Language of document : ECLI:EU:C:2015:216

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

14 april 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Binnenlandse belastingen – Artikel 110 VWEU – Milieuheffing die door een lidstaat wordt toegepast op motorvoertuigen bij de eerste registratie of de eerste inschrijving van het eigendomsrecht – Neutraliteit van heffing tussen uit andere lidstaten ingevoerde tweedehands motorvoertuigen en gelijksoortige voertuigen die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden”

In zaak C‑76/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Curtea de Apel Braşov (Roemenië) bij beslissing van 29 januari 2014, ingekomen bij het Hof op 12 februari 2014, in de procedure

Mihai Manea

tegen

Instituția Prefectului județul Brașov – Serviciul public comunitar regim de permise de conducere și înmatriculare a vehiculelor,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts, vicepresident, M. Ilešič (rapporteur), L. Bay Larsen, T. von Danwitz en J.‑C. Bonichot, kamerpresidenten, A. Arabadjiev, M. Safjan, D. Šváby, M. Berger, A. Prechal, E. Jarašiūnas en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Manea, vertegenwoordigd door R. Cătălin, avocat,

–        de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R. H. Radu als gemachtigde en door V. Angelescu en D. M. Bulancea als adviseurs,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal en G.‑D. Bălan als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 februari 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 110 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de heer Manea en de Instituția Prefectului județul Brașov – Serviciul public comunitar regim de permise de conducere și înmatriculare a vehiculelor, betreffende een heffing waarvan deze instantie betaling van Manea vordert voor de registratie in Roemenië van een tweedehands motorvoertuig dat afkomstig is uit een andere lidstaat.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        De „Europese emissienormen” bepalen de maximumwaarden voor uitlaatemissies van in de lidstaten van de Europese Unie verkochte nieuwe motorvoertuigen. De eerste emissienorm (algemeen bekend als emissienorm „Euro 1”) werd ingevoerd bij richtlijn 91/441/EEG van de Raad van 26 juni 1991 tot wijziging van richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 242, blz. 1), die op 1 januari 1992 in werking is getreden. Sedertdien werden de desbetreffende voorschriften geleidelijk verscherpt om de luchtkwaliteit in de Unie te verbeteren.

4        Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (kaderrichtlijn) (PB L 263, blz. 1), maakt een onderscheid tussen voertuigen van categorie M, die bestaat uit „[motorvoertuigen] voor het vervoer van personen met ten minste vier wielen”, en voertuigen van categorie N, die bestaat uit „[motorvoertuigen] voor het vervoer van goederen met ten minste vier wielen”. Deze categorieën zijn onderverdeeld naar het aantal zitplaatsen en de maximummassa (categorie M), dan wel alleen naar de maximummassa (categorie N).

 Roemeens recht

5        Bij Legea nr. 343/2006 2006 pentru modificarea şi completarea Legii nr. 571/2003 privind Codul fiscal (wet nr. 343/2006 tot wijziging en aanvulling van wet nr. 571/2003 houdende het belastingwetboek) van 17 juli 2006 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 662 van 1 augustus 2006) is met ingang van 1 januari 2007 een bijzondere heffing op personen- en motorvoertuigen ingevoerd die werd toegepast bij de eerste registratie van het voertuig in Roemenië (hierna: „bijzondere heffing”).

6        Bij Ordonanță de Urgență a Guvernului nr. 50/2008 pentru instituirea heffingi pe poluare pentru autovehicule (spoedbesluit nr. 50/2008 van de regering tot vaststelling van een heffing op verontreiniging door motorvoertuigen) van 21 april 2008 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 327 van 25 april 2008; hierna: „OUG nr. 50/2008”), dat op 1 juli 2008 in werking is getreden, is een heffing op verontreiniging door motorvoertuigen ingevoerd voor voertuigen van de categorieën M1 tot en met M3 en N1 tot en met N3. Deze heffing diende met name te worden betaald bij de eerste registratie van een dergelijk voertuig in Roemenië.

7        OUG nr. 50/2008 is herhaaldelijk gewijzigd alvorens te worden ingetrokken bij Legea nr. 9/2012 privind taxa pentru emisiili poluante provenite de la autovehicule (wet nr. 9/2012 betreffende de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen) van 6 januari 2012 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 17 van 10 januari 2012), die in werking is getreden op 13 januari 2012.

8        Net als OUG nr. 50/2008 heeft wet nr. 9/2012 een heffing op verontreiniging ingevoerd voor de motorvoertuigen van de categorieën M1 tot en met M3 en N1 tot en met N3.

9        Artikel 4, lid 1, van wet nr. 9/2012 bepaalde dat deze heffing met name diende te worden betaald bij de eerste registratie van een motorvoertuig in Roemenië.

10      Volgens artikel 4, lid 2, van deze wet moest deze heffing onder bepaalde voorwaarden ook worden betaald bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht, in Roemenië, op een tweedehands motorvoertuig. Deze bepaling luidde als volgt:

„De verplichting tot betaling van de heffing ontstaat eveneens bij de eerste inschrijving in Roemenië van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig waarvoor noch de bijzondere heffing op personen- en motorvoertuigen als bedoeld in wet nr. 571/2003, zoals nadien gewijzigd en aangevuld, noch de heffing op de vervuilende emissies van motorvoertuigen is betaald, en welk voertuig niet behoort tot de categorie van motorvoertuigen die op grond van de ten tijde van de registratie geldende bepalingen van betaling van deze heffingen zijn vrijgesteld of ontheven.”

