Language of document : ECLI:EU:C:2015:637

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

1 oktober 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Hypothecaire leningsovereenkomst – Artikel 7, lid 1 – Beëindiging van het gebruik van oneerlijke bedingen – Passende en doeltreffende middelen – Schuldverklaring – Notariële akte – Aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging door een notaris – Executoriale titel – Verplichtingen van de notaris – Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen – Rechterlijke toetsing – Beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid”

In zaak C‑32/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hof van Boedapest, Hongarije) bij beslissing van 13 december 2013, ingekomen bij het Hof op 23 januari 2014, in de procedure

ERSTE Bank Hungary Zrt.

tegen

Attila Sugár,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, A. Ó Caoimh, C. Toader (rapporteur), E. Jarašiūnas en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 februari 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        ERSTE Bank Hungary Zrt., vertegenwoordigd door L. Wallacher, ügyvéd,

–        de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door M. Z. Fehér en G. Szima als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en D. Kuon als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door K. Talabér-Ritz en M. van Beek als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juni 2015,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen ERSTE Bank Hungary Zrt. (hierna: „ERSTE Bank”) en A. Sugár over het verzoek van laatstgenoemde om doorhaling van de formule van tenuitvoerlegging die bij notariële akte werd aangebracht op een door hem ondertekende schuldverklaring in het kader van een tussen partijen gesloten hypothecaire leningsovereenkomst.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt als volgt:

„Deze richtlijn strekt tot de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.”

4        Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

5        Artikel 7, leden 1 en 2, van deze richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.

2.      De in lid 1 bedoelde middelen dienen wettelijke bepalingen te omvatten waarbij personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een legitiem belang hebben bij de bescherming van de consument, overeenkomstig het nationale recht een beroep kunnen doen op de rechtbanken of de bevoegde administratieve instanties om te oordelen of contractuele bedingen die zijn opgesteld met het oog op een algemeen gebruik, oneerlijk zijn, en de passende en doeltreffende middelen aan te wenden om een eind te maken aan het gebruik van deze bedingen.”

 Hongaars recht

 Burgerlijk wetboek

6        § 200 van wet nr. IV van 1959 houdende het burgerlijk wetboek (a Polgári Törvénykönyvről szóló 1959. évi IV. Törvény; hierna: „burgerlijk wetboek”), in de versie die gold ten tijde van het sluiten van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst, luidt:

„1.      Partijen kunnen de inhoud van de overeenkomst vrij bepalen. Behoudens andersluidende bepaling kunnen zij in onderling overleg afwijken van het contractenrecht.

2.      Een overeenkomst die in strijd is met of gesloten is ter ontduiking van een wettelijke bepaling is nietig, tenzij die wettelijke bepaling hier een ander rechtsgevolg aan verbindt. Eveneens nietig is een overeenkomst die kennelijk in strijd is met de goede zeden.”

7        § 209, lid 1, van het burgerlijk wetboek bepaalt:

„Algemene contractvoorwaarden en bedingen van een consumentenovereenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, zijn oneerlijk wanneer zij in strijd met de goede trouw en billijkheid de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen eenzijdig en zonder motivering vastleggen ten nadele van de partij die de contractvoorwaarden niet heeft opgesteld.”

8        Volgens § 209/A, lid 1, van het burgerlijk wetboek kunnen oneerlijke bepalingen door de benadeelde partij worden betwist.

9        Overeenkomstig lid 2 van datzelfde § 209/A zijn oneerlijke bedingen die als algemene contractvoorwaarden deel uitmaken van de consumentenovereenkomst, en oneerlijke bedingen die door de partij die met de consument een overeenkomst sluit, van tevoren eenzijdig zijn vastgesteld zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, nietig. Nietigheid kan enkel worden aangevoerd ten behoeve van de consument.

 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering

10      Volgens § 163 van wet nr. III van 1952 houdende het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (a polgári perrendtartásról szóló 1952. évi III. törvény; hierna: „wetboek van burgerlijke rechtsvordering”) kan de rechter de feiten vaststellen die hij als algemeen bekend beschouwt. Dat geldt ook voor feiten waarvan hij ambtshalve kennis heeft. Hij kan tevens rekening houden met feiten die niet door de partijen zijn aangebracht, mits hij hen ter terechtzitting van die feiten op de hoogte stelt.

11      Overeenkomstig § 366 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan, indien staking of beperking van de gedwongen tenuitvoerlegging onmogelijk is in het kader van een gerechtelijke tenuitvoerleggingsprocedure ingevolge § 41 of § 56 van wet nr. LIII van 1994 op de gerechtelijke tenuitvoerlegging (a bírósági végrehajtásról szóló 1994. évi LIII. törvény; hierna: „wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging”), de schuldenaar die zich tegen de gedwongen tenuitvoerlegging verzet, jegens de executant een procedure tot staking of beperking daarvan inleiden.

12      § 369 van dat wetboek bepaalt:

„Een gerechtelijke procedure tot staking of beperking van een gedwongen tenuitvoerlegging die is gelast bij een authentieke akte die is voorzien van de formule van tenuitvoerlegging of bij een daarmee gelijkgestelde executoriale titel, kan worden ingeleid wanneer

a)      de betrokken vordering niet op geldige wijze tot stand is gekomen,

[...]”

