Language of document : ECLI:EU:C:2017:144

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

1 maart 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/29/EG – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Artikel 9 – Toegang tot de kabel van omroepdiensten – Begrip ‚kabel’ – Wederdoorgifte door een derde via internet van uitzendingen van commerciële televisiezenders – ‚Live streaming’”

In zaak C‑275/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (rechter in tweede aanleg, Engeland en Wales, afdeling civiel recht, Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 2 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 8 juni 2015, in de procedure

ITV Broadcasting Limited,

ITV2 Limited,

ITV Digital Channels Limited,

Channel Four Television Corporation,

4 Ventures Limited,

Channel 5 Broadcasting Limited,

ITV Studios Limited

tegen

TVCatchup Limited (in vereffening),

TVCatchup (UK) Limited,

Media Resources Limited,

in tegenwoordigheid van:

The Secretary of State for Business, Innovation and Skills,

Virgin Media Limited,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz (rapporteur), kamerpresident, E. Juhász, C. Vajda, K. Jürimäe en C. Lycourgos, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 mei 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        ITV Broadcasting Limited, ITV2 Limited, ITV Digital Channels Limited, Channel Four Television Corporation, 4 Ventures Limited, Channel 5 Broadcasting Limited, ITV Studios Limited, vertegenwoordigd door J. Mellor, QC, en Q. Cregan, barrister, geïnstrueerd door P. Stevens en J. Vertes, solicitors,

–        TVCatchup (UK) Limited en Media Resources Limited, vertegenwoordigd door M. Howe, QC, geïnstrueerd door L. Gilmore, solicitor,

–        Virgin Media Limited, vertegenwoordigd door T. de la Mare, QC, geïnstrueerd door B. Allgrove, solicitor,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, aanvankelijk vertegenwoordigd door V. Kaye als gemachtigde, bijgestaan door C. May, QC, en door J. Riordan, barrister, vervolgens door J. Kraehling als gemachtigde, bijgestaan door A. Robertson, QC,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Scharf en J. Samnadda als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 september 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dat verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen ITV Broadcasting Limited, ITV2 Limited, ITV Digital Channels Limited, Channel Four Television Corporation, 4 Ventures Limited, Channel 5 Broadcasting Limited en ITV Studios Limited, enerzijds, en TVCatchup Limited, in vereffening (hierna: „TVC”), TVCatchup (UK) Limited (hierna: „TVC UK”) en Media Resources Limited, anderzijds, over de uitzending door deze laatste via internet van televisie-uitzendingen van verzoeksters in het hoofdgeding.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        De overwegingen 4, 20, 23, 32 en 60 van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(4)      Geharmoniseerde rechtsregels op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten zullen voor meer rechtszekerheid zorgen, een hoog niveau van bescherming van de intellectuele eigendom waarborgen en aldus aanzienlijke investeringen in creativiteit en innovatie, met inbegrip van de netwerkinfrastructuur, bevorderen, hetgeen weer tot groei en vergroting van het concurrentievermogen van de Europese industrie zal leiden, [...]

[...]

(20)      Deze richtlijn is gebaseerd op beginselen en voorschriften die reeds zijn vastgelegd in de op dit gebied geldende richtlijnen, met name de richtlijnen [91/250/EEG, 92/100/EEG, 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB 1993, L 248, blz. 15), 93/98/EEG en 96/9/EG]. Zij ontwikkelt die beginselen en voorschriften verder en integreert ze in het perspectief van de informatiemaatschappij. De bepalingen van deze richtlijn moeten de bepalingen van voornoemde richtlijnen onverlet laten, tenzij in deze richtlijn anders is bepaald.

[...]

(23)      Deze richtlijn moet het recht van de auteur van mededeling van werken aan het publiek verder harmoniseren. Aan dit recht moet een ruime betekenis worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan. [...]

[...]