11      Het begrip „eerste inschrijving van het eigendomsrecht” betrof, zoals artikel 2, onder i), van wet nr. 9/2012 preciseerde, de „eerste eigendomsoverdracht van het tweedehands motorvoertuig na de inwerkingtreding van deze wet [...]”.

12      Als gevolg van Ordonanța de Urgență a Guvernului nr. 1/2012 pentru suspendarea aplicării unor dispoziții ale Legii nr. 9/2012 privind taxa pentru emisiile poluante provenite de la autovehicule, precum şi pentru restituirea taxei achitate în conformitate cu prevederile art. 4 alin. 2 din lege (spoedbesluit nr. 1/2012 van de regering houdende schorsing van de toepassing van een aantal bepalingen van wet nr. 9/2012 betreffende de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen en teruggaaf van die heffing op grond van artikel 4, lid 2, van die wet) van 30 januari 2012 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 79 van 31 januari 2012; hierna: „OUG nr. 1/2012”), die in werking is getreden op 31 januari 2012, is de toepassing van artikel 4, lid 2, van wet nr. 9/2012 evenwel geschorst tot 1 januari 2013. OUG nr. 1/2012 bepaalde voorts dat belastingplichtigen die deze heffing overeenkomstig bedoeld artikel 4, lid 2, hadden betaald in het tijdvak tussen de datum van de inwerkingtreding van wet nr. 9/2012 en die van de inwerkingtreding van OUG nr. 1/2012, recht hadden op teruggaaf ervan.

13      Artikel 6 van wet nr. 9/2012 luidde:

„1.      Het heffingsbedrag wordt aan de hand van de in de bijlagen 1 tot en met 5 vermelde elementen als volgt berekend:  

a)      motorvoertuigen van categorie M1, emissienorm Euro 3, Euro 4, Euro 5 of Euro 6:

1)      voor motorvoertuigen van emissienorm Euro 5, Euro 4 of Euro 3 wordt de heffing berekend op basis van de emissie van koolstofdioxide (CO2), de specifieke heffing uitgedrukt in EUR/gram CO2 (zie bijlage 1), de emissienorm en de specifieke heffing in EUR/cm³ (zie bijlage 2), alsook de heffingskorting (zie de tabel van bijlage 4, kolom 2), aan de hand van de volgende formule:

Te betalen bedrag = [(A × B × 30 %) + (C × D × 70 %)] × (100 ‑ E) %

waarbij:

A = gecombineerde waarde van de emissie van CO2, uitgedrukt in gram/km;

B = heffing op verontreinigende emissies, uitgedrukt in EUR/gram CO2 (zie de tabel van bijlage 1, kolom 3);

C = cilinderinhoud;

D = heffing op verontreinigende emissies naargelang de cilinderinhoud (zie de tabel van bijlage 2, kolom 3);

E = percentage van de heffingskorting (zie de tabel van bijlage 4, kolom 2);

2)       voor motorvoertuigen van emissienorm Euro 6 wordt de heffing berekend op basis van de in punt 1 vastgestelde formule, vanaf de inwerkingtreding van emissienorm Euro 6 voor de registratie, de verkoop en de ingebruikneming van nieuwe voertuigen [...];

b)       motorvoertuigen van categorie M1 met emissienorm non-Euro, Euro 1 of Euro 2 en waarvoor geen gecombineerde waarde van de emissie van CO2 is vastgesteld, volgens de formule:

Te betalen bedrag = C × D × (100 – E): 100;

waarbij:

C = cilinderinhoud;

D = heffing op verontreinigende emissies naargelang de cilinderinhoud (zie de tabel van bijlage 2, kolom 3);

E = percentage van de heffingskorting (zie de tabel van bijlage 4, kolom 2);

[...]

3.      Het percentage van de heffingskorting [...] wordt vastgesteld op basis van de ouderdom van het motorvoertuig.

4.      Bij de berekening van de heffing wordt het vastgestelde bedrag verder verlaagd ten opzichte van het in bijlage 4 bedoelde verminderingspercentage, wanneer de elementen op grond waarvan het vaste percentage werd vastgesteld afwijken van de norm, indien de persoon die om registratie of in voorkomend geval om de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig verzoekt, op eigen verantwoordelijkheid verklaart dat het gemiddelde aantal jaarlijks met het voertuig afgelegde kilometers meer bedraagt dan het gemiddelde aantal jaarlijks afgelegde kilometers dat voor deze voertuigcategorie als gebruikelijk wordt beschouwd, overeenkomstig de methodologische toepassingsvoorschriften van de [wet nr. 9/2012 betreffende de heffing op verontreinigende emissies van motorvoertuigen (Normele metodologice de aplicare a Legii nr. 9/2012 privind taxa pentru emisiile poluante provenite de la autovehicule, Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 29 van 13 januari 2012; hierna: ‚uitvoeringsbepalingen’)]. In dat geval wordt de heffing berekend op basis van het in bijlage 4 vastgestelde verminderingspercentage, vermeerderd met het aanvullende verminderingspercentage waarin bijlage 5 voorziet. Wanneer het nieuwe verminderingspercentage hoger is dan 90 %, bedraagt de vermindering 90 %.