13      Volgens § 370 van dat wetboek kan de rechter die zich uitspreekt over de vordering tot staking of beperking van de gedwongen tenuitvoerlegging de gedwongen tenuitvoerlegging in de zaak schorsen.

 Wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging

14      § 13, lid 1, van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging bepaalt:

„1)      Een executoriale titel kan worden afgegeven, indien de beslissing die ten uitvoer moet worden gelegd:

a)      een schuldvordering (geldbedrag) betreft,

b)      definitief of uitvoerbaar bij voorziening is, en

c)      de termijn voor uitvoering is verstreken. [...]”

15      § 23/C van deze wet regelt de procedure voor het aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging door de notaris op de door hem verleden notariële akte. Volgens § 23/C, lid 1, brengt de notaris die de akte heeft verleden, er de formule van tenuitvoerlegging op aan wanneer die akte melding maakt van:

–        een verplichting om wederzijds prestaties te verrichten of een eenzijdige verplichting;

–        de namen van de schuldeiser en van de schuldenaar;

–        het voorwerp, de omvang (het bedrag) en de oorzaak van de verplichting, en

–        de voorwaarden en de termijn voor de nakoming ervan.

16      § 23/C van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging bepaalt in de leden 2 en 5:

„2)      Wanneer de verplichting afhangt van de vervulling van een voorwaarde of het verstrijken van een termijn, is voor de uitvoerbaarheid ervan bovendien vereist dat in de authentieke akte wordt vastgesteld dat aan de voorwaarde is voldaan of de termijn is verstreken.

[...]

5)      Er kan worden overgegaan tot gedwongen tenuitvoerlegging indien de in de notariële akte neergelegde vordering vatbaar is voor gerechtelijke tenuitvoerlegging en de uitvoeringstermijn is verstreken. [...]”

17      § 31/E, lid 2, van deze wet bepaalt dat de notariële procedure, als niet op tegenspraak gevoerde burgerlijke procedure, dezelfde gevolgen heeft als een gerechtelijke procedure en dat beslissingen van de notaris dezelfde gevolgen hebben als beslissingen van de lokale rechter.

18      In § 56, lid 1, van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging heet het dat de rechter die de gedwongen tenuitvoerlegging heeft gelast, bij beschikking beslist deze te staken of, in voorkomend geval, te beperken, wanneer hij op grond van authentieke akten heeft vastgesteld dat de uit te voeren beslissing is ingetrokken of gewijzigd bij een definitieve beslissing of als bij een definitieve beslissing is vastgesteld dat de schuldvordering waarvan om gedwongen tenuitvoerlegging wordt verzocht en die is neergelegd in een akte voorzien van de formule van tenuitvoerlegging, niet op geldige wijze tot stand is gekomen.

19      Ingevolge § 211, lid 2, van deze wet moet de formule van tenuitvoerlegging worden doorgehaald, indien zij door de rechter wederrechtelijk op de akte is aangebracht.

20      § 212 van deze wet luidt als volgt:

„1)      De rechter die de gedwongen tenuitvoerlegging gelast, kan te allen tijde op verzoek van elke partij, op basis van een deurwaardersexploot of op eigen initiatief, de formule van tenuitvoerlegging doorhalen.

2)      De beschikking moet worden betekend aan de partijen, die daartegen hoger beroep kunnen instellen.”

21      § 224/A van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging bepaalt:

„Indien de notaris de gedwongen tenuitvoerlegging dient te gelasten, wordt bij de toepassing van onderhavige bepalingen het volgende aangepast:

a)      onder ‚rechter die de gedwongen tenuitvoerlegging gelast’ wordt verstaan de notaris; onder ‚beslissing gegeven door de rechter die de gedwongen tenuitvoerlegging gelast’ wordt verstaan de beslissing van de notaris;

[...]”

 Wet op het notarisambt

22      § 1 van wet nr. XLI van 1991 op het notarisambt (a közjegyzőkről szóló 1991. évi XLI. törvény; hierna: „notariswet”) omschrijft de bevoegdheden van de notarissen in de leden 1, 2 en 4, als volgt:

„1)      Notarissen zijn volgens de wet bevoegd om authentieke akten op te maken en om partijen op onpartijdige wijze juridische diensten te verlenen, om aldus geschillen te voorkomen.

2)      De notaris verlijdt authentieke akten met betrekking tot rechtshandelingen en rechtens relevante feiten, houdt akten in bewaring, houdt in opdracht van partijen geld, waardevolle voorwerpen en waardepapieren onder zich teneinde deze aan de schuldeiser over te dragen en verstrekt aan partijen met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel informatie over onder zijn bevoegdheid vallende procedures teneinde hen bij te staan in de uitoefening van hun rechten en de nakoming van hun verplichtingen.

[...]

4)      De notaris zorgt, binnen zijn wettelijke bevoegdheden, voor de toepassing van het recht als onderdeel van de overheidstaak om recht te bedelen.”