(32)      Deze richtlijn bevat een uitputtende opsomming van de beperkingen en restricties op het reproductierecht en het recht van mededeling aan het publiek. [...]

[...]

(60)      De bescherming waarin deze richtlijn voorziet, mag geen afbreuk doen aan nationale of communautaire wettelijke bepalingen op andere gebieden, zoals industriële eigendom, gegevensbescherming, voorwaardelijke toegang, toegang tot overheidsdocumenten en het voorschrift betreffende de volgorde van de exploitatie door de media, welke gevolgen kunnen hebben voor de bescherming van het auteursrecht of naburige rechten.”

4        Artikel 1 van richtlijn 2001/29, met het opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt:

„1.      Deze richtlijn heeft betrekking op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten in het kader van de interne markt, met bijzondere klemtoon op de informatiemaatschappij.

2.      Behoudens de in artikel 11 bedoelde gevallen, doet deze richtlijn geen afbreuk aan en raakt zij op generlei wijze aan de bestaande bepalingen van de Gemeenschap betreffende:

[...]

c)      het auteursrecht en de naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel;

[...]”

5        Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt onder het opschrift „Reproductierecht”:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

[...]

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen al dan niet via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

6        Artikel 3 van deze richtlijn, met het opschrift „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, luidt:

„1.      De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

2.      De lidstaten voorzien ten behoeve van:

[...]

d)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de beschikbaarstelling voor het publiek, per draad of draadloos, op zodanige wijze dat de leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd er toegang toe hebben, toe te staan of te verbieden.”

7        Artikel 5 van richtlijn 2001/29, met het opschrift „Beperkingen en restricties”, bepaalt:

„3.      De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

[...]

5.      De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

8        Artikel 9 van dezelfde richtlijn bepaalt onder het opschrift „Voortgezette toepassing van andere wettelijke bepalingen”:

„Deze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name octrooirechten, handelsmerken, rechten inzake tekeningen of modellen, gebruiksmodellen, topografieën van halfgeleiderproducten, lettertypes, voorwaardelijke toegang, toegang tot de kabel van omroepdiensten, de bescherming van nationaal bezit, vereisten inzake wettelijk depot, beperkende praktijken en oneerlijke concurrentie, handelsgeheimen, veiligheid, vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en persoonlijke levenssfeer, toegang tot overheidsdocumenten en het overeenkomstenrecht.”

 Recht van het Verenigd Koninkrijk

9        De Copyright, Designs and Patents Act 1988 (wet van 1988 op het auteursrecht, modellen en octrooien), zoals gewijzigd bij de Copyright and Related Rights Regulations 2003 (decreet van 2003 op het auteursrecht en de naburige rechten) (hierna: „CDPA”), houdende tenuitvoerlegging van richtlijn 2001/29, bepaalt in section 73 onder het opschrift „Ontvangst van een uitzending en wederdoorgifte ervan via de kabel”:

„(1)      Deze section is van toepassing wanneer een uitzending vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt ontvangen en onmiddellijk via de kabel wordt wederdoorgegeven.

(2)      Het auteursrecht op de uitzending wordt niet geschonden:

(a)      wanneer wederdoorgifte via de kabel beantwoordt aan een ter zake dienend vereiste, of

(b)      indien en voor zover die uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij via de kabel wordt wederdoorgegeven en indien en voor zover zij deel uitmaakt van een in aanmerking komende dienst.

(3)      Het auteursrecht op enig in de uitzending opgenomen werk wordt niet geschonden indien en voor zover de uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij via de kabel wordt wederdoorgegeven. [...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

10      Verzoeksters in het hoofdgeding zijn commerciële televisiezenders die naar nationaal recht auteursrechten bezitten op hun televisie-uitzendingen en op de films en de andere onderdelen van hun uitzendingen. Zij worden gefinancierd uit de reclame in het kader van hun uitzendingen.