5.      Het overeenkomstig de bepalingen van lid 1 berekende bedrag dat als heffing moet worden betaald, kan ook worden aangepast wanneer de persoon die om registratie of in voorkomend geval om de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig verzoekt, aan de hand van een door de Regia Autonomă ‚Registrul Auto Român’ (de autonome dienst van het Roemeense automobielregister) verricht technisch deskundig onderzoek het bewijs levert dat volgens de [uitvoeringsbepalingen] sprake is van een hogere waardevermindering van het tweedehands motorvoertuig.

6.      De ouderdom van het motorvoertuig wordt berekend vanaf de datum waarop het voor het eerst is geregistreerd.  

7.      Indien de persoon die om registratie of in voorkomend geval om de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig verzoekt, niet kan aantonen op welke datum dit voertuig voor het eerst is geregistreerd, wordt de heffing berekend op basis van het bouwjaar ervan.”

14      Artikel 9 van wet nr. 9/2012 luidt als volgt:

„1.      Het als heffing te betalen bedrag kan worden betwist wanneer de persoon die om registratie of in voorkomend geval om de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig verzoekt, het bewijs levert dat de waardevermindering van zijn voertuig meer bedraagt dan in bijlage 4, kolom 2, is bepaald.

2.      Het waardeverminderingsniveau wordt berekend op basis van de factoren die in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het in artikel 6, lid 4, bedoelde verminderingspercentage. 

3.      In geval van betwisting worden de in lid 2 voorziene kenmerken van het tweedehands motorvoertuig op verzoek van de belastingplichtige vastgesteld via een deskundig onderzoek, dat tegen vergoeding wordt verricht door de Regia Autonomă ‚Registrul Auto Român’, volgens de in de [uitvoeringsbepalingen] vastgestelde procedure.

4.      Het tarief voor het deskundig onderzoek wordt door de Regia Autonomă ‚Registrul Auto Român’ vastgesteld naar evenredigheid van de noodzakelijke onderzoekhandelingen en mag niet hoger zijn dan de kostprijs daarvan.

5.      Het resultaat van het deskundig onderzoek wordt vastgelegd in een door de Regia Autonomă ‚Registrul Auto Român’ opgesteld document, dat de gegevens over elk van de in lid 2 voorziene factoren en het daaruit voortvloeiende verminderingspercentage bevat.

6.      Het door de Regia Autonomă ‚Registrul Auto Român’ opgestelde document betreffende het resultaat van het deskundig onderzoek wordt door de belastingplichtige overgelegd aan de bevoegde belastingautoriteit.

7.      Nadat de bevoegde belastingautoriteit het in lid 6 genoemde document heeft ontvangen, berekent zij het als heffing te betalen bedrag opnieuw, wat kan leiden tot de terugbetaling van het verschil met de heffing die is betaald bij de registratie of de inschrijving van het eigendomsrecht op een tweedehands motorvoertuig.

[...]”

15      Artikel 11 van wet nr. 9/2012 preciseerde:

„Indien de belastingbetaler geen genoegen neemt met het antwoord op de betwisting, kan hij zich overeenkomstig de wet tot de bevoegde rechterlijke instanties wenden.”

16      Bijlage 4 bij wet nr. 9/2012 bepaalde:

„Tabel van de percentages waarmee de heffing op verontreiniging wordt verminderd

Ouderdom van het motorvoertuig            Verminderingspercentage (%)

Nieuw                                                             0

≤ 1 maand                                                3

> 1 tot 3 volledige maanden                                      5

> 3 tot 6 volledige maanden                                     8

> 6 tot 9 volledige maanden                                     10

> 9 maanden tot 1 volledig jaar                                13

> 1 tot 2 volledige jaren                                     21

> 2 tot 3 volledige jaren                                    28

> 3 tot 4 volledige jaren                                        33

> 4 tot 5 volledige jaren                                    38

> 5 tot 6 volledige jaren                                    43

> 6 tot 7 volledige jaren                                     49

> 7 tot 8 volledige jaren                                    55

> 8 tot 9 volledige jaren                                    61

> 9 tot 10 volledige jaren                                        66

> 10 tot 11 volledige jaren                                         73

> 11 tot 12 volledige jaren                                         79

> 12 tot 13 volledige jaren                                        84

> 13 tot 14 volledige jaren                                    89

> 14 jaar                                                 90”.

17      Artikel 6, lid 1, van de uitvoeringsbepalingen bepaalde:

„Het overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 van de wet berekende bedrag dat als heffing moet worden betaald, kan worden aangepast wanneer het motorvoertuig waarvoor om een van de in artikel 4 van de wet genoemde verrichtingen wordt verzocht, niet beantwoordt aan de referentieparameters van een motorvoertuig dat als ‚normaal’ wordt beschouwd, te weten aangaande:

a)      het gewone aantal afgelegde kilometers dat als jaarlijks gemiddelde geldt:

–        M1 – 15 000 km;

–        N1 – 30 000 km;

–        M2 en N2 – 60 000 km;

–        M3 en N3 – 100 000 km;

b)      de normale staat van onderhoud eigen aan een motorvoertuig dat voldoet aan alle technische voorwaarden die overeenkomstig de vigerende wetgeving worden opgelegd bij de homologatie en de periodieke technische inspectie, en waarvan de carrosserie geen sporen van corrosie of beschadiging vertoont, dat niet werd overschilderd, waarvan het interieur niet vuil en niet beschadigd is en de boordelementen in goede staat zijn;

c)      de standaarduitrusting: airconditioning, ABS en airbag;

d)      de ouderdom van het motorvoertuig.”

