is artikel 14 van [de Rome-I-]verordening toepasselijk op de derdenwerking in het geval van meervoudige cessie?

2)      Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord: door welk recht wordt de derdenwerking in dat geval geregeld?

3)      Indien de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord: is die bepaling van toepassing naar analogie?

4)      Indien de derde prejudiciële vraag bevestigend moet worden beantwoord: door welk recht wordt de derdenwerking in dat geval geregeld?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

23      Met zijn vier vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 14 van de Rome I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het rechtstreeks of bij wijze van analogie het recht aanwijst dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van schuldvordering in het geval van meervoudige cessie door dezelfde schuldeiser aan opeenvolgende cessionarissen.

24      Om te beginnen dient te worden vastgesteld dat artikel 14 van de Rome I-verordening in de plaats is gekomen van artikel 12 van het Verdrag van Rome van 1980, dat geen betrekking had op de derdenwerking van een cessie van schuldvordering (zie in die zin Rapport betreffende het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst door Mario Giuliano, hoogleraar aan de Universiteit van Milaan, en Paul Lagarde, hoogleraar aan de Universiteit van Parijs I, PB 1980, C 282, blz. 1).

25      Wat de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling betreft, dient er vervolgens aan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. De ontstaansgeschiedenis van een bepaling van Unierecht kan ook relevante gegevens voor de uitlegging van die bepaling bevatten (arrest van 10 december 2018, Wightman e.a., C‑621/18, EU:C:2018:999, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      In de eerste plaats moet worden nagegaan of artikel 14 van de Rome I-verordening volgens de bewoordingen ervan uitdrukkelijk het recht aanwijst dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van schuldvordering in geval van meervoudige cessie.

27      Zoals al uit het opschrift ervan („Overdracht van vorderingen”) blijkt, stelt artikel 14 van deze verordening collisieregels vast voor verschillende aspecten van de cessie van grensoverschrijdende vorderingen.

28      Ten eerste worden krachtens artikel 14, lid 1, van de verordening de betrekkingen tussen cedent en cessionaris uit hoofde van een contractuele subrogatie van een vordering op de schuldenaar beheerst door het recht dat ingevolge die verordening op de tussen hen bestaande overeenkomst van toepassing is.

29      Ten tweede luidt artikel 14, lid 2, van de Rome I-verordening dat het recht dat de gecedeerde vordering beheerst, bepalend is voor de vraag of de vordering voor cessie vatbaar is en voor de betrekkingen tussen cessionaris en schuldenaar, de voorwaarden waaronder de cessie aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd.

30      Ten slotte bepaalt artikel 14, lid 3, van de Rome I-verordening dat het concept „cessie” in dat artikel daadwerkelijke overdrachten van vorderingen, overdrachten van vorderingen tot zekerheid alsmede verpandingen en andere zekerheidsrechten op vorderingen omvat.

31      Bijgevolg verwijzen de bewoordingen van artikel 14 van de Rome I-verordening niet naar de derdenwerking van een cessie van vordering.

32      Ten aanzien van de context van artikel 14 van de Rome I-verordening volgt uit overweging 38 ervan dat „aangelegenheden die voorafgaan” aan een cessie van vorderingen, zoals een eerdere cessie van dezelfde vordering in het kader van meervoudige cessie, weliswaar een „goederenrechtelijk aspect” van de cessie kunnen vertegenwoordigen, maar niet onder het begrip „betrekkingen” tussen cedent en cessionaris in de zin van artikel 14, lid 1, van deze verordening vallen. In deze overweging wordt gepreciseerd dat de term „betrekkingen” strikt beperkt moet blijven tot de aspecten die rechtstreeks betrekking hebben op de cessie van de vordering in kwestie.

33      Betreffende de ontstaansgeschiedenis van artikel 14 van de Rome I-verordening dient te worden vastgesteld dat volgens artikel 13, lid 3, van het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) [COM(2005) 650 def.] de derdenwerking van een cessie van vordering weliswaar zou worden beheerst door het recht van het land waar de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft op het moment van de cessie of de overdracht, maar dat dit voorstel tijdens de onderhandelingen in de Raad niet is aanvaard.

34      Voorts voorziet artikel 27, lid 2, van de Rome I-verordening in de verplichting voor de Commissie om „verslag [...] uit te brengen over het vraagstuk van de werking van een cessie of subrogatie van een vordering jegens derden”, en om bij dat verslag zo nodig „een voorstel tot wijziging van [de Rome I-] verordening en een beoordeling van de gevolgen van de in te voeren bepalingen” te voegen.

35      Op 29 september 2016 werd dit verslag [COM(2016) 626 final] door de Commissie voorgelegd aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Er blijkt uit dat er geen uniforme collisieregels bestaan die de derdenwerking van cessies van vorderingen regelen en dat het noodzakelijk is dat de Uniewetgever deze vaststelt.

36      Op 12 maart 2018 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen [COM(2018) 96 final], waaruit blijkt dat de derdenwerking van de cessie van vorderingen in beginsel zou kunnen worden beheerst door het recht van het land waar de cedent zijn gewone verblijfplaats heeft.

37      Hieruit volgt dat in de huidige stand van het Unierecht het ontbreken van collisieregels die specifiek betrekking hebben op de derdenwerking van cessies van schuldvorderingen berust op een keuze van de Uniewetgever.

38      Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 14 van de Rome I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat het noch rechtstreeks, noch bij wijze van analogie het recht aanwijst dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vordering in het geval van meervoudige cessie door dezelfde schuldeiser aan opeenvolgende cessionarissen.

 Kosten

39      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 14 van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) moet aldus worden uitgelegd dat het noch rechtstreeks, noch bij wijze van analogie het recht aanwijst dat van toepassing is op de derdenwerking van een cessie van vordering in het geval van meervoudige cessie door dezelfde schuldeiser aan opeenvolgende cessionarissen.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.