11      TVC bood op internet televisieomroepdiensten aan waarmee de gebruiker via internet kosteloos „rechtstreeks” streams van televisie-uitzendingen, waaronder die van verzoeksters in het hoofdgeding, kon ontvangen. Aan TVC is surseance van betaling verleend, en sindsdien worden haar handelsactiviteit en haar diensten verricht door TVC UK op grond van een door Media Resources Limited verleende licentie.

12      Verzoeksters in het hoofdgeding hebben TVC voor de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (rechter in eerste aanleg, Engeland en Wales, afdeling civiel recht, Verenigd Koninkrijk) gedaagd wegens schending van hun auteursrechten. Die rechterlijke instantie heeft het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van het begrip „mededeling aan het publiek” in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29.

13      Na de uitspraak van het arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a. (C‑607/11, EU:C:2013:147), heeft de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, vastgesteld dat TVC de auteursrechten van verzoeksters in het hoofdgeding had geschonden door een mededeling aan het publiek. Met betrekking tot drie televisiezenders, te weten ITV, Channel 4 en Channel 5, heeft die rechterlijke instantie echter geoordeeld dat TVC een verweer kon ontlenen aan section 73, lid 2, onder b), en lid 3, CDPA.

14      Verzoeksters in het hoofdgeding hebben hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechterlijke instantie. TVC UK en Media Resources Limited zijn voor die rechterlijke instantie toegevoegd als verwerende partijen.

15      De verwijzende rechterlijke instantie merkt op dat section 73 CDPA voorziet in een verweer tegen een vordering wegens schending van het auteursrecht op een uitzending of op ieder in een uitzending opgenomen werk, dat toepasselijk is „wanneer een uitzending vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt ontvangen en onmiddellijk via de kabel wordt wederdoorgegeven”. Zij zet uiteen dat het verweer waarover zij zich moet uitspreken geen betrekking heeft op section 73, lid 2, onder a), en lid 3, CDPA, waaruit onder meer volgt dat het auteursrecht op het uitgezonden werk niet wordt geschonden „wanneer wederdoorgifte via de kabel beantwoordt aan een ter zake dienend vereiste”, maar uitsluitend op section 73, lid 2, onder b), en lid 3, van die wet, waarin wordt bepaald dat dat recht niet wordt geschonden „indien en voor zover die uitzending is bedoeld voor ontvangst in het gebied waarin zij via de kabel wordt wederdoorgegeven en indien en voor zover zij deel uitmaakt van een in aanmerking komende dienst”.

16      Van oordeel dat section 73 CDPA moet worden uitgelegd gelet op artikel 9 van richtlijn 2001/29, heeft de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (rechter in tweede aanleg, Engeland en Wales, afdeling civiel recht, Verenigd Koninkrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„Met betrekking tot de uitlegging van artikel 9 van richtlijn 2001/29, en in het bijzonder van de zin ,[d]eze richtlijn doet geen afbreuk aan bepalingen betreffende met name [...] toegang tot de kabel van omroepdiensten’:

1)      Staat de geciteerde zin toe dat een nationale bepaling verder wordt toegepast met een werkingssfeer van het begrip ,kabel’ als omschreven in het nationale recht of wordt de werkingssfeer van dat deel van artikel 9 bepaald door de betekenis van ,kabel’ als omschreven in het Unierecht?

2)      Indien het begrip ,kabel’ in artikel 9 wordt bepaald door het Unierecht, wat betekent dit begrip dan?

a)      Heeft het een technologisch specifieke betekenis die is beperkt tot traditionele kabelnetwerken die worden beheerd door gewone kabeldienstaanbieders?

b)      Zo niet, heeft het dan een technologisch neutrale betekenis die functioneel vergelijkbare, via internet doorgegeven diensten omvat?

c)      Omvat het hoe dan ook straalverbindingen tussen vaste zendmasten?