18      Wet nr. 9/2012 is van kracht gebleven tot en met 14 maart 2013.

19      Ordonanța de urgență nr. 9/2013 privind timbrul de mediu pentru autovehicule (spoedbesluit nr. 9/2013 van de regering betreffende de milieuheffing voor motorvoertuigen) van 19 februari 2013 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 119 van 4 maart 2013; hierna: „OUG nr. 9/2013”), waarbij wet nr. 9/2012 is ingetrokken, is in werking getreden op 15 maart 2013.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

20      Begin 2013 heeft Manea verzocht om de registratie in Roemenië van een tweedehands motorvoertuig dat hij gekocht had in Spanje. Het betrokken voertuig behoorde tot de voertuigen van categorie M1. Het was in 2005 als nieuw voertuig geregistreerd in Spanje.

21      Bij brief van 5 maart 2013 heeft de bevoegde Roemeense autoriteit hem laten weten dat voor deze registratie de heffing van wet nr. 9/2012 diende te worden betaald.

22      Omdat hij van mening was dat wet nr. 9/2012 onverenigbaar is met artikel 110 VWEU, heeft Manea beroep ingesteld bij het Tribunalul Braşov en deze rechterlijke instantie verzocht de registratie van het betrokken voertuig te gelasten zonder dat hij die heffing diende te betalen.

23      Bij vonnis van 24 september 2013 heeft het Tribunalul Braşov dit beroep verworpen. Daarop heeft Manea hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld bij de Curtea de Apel Brașov.

24      Hoewel de Curtea de Apel Braşov van oordeel is dat wet nr. 9/2012 volgens haar eigen rechtspraak in overeenstemming is met artikel 110 VWEU, wijst deze rechterlijke instantie erop dat een andere Roemeense Curtea de Apel in tegenovergestelde zin heeft geoordeeld en dat bijgevolg aan het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing moet worden voorgelegd teneinde de uniforme toepassing van het recht van de Unie te verzekeren.

25      In die omstandigheden heeft de Curtea de Apel Braşov de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 110 VWEU, gelet op wet nr. 9/2012 en het voorwerp van de daarbij ingevoerde heffing, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat van de Unie een heffing op verontreinigende emissies invoert die geldt voor alle buitenlandse motorvoertuigen bij registratie in die staat, wanneer die heffing ook geldt bij overdracht van het eigendomsrecht op nationale motorvoertuigen, tenzij een dergelijke heffing of een soortgelijke heffing reeds is voldaan?

2)      Moet artikel 110 VWEU, gelet op wet nr. 9/2012 en het voorwerp van de daarbij ingevoerde heffing, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat van de Unie een heffing op verontreinigende emissies invoert die geldt voor alle buitenlandse motorvoertuigen bij de registratie in deze staat en die voor nationale motorvoertuigen enkel is verschuldigd bij overdracht van het eigendomsrecht op een dergelijk motorvoertuig, met als gevolg dat een buitenlands voertuig pas na betaling van de heffing mag worden gebruikt, terwijl een binnenlands voertuig zonder betaling van de heffing voor onbeperkte tijd mag worden gebruikt tot een eventuele overdracht van het eigendomsrecht op dat voertuig?”

26      De Roemeense regering heeft krachtens artikel 16, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie erom verzocht dat dit laatste zitting houdt in grote kamer.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

27      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich ten eerste ertegen verzet dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat, alsook op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen, en het zich ten tweede ook ertegen verzet dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder in werking getreden heffing is betaald.

28      In herinnering moet worden geroepen dat artikel 110 VWEU tot doel heeft het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Dit artikel strekt ertoe elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van producten uit andere lidstaten (zie in die zin arresten Commissie/Denemarken, C‑47/88, EU:C:1990:449, punt 9; Brzeziński, C‑313/05, EU:C:2007:33, punt 27; Kalinchev, C‑2/09, EU:C:2010:312, punt 37, en X, C‑437/12, EU:C:2013:857, punt 26).

29      Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Deze verdragsbepaling beoogt de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen producten die zich reeds op de binnenlandse markt bevinden en ingevoerde producten (zie in die zin arresten Commissie/Denemarken, C‑47/88, EU:C:1990:449, punten 8 en 9; Weigel, C‑387/01, EU:C:2004:256, punt 66, en X, C‑437/12, EU:C:2013:857, punt 29).

30      Om vast te stellen of een heffing als die welke aan de orde is in het hoofdgeding discrimineert, moet, gelet op de vragen van de verwijzende rechter en de opmerkingen voor het Hof, eerst worden onderzocht of deze heffing neutraal is ten aanzien van de mededinging tussen de tweedehands voertuigen die uit andere lidstaten dan Roemenië afkomstig zijn en de Roemeense gelijksoortige voertuigen die op het nationale grondgebied zijn geregistreerd zonder dat daarvoor een heffing is betaald. Vervolgens moet worden onderzocht of deze heffing neutraal is met betrekking tot de mededinging tussen de tweedehands voertuigen die afkomstig zijn uit andere lidstaten dan Roemenië en de gelijksoortige nationale voertuigen waarvoor bij de registratie ervan een heffing is toegepast.

31      Het is dienaangaande vaste rechtspraak dat de uit andere lidstaten afkomstige tweedehands motorvoertuigen, die de „producten van de overige lidstaten” zijn in de zin van artikel 110 VWEU, de in de andere lidstaten dan de betrokken lidstaat verkochte voertuigen betreffen die, in geval zij door een inwoner van deze laatste lidstaat worden gekocht, in die lidstaat kunnen worden ingevoerd en aldaar in het verkeer worden gebracht, terwijl de gelijksoortige nationale voertuigen, die de „nationale producten” in de zin van artikel 110 VWEU zijn, de in die lidstaat verkochte tweedehands voertuigen betreffen die van hetzelfde type zijn en dezelfde kenmerken en slijtage vertonen (zie met name arresten Commissie/Denemarken, C‑47/88, EU:C:1990:449, punt 17; Kalinchev, C‑2/09, EU:C:2010:312, punten 32 en 40, en Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 55).

32      Bijgevolg hoeft de door artikel 110 VWEU vereiste neutraliteit niet te worden onderzocht met betrekking tot in Roemenië rijdende motorvoertuigen die niet worden verkocht. Zoals de advocaat-generaal in punt 16 van zijn conclusie heeft aangegeven, zijn deze voertuigen, doordat zij als zodanig niet op de markt worden aangeboden, geen producten die concurreren met andere voertuigen, ongeacht of deze laatste beschikbaar zijn op de binnenlandse markt dan wel op de markt van andere lidstaten.

 Neutraliteit van de heffing ten aanzien van de mededinging tussen uit andere lidstaten afkomstige tweedehands voertuigen en reeds in de betrokken lidstaat geregistreerde gelijksoortige nationale voertuigen zonder dat bij de registratie ervan een heffing is betaald

33       Bij de toepassing van artikel 110 VWEU en inzonderheid bij de vergelijking van de belastingregeling voor ingevoerde tweedehands voertuigen met de regeling voor tweedehands voertuigen die reeds op het nationale grondgebied aanwezig zijn, moet niet slechts worden gelet op het tarief van de heffing, doch ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten van de betrokken belasting (zie in dit verband arresten Commissie/Denemarken, C‑47/88, EU:C:1990:449, punt 18; Nunes Tadeu, C‑345/93, EU:C:1995:66, punt 12, en Commissie/Griekenland, C‑74/06, EU:C:2007:534, punt 27).

34      Meer bepaald mag een lidstaat op ingevoerde tweedehands voertuigen geen belasting heffen die is gebaseerd op een hogere dan de werkelijke waarde van het voertuig, waardoor dergelijke voertuigen zwaarder worden belast dan de op de binnenlandse markt verkrijgbare vergelijkbare voertuigen. Teneinde te voorkomen dat sprake is van een discriminerende heffing moet dus de reële waardevermindering van de motorvoertuigen in aanmerking worden genomen (arresten Weigel, C‑387/01, EU:C:2004:256, punt 70, en Commissie/Griekenland, C‑74/06, EU:C:2007:534, punt 28).

35      Deze inaanmerkingneming hoeft niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een waardeschatting of expertise van elk voertuig. Ter vermijding van de omslachtigheid van een dergelijk stelsel kan een lidstaat door middel van forfaitaire tabellen, die worden vastgelegd in een wettelijke of bestuurlijke bepaling en worden berekend op basis van criteria als ouderdom, kilometerstand, staat van onderhoud, type aandrijving, merk of model van het voertuig, immers een waarde van tweedehands voertuigen bepalen die in het algemeen hun werkelijke waarde zeer sterk benadert (arresten Gomes Valente, C‑393/98, EU:C:2001:109, punt 24; Weigel, C‑387/01, EU:C:2004:256, punt 73; Commissie/Griekenland, C‑74/06, EU:C:2007:534, punt 29, en Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 41).

36      Deze als grondslag voor de beoordeling van de waardevermindering van motorvoertuigen dienende objectieve criteria zijn door het Hof niet dwingend opgesomd. Zij moeten dus niet noodzakelijkerwijs cumulatief worden toegepast. De toepassing van een tabel die op één enkel waardeverminderingscriterium is gebaseerd, zoals de ouderdom van het motorvoertuig, waarborgt echter niet dat deze tabel de reële waardevermindering van deze voertuigen weergeeft. Indien met name geen rekening wordt gehouden met het aantal kilometers dat met het voertuig is afgelegd, leidt een dergelijke tabel er in de regel niet toe dat de werkelijke waarde van de ingevoerde tweedehands voertuigen redelijkerwijs wordt benaderd (arresten Commissie/Griekenland, C‑74/06, EU:C:2007:534, punten 37‑43, en Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 42).