3)      Is de geciteerde zin van toepassing 1) op bepalingen die van kabelnetwerken vereisen dat zij bepaalde uitzendingen wederdoorgeven of 2) op bepalingen die de wederdoorgifte van uitzendingen via de kabel toestaan a) indien de wederdoorgifte simultaan gebeurt en beperkt is tot de gebieden waarvoor de uitzendingen bestemd waren en/of b) indien de wederdoorgifte uitzendingen betreft op zenders waarop bepaalde openbaredienstverplichtingen rusten?

4)      Indien de werkingssfeer van het begrip ,kabel’ in artikel 9 wordt bepaald door het nationale recht, gelden dan voor de bepaling van nationaal recht de Unierechtelijke beginselen van evenredigheid en van een billijk evenwicht tussen de rechten van houders van auteursrechten, de rechten van kabeleigenaars en het algemeen belang?

5)      Is artikel 9 beperkt tot de bepalingen van nationaal recht die golden op de datum waarop tot de richtlijn was besloten, de datum waarop die in werking trad of de uiterste datum voor omzetting ervan, of is dat artikel ook van toepassing op latere bepalingen van nationaal recht die betrekking hebben op toegang tot de kabel van omroepdiensten?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Derde vraag

17      Met haar derde vraag, die eerst moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of artikel 9 van richtlijn 2001/29, meer in het bijzonder het begrip „toegang tot de kabel van omroepdiensten”, aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling zich uitstrekt tot, en ingevolge deze bepaling is toegestaan, een nationaal voorschrift op grond waarvan het auteursrecht niet wordt geschonden in geval van rechtstreekse wederdoorgifte per kabel, daaronder begrepen in voorkomend geval via internet, in het gebied van aanvankelijke uitzending, van werken die worden uitgezonden op televisiezenders waarop openbaredienstverplichtingen rusten.

18      Dienaangaande moet worden vastgesteld dat aan het begrip „toegang tot de kabel van omroepdiensten” in artikel 9 van richtlijn 2001/29 bij gebreke van uitdrukkelijke verwijzing naar het recht van de lidstaten in de hele Unie een autonome en eenvormige uitlegging moet worden gegeven, waarbij rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 32, en 10 november 2016, Private Equity Insurance Group, C‑156/15, EU:C:2016:851, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      In de eerste plaats volgt reeds uit de bewoordingen „toegang tot de kabel” dat dat begrip verschilt van het begrip „wederdoorgifte via de kabel”, waarbij alleen dit laatste begrip in het kader van richtlijn 2001/29 de uitzending van audiovisuele inhoud aanduidt.

20      Aangaande in de tweede plaats de context van artikel 9 van richtlijn 2001/29, deze bevat, zoals de advocaat-generaal in punt 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, in artikel 1, lid 2, onder c), reeds een bepaling die uitdrukkelijk betrekking heeft op de „doorgifte via de kabel” en de bepalingen van Unierecht dienaangaande, in het onderhavige geval die van richtlijn 93/83, van de werkingssfeer van die richtlijn uitsluit.

21      Voor zover nodig moet worden opgemerkt dat de bepalingen van richtlijn 93/83 irrelevant zijn voor het hoofdgeding. Dit laatste heeft betrekking op een doorgifte binnen één lidstaat, terwijl richtlijn 93/83 enkel voorziet in een minimale harmonisatie van een aantal aspecten van de bescherming van auteursrechten en naburige rechten in geval van mededeling aan het publiek per satelliet of doorgifte via de kabel van uitzendingen die afkomstig zijn uit andere lidstaten (arrest van 7 december 2006, SGAE, C‑306/05, EU:2006:764, punt 30).

22      Wat in de derde plaats de doelstelling van richtlijn 2001/29 betreft, deze heeft als voornaamste doelstelling een hoog beschermingsniveau voor de auteurs te verwezenlijken, zodat dezen een passende beloning voor het gebruik van hun werk kunnen ontvangen, met name bij een mededeling aan het publiek (zie in die zin arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a., C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punt 186).