37      In casu blijkt ondubbelzinnig uit de aan het Hof overgelegde stukken dat het bedrag van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde heffing om te beginnen is vastgesteld op basis van parameters die in bepaalde mate een maatstaf zijn voor de door het motorvoertuig veroorzaakte vervuiling, zoals de cilinderinhoud van het voertuig en de Euro-emissienorm waaraan het voldoet, en voorts dat die heffing is vastgesteld met inachtneming van de waardevermindering van dit voertuig. Deze waardevermindering, die tot een verlaging van het op basis van de milieuparameters verkregen bedrag leidt, wordt niet alleen bepaald op basis van de ouderdom van het voertuig (element E in de in artikel 6, lid 1, van wet nr. 9/2012 weergegeven formules), maar blijkens artikel 6, lid 4, van wet nr. 9/2012 en artikel 6, lid 1, van de uitvoeringsbepalingen ook op basis van de gemiddelde jaarlijks door dit voertuig afgelegde afstand, op voorwaarde dat de belastingplichtige een verklaring heeft neergelegd waarin deze afgelegde afstand is vermeld. Indien de belastingplichtige van mening is dat de ouderdom en de gemiddelde jaarlijks afgelegde afstand de werkelijke waardevermindering van het voertuig niet correct en voldoende weergeven, kan hij overigens krachtens artikel 9 van wet nr. 9/2012 verzoeken om deze werkelijke waardevermindering vast te stellen aan de hand van een deskundig onderzoek, waarvan de kosten, die voor rekening van de belastingplichtige komen, de kostprijs van de verrichtingen van het deskundig onderzoek niet mogen overschrijden.

38      Door de ouderdom van het voertuig en de gemiddelde jaarlijks erdoor afgelegde afstand in de berekening van de heffing op te nemen en door – bovenop deze criteria – eventueel ook rekening te houden met de toestand en de uitrusting van dit voertuig zoals die blijken uit een – tegen niet buitensporig hoge kosten – verkregen deskundig onderzoeksrapport van de met de registratie van motorvoertuigen belaste autoriteit, garandeert een regeling als die in het hoofdgeding dat het heffingsbedrag wordt verlaagd op basis van een redelijke benadering van de werkelijke waarde van het voertuig (zie naar analogie arrest Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 44).

39      Deze conclusie vindt steun in de omstandigheid dat in de forfaitaire tabel van bijlage 4 bij wet nr. 9/2012 naar behoren rekening wordt gehouden met het feit dat de jaarlijkse waardevermindering van motorvoertuigen gewoonlijk meer dan 5 % bedraagt en dat deze waardevermindering niet lineair is en in het bijzonder in de eerste jaren van het gebruik in het verkeer veel groter is dan daarna (zie naar analogie arrest Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 45).

40      Bovendien was de Roemeense wetgever terecht van mening dat de waardeverminderingscriteria betreffende de toestand en de uitrusting van het motorvoertuig slechts juist kunnen worden toegepast indien een deskundige dit voertuig individueel onderzoekt, en dat de belastingplichtige de kosten van het deskundig onderzoek moet dragen opdat er niet te vaak deskundige onderzoeken zouden worden gevoerd, zodat het ingestelde systeem niet administratief en financieel wordt belast (zie naar analogie arrest Tatu, C‑402/09, EU:C:2011:219, punt 46).

41      In tegenstelling tot de in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008 toegepaste bijzondere heffing, de krachtens OUG nr. 50/2008 in het tijdvak van 1 juli 2008 tot en met 12 januari 2012 toegepaste heffing op verontreiniging, en de heffing op verontreiniging die krachtens wet nr. 9/2012 is toegepast zoals deze wet in het tijdvak van 13 januari 2012 tot 1 januari 2013 van toepassing was, gold de heffing op verontreiniging die krachtens wet nr. 9/2012 is toegepast, zoals deze wet nadien in het – in het hoofdgeding relevante – tijdvak tot 14 maart 2013 van toepassing was, volgens dezelfde berekeningswijze voor zowel uit andere lidstaten afkomstige tweedehands motorvoertuigen bij hun eerste registratie in Roemenië als voor reeds in Roemenië geregistreerde motorvoertuigen bij de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op deze tweedehands voertuigen in deze lidstaat, wanneer geen enkele heffing op het tijdstip van hun registratie in die lidstaat was betaald.

42      Hieruit volgt dat de belastingdruk die voortvloeit uit wet nr. 9/2012 zoals deze wet van toepassing was in het tijdvak dat relevant is in het hoofdgeding, dezelfde was voor de belastingplichtigen die een tweedehands motorvoertuig hadden gekocht dat afkomstig was uit een andere lidstaat dan Roemenië in die dit voertuig in deze laatste lidstaat hadden geregistreerd, als voor de belastingplichtigen die in Roemenië een tweedehands motorvoertuig hadden gekocht dat aldaar was geregistreerd vóór 1 januari 2007 zonder dat een heffing was betaald en waarvoor tot de eerste inschrijving van het eigendomsrecht diende te worden overgegaan, aangezien dit voertuig bij de toepassing van de door wet nr. 9/2012 ingevoerde heffing van hetzelfde type was en dezelfde kenmerken en slijtage vertoonde als het voertuig dat afkomstig was uit een andere lidstaat.

43      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat een heffingsregeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding neutraal is ten aanzien van de mededinging tussen de uit andere lidstaten dan Roemenië afkomstige tweedehands voertuigen en de gelijksoortige nationale voertuigen die reeds in die lidstaat zijn geregistreerd zonder dat daarvoor een heffing is betaald.

 Neutraliteit van de heffing ten aanzien van de mededinging tussen uit andere lidstaten afkomstige tweedehands voertuigen en reeds in de betrokken lidstaat geregistreerde gelijksoortige nationale voertuigen waarvoor bij de registratie ervan een heffing is betaald

44      Vaststaat dat artikel 4, lid 2, van wet nr. 9/2012 tijdens het in het hoofdgeding relevante tijdvak leidde tot vrijstelling van de heffing voor de eerste inschrijving van het eigendomsrecht op de nationale tweedehands voertuigen waarvan de registratie in Roemenië vóór de in de onderhavige zaak relevante periode aanleiding had gegeven tot betaling van de bijzondere heffing (registratie in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008), van de heffing op verontreiniging krachtens OUG nr. 50/2008 (registratie in het tijdvak van 1 juli 2008 tot en met 12 januari 2012), of van de heffing op verontreiniging volgens wet nr. 9/2012 zoals deze wet gedeeltelijk is geschorst bij OUG nr. 1/2012 (registratie in het tijdvak van 13 januari 2012 tot 1 januari 2013).

45      Uit de prejudiciële beslissingen die het Hof heeft gegeven in de zaken betreffende de krachtens OUG nr. 50/2008 bij de registratie van tweedehands motorvoertuigen in Roemenië toegepaste heffing en de heffing die in Roemenië bij de registratie van tweedehands motorvoertuigen is toegepast krachtens wet nr. 9/2012 zoals deze wet gedeeltelijk is geschorst bij OUG nr. 1/2012, volgt evenwel duidelijk dat deze heffingen onverenigbaar waren met artikel 110 VWEU en in beginsel dus moeten worden terugbetaald, vermeerderd met rente (zie met name arresten Tatu C‑402/09, EU:C:2011:219; Nisipeanu, C‑263/10, EU:C:2011:466; Irimie, C‑565/11, EU:C:2013:250; beschikking Câmpean en Ciocoiu, C‑97/13 en C‑214/13, EU:C:2014:229, alsook arrest Nicula, C‑331/13, EU:C:2014:2285). Zoals uit de punten 2, 3 en 26 van de conclusie van de advocaat-generaal blijkt, vertoonde de in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008 toegepaste bijzondere heffing dezelfde – met artikel 110 VWEU onverenigbare – kenmerken als die van OUG nr. 50/2008 en wet nr. 9/2012, zoals deze wet gedeeltelijk is geschorst bij OUG nr. 1/2012.

46      Aangezien artikel 4, lid 2, van wet nr. 9/2012 vrijstelling van de bij deze wet ingevoerde heffing heeft verleend, moet worden vastgesteld dat de inschrijving van het eigendomsrecht op nationale tweedehands motorvoertuigen waarvan de registratie in Roemenië in het tijdvak van 1 januari 2007 tot 1 januari 2013 aanleiding heeft gegeven tot betaling van een heffing die onverenigbaar is met het recht van de Unie en die dan ook moet worden terugbetaald, vermeerderd met rente.

47      Zoals de advocaat-generaal in punt 28 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dient er in dit verband op te worden gewezen dat aan die verplichting tot terugbetaling van die heffing, vermeerderd met rente, niet naar behoren wordt voldaan wanneer een tweedehands motorvoertuig van de nieuwe heffing wordt vrijgesteld op grond dat het reeds is onderworpen aan een voordien geldende heffing die naderhand in strijd met het Unierecht is verklaard.

48      Bovendien heeft een dergelijke vrijstelling ertoe geleid dat geen betaling van de betrokken heffing verschuldigd was voor de eerste inschrijving – in de loop van de in casu relevante periode – van het eigendomsrecht op nationale tweedehands motorvoertuigen die in Roemenië zijn geregistreerd in het tijdvak van 1 januari 2007 tot 1 januari 2013, terwijl deze heffing nog steeds is toegepast bij de registratie in Roemenië, tijdens de in het hoofdgeding relevante periode, van gelijksoortige voertuigen die afkomstig waren uit andere lidstaten. Een vrijstelling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding bevordert aldus de verkoop van nationale tweedehands voertuigen en ontmoedigt de invoer van gelijksoortige voertuigen.