23      Gelet op dit hoge niveau van bescherming ten gunste van de auteurs heeft het Hof, op het verzoek om een prejudiciële beslissing in het kader van het hoofdgeding in eerste aanleg, reeds geoordeeld dat het begrip mededeling aan het publiek in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 ruim moet worden opgevat, zoals uitdrukkelijk wordt verklaard in overweging 23 van die richtlijn, en dat doorgifte via een internetstream, zoals in het hoofdgeding, een dergelijke mededeling vormt (zie in die zin arrest van 7 maart 2013, ITV Broadcasting e.a., C‑607/11, EU:C:2013:147, punten 20 en 40).

24      Hieruit volgt dat een dergelijke mededeling bij gebreke van instemming van de betrokken auteur in beginsel ongeoorloofd is, behalve indien zij valt onder artikel 5 van die richtlijn, dat een uitputtende lijst van uitzonderingen en beperkingen op het in artikel 3 van dezelfde richtlijn neergelegde recht van mededeling aan het publiek bevat, zoals in overweging 32 van deze laatste wordt bevestigd.

25      In het onderhavige geval staat vast dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wederdoorgifte onder geen van de in artikel 5 van richtlijn 2001/29 uitputtend opgesomde uitzonderingen en beperkingen valt.

26      Zoals de advocaat-generaal in de punten 37 en 38 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt uit artikel 9 van richtlijn 2001/29, gelezen in samenhang met overweging 60 van die richtlijn, dat deze erop gericht is dat de bepalingen die gelden op anderegebieden dan het bij deze richtlijn geharmoniseerde gebied gehandhaafd blijven.

27      Een uitlegging van artikel 9 van richtlijn 2001/29 in die zin dat op grond ervan een wederdoorgifte als die in het hoofdgeding zonder instemming van de auteurs is toegestaan in andere gevallen dan die voorzien in artikel 5 van die richtlijn, zou niet alleen indruisen tegen het doel van dat artikel 9, maar ook tegen de uitputtende aard van dat artikel 5 en zou daarmee schadelijk zijn voor de verwezenlijking van het voornaamste doel van die richtlijn, een hoog niveau van bescherming ten gunste van de auteurs te waarborgen.

28      In dat verband is irrelevant of de oorspronkelijke doorgifte van de beschermde werken al dan niet is gedaan op televisiezenders waarop openbaredienstverplichtingen rusten. Richtlijn 2001/29 biedt geen grondslag op grond waarvan het gerechtvaardigd zou zijn, de inhoud van die zenders minder bescherming te bieden.

29      Gelet op al het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 9 van richtlijn 2001/29, meer in het bijzonder het begrip „toegang tot de kabel van omroepdiensten”, aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet uitstrekt tot, en ingevolge deze bepaling niet is toegestaan, een nationaal voorschrift op grond waarvan het auteursrecht niet wordt geschonden in geval van rechtstreekse wederdoorgifte per kabel, daaronder begrepen in voorkomend geval via internet, in het gebied van de oorspronkelijke uitzending, van werken die worden uitgezonden op televisiezenders waarop openbaredienstverplichtingen rusten.

 Eerste, tweede, vierde en vijfde vraag

30      Gelet op het antwoord op de derde vraag hoeven de eerste, de tweede, de vierde en de vijfde vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

31      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 9 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, meer in het bijzonder het begrip „toegang tot de kabel van omroepdiensten”, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet uitstrekt tot, en ingevolge deze bepaling niet is toegestaan, een nationaal voorschrift op grond waarvan het auteursrecht niet wordt geschonden in geval van rechtstreekse wederdoorgifte per kabel, daaronder begrepen in voorkomend geval via internet, in het gebied van de oorspronkelijke uitzending, van werken die worden uitgezonden op televisiezenders waarop openbaredienstverplichtingen rusten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Engels.