49      Verder heeft het Hof reeds meermaals gepreciseerd dat vanaf de betaling van een registratiebelasting op een motorvoertuig, het bedrag van die belasting wordt opgenomen in de waarde van dat voertuig. Wanneer een in de betrokken lidstaat tegen betaling van een heffing geregistreerd voertuig vervolgens in deze lidstaat als tweedehands voertuig wordt verkocht, omvat zijn handelswaarde het restbedrag van de registratiebelasting. Wanneer het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig dat van hetzelfde type is en dezelfde kenmerken en slijtage vertoont, hoger is dan dat restbedrag, wordt artikel 110 VWEU geschonden. Deze verschillende belastingdruk zou immers de verkoop van nationale tweedehands voertuigen kunnen begunstigen, waardoor de invoer van gelijksoortige tweedehands voertuigen zou worden ontmoedigd (arrest X, C‑437/12, EU:C:2013:857, punten 30‑32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Aangezien het bedrag van de bij de registratie van nationale tweedehands motorvoertuigen toegepaste heffing in casu echter moet worden terugbetaald, vermeerderd met rente, waardoor wordt teruggegaan naar de situatie zoals die bestond voordat dit bedrag werd geheven, moet worden aangenomen dat dit bedrag, zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie heeft aangegeven, niet meer in de marktwaarde van die voertuigen is vervat. Bijgevolg is het restbedrag van deze heffing dat tot de waarde van de tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2013 geregistreerde nationale tweedehands voertuigen behoort, gelijk aan nul, en dus noodzakelijkerwijs lager dan het bedrag van de registratieheffing op een ingevoerd tweedehands voertuig dat van hetzelfde type is en dezelfde kenmerken en slijtage vertoont. Zoals uit de in het vorige punt aangehaalde rechtspraak volgt, is die situatie onverenigbaar met artikel 110 VWEU.

51      Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 110 VWEU aldus moet worden uitgelegd dat:

–        het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen;

–        het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die onverenigbaar met het recht van de Unie is verklaard.

 Gevolgen in de tijd van het arrest van het Hof

52      Voor het geval in het te wijzen arrest zou worden beslist dat een heffingsregeling zoals die welke voor het in het hoofdgeding relevante tijdvak is ingevoerd bij wet nr. 9/2012, onverenigbaar is met artikel 110 VWEU, heeft de Roemeense regering het Hof verzocht de werking in de tijd van zijn arrest te beperken.

53      Het is vaste rechtspraak dat de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 267 VWEU verleende bevoegdheid aan een voorschrift van het Unierecht geeft, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast, verklaart en preciseert. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie met name arresten Blaizot e.a., 24/86, EU:C:1988:43, punt 27; Skov en Bilka, C‑402/03, EU:C:2006:6, punt 50, en Brzeziński, C‑313/05, EU:C:2007:33, punt 55).

54      Derhalve kan het Hof slechts in zeer uitzonderlijke gevallen uit hoofde van een aan de rechtsorde van de Unie inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid besluiten om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om zich te beroepen op een door het Hof uitgelegde bepaling. Tot een dergelijke beperking kan slechts worden besloten indien is voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar voor ernstige verstoringen (arresten Skov en Bilka, C‑402/03, EU:C:2006:6, punt 51, en Kalinchev, C‑2/09, EU:C:2010:312, punt 50).

55      Wat het gevaar voor ernstige verstoringen betreft, zij eraan herinnerd dat de mogelijke financiële gevolgen van een prejudicieel arrest voor een lidstaat op zich geen rechtvaardiging vormen voor een beperking van de werking van dit arrest in de tijd (zie met name arresten Bidar, C‑209/03, EU:C:2005:169, punt 68, en Brzeziński, C‑313/05, EU:C:2007:33, punt 58). Het staat aan de lidstaat die om een dergelijke beperking verzoekt, het Hof cijfers te verstrekken waaruit blijkt dat er gevaar bestaat voor ernstige economische gevolgen (arresten Brzeziński, C‑313/05, EU:C:2007:33, punten 59 en 60, en Kalinchev, C‑2/09, EU:C:2010:312, punten 54 en 55).

56      Aangaande de economische gevolgen die kunnen voortvloeien uit de vaststelling dat de in het relevante tijdvak bij wet nr. 9/2012 ingevoerde heffingsregeling onverenigbaar is met artikel 110 VWEU, heeft de Roemeense regering een schatting overgelegd volgens welke de terugbetaling, vermeerderd met rente, van de krachtens deze wet in die periode geïnde bedragen, 181 349 488,05 Roemeense lei (RON) zou bedragen. Dit economische gevolg moet volgens de Roemeense regering als ernstig worden beschouwd, gelet op de economische moeilijkheden waarmee Roemenië wordt geconfronteerd.

57      Vastgesteld moet worden dat uit de door de Roemeense regering overgelegde schatting als zodanig niet kan worden afgeleid dat de Roemeense economie ten gevolge van het onderhavige arrest ernstige verstoringen dreigt te ondervinden. Bijgevolg is niet aangetoond dat de voorwaarde inzake ernstige verstoringen is vervuld.

58      In deze omstandigheden hoeft niet te worden onderzocht of is voldaan aan het criterium inzake de goede trouw van de belanghebbende kringen.

59      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de werking van het onderhavige arrest niet in de tijd hoeft te worden beperkt.

 Kosten

60      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Artikel 110 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:

–        het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat een heffing voor motorvoertuigen invoert die wordt toegepast op ingevoerde tweedehands voertuigen bij de eerste registratie ervan in die lidstaat en op reeds in deze lidstaat geregistreerde voertuigen bij de eerste inschrijving in die lidstaat van het eigendomsrecht op die voertuigen;

–        het eraan in de weg staat dat deze lidstaat vrijstelling van die heffing verleent voor reeds geregistreerde voertuigen waarvoor een eerder geldende heffing is betaald die onverenigbaar met het recht van de Unie is verklaard.

ondertekeningen


* Procestaal: Roemeens.