23      § 3, leden 1 en 2, van deze wet bepaalt:

„1)      De notaris dient zijn medewerking te onthouden wanneer deze niet in overeenstemming is met zijn verplichtingen, met name indien zijn medewerking wordt gevraagd voor een juridische handeling die strijdig is met de wet of erop gericht is de wet te omzeilen of waarvan het doel verboden of oneerlijk is.

2)      Wanneer de notaris tijdens de procedure een element ontdekt dat twijfel oproept zonder dat hij zich van medewerking dient te onthouden, moet hij hierop de aandacht van de partijen vestigen en er schriftelijk melding van maken. Als de partij tegen dit element bezwaar maakt, onthoudt de notaris zich van medewerking.”

24      § 112, lid 1, van deze wet is gelijkluidend aan § 23/C van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging, wat de gegevens betreft die een authentieke akte, met het oog op het aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging daarop, verplicht moet bevatten.

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

25      Op 18 december 2007 hebben ERSTE Bank en Sugár bij authentieke akte een leningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van 30 687 Zwitserse Frank (CHF). De lening werd verstrekt voor de aankoop van een onroerend goed en werd gedekt door een hypotheek op dat goed.

26      Op 19 december 2007 heeft Sugár op basis van de leningsovereenkomst een bij notariële akte opgemaakte schuldverklaring ondertekend ten voordele van ERSTE Bank. Blijkens het dossier geeft deze akte ERSTE Bank het recht om de leningsovereenkomst te ontbinden wanneer Sugár niet aan zijn contractuele verplichtingen voldoet, en over te gaan tot invordering van de uit die overeenkomst voortvloeiende schuld op grond van een door haar zelf opgestelde vereffeningsverklaring, waarop de hoogte van de schuld wordt vermeld.

27      Sugár is zijn betalingsverplichting niet nagekomen, waarop ERSTE Bank de leningsovereenkomst heeft ontbonden en de notaris heeft verzocht de formule van tenuitvoerlegging op de schuldverklaring aan te brengen. De notaris was van mening dat aan de daartoe gestelde wettelijke voorwaarden was voldaan en heeft op 13 december 2011 dan ook gevolg gegeven aan dit verzoek. Daardoor kon die akte gedwongen ten uitvoer worden gelegd, en verkreeg zij dus een soortgelijk karakter als een rechterlijke beslissing.

28      Op 5 juni 2013 heeft Sugár de notaris verzocht om doorhaling van de formule van tenuitvoerlegging die was aangebracht op de authentieke akte betreffende de schuldverklaring die hij in het kader van de met ERSTE Bank gesloten leningsovereenkomst had ondertekend, waarbij hij met name betoogde dat die overeenkomst oneerlijke bedingen bevatte. Voorts stelde Sugár dat de verklaring van ontbinding van de overeenkomst onrechtmatig was, en dat de formule van tenuitvoerlegging voorzag in de gedwongen tenuitvoerlegging van verplichtingen die niet bleken uit de schuldverklaring. Hij wees er ook op dat hij een vordering tot staking van de gedwongen tenuitvoerlegging en een verzoek om nietigverklaring had ingediend.

29      Bij beslissing van 13 juni 2013 heeft de notaris het verzoek om doorhaling van de formule van tenuitvoerlegging afgewezen op grond dat deze geen onregelmatigheden vertoonde, aangezien de betrokken authentieke akte een schuldverklaring bevatte, de namen van de schuldeiser en de schuldenaar, de oorzaak en de hoogte van de schuld, de voorwaarden voor de nakoming ervan en de daartoe gestelde termijn. Voorts heeft de notaris vastgesteld dat in de akte stond dat de verplichting afhing van de vervulling van een voorwaarde en dat daarin de datum werd vermeld waarop die voorwaarde was vervuld. De notaris heeft ook aangegeven dat de procedure bij de notaris niet op tegenspraak wordt gevoerd, en dat hij dus slechts over een beperkte beoordelingsmarge beschikte ten aanzien van de bewijzen en geen uitspraak mocht doen over een verschil van mening tussen partijen over de rechtmatigheid van de ontbinding van de overeenkomst of van de contractbedingen, vragen die tot de exclusieve bevoegdheid van de rechter behoren.

30      Sugár heeft bij de Fővárosi Törvényszék (Hof van Boedapest) beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beslissing van de notaris en tot doorhaling van de formule van tenuitvoerlegging, die volgens hem wederrechtelijk is aangebracht. Ter ondersteuning van zijn beroep betoogt hij met name dat de betrokken schuldverklaring oneerlijke bedingen en onjuiste gegevens bevat, dat het bedrag van de schuld daarin in vreemde valuta is vastgesteld – terwijl het krediet in Forint is verstrekt – en uitsluitend is bepaald op basis van interne gegevens van ERSTE Bank. Volgens hem houdt de procedure waarbij de formule van tenuitvoerlegging wordt aangebracht, rechtsmisbruik in, aangezien de executant een eenzijdige verklaring verstrekt waarvan de geldigheid slechts kan worden getoetst in een procedure op tegenspraak.

31      De verwijzende rechter zet uiteen dat de notaris overeenkomstig de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging de formule van tenuitvoerlegging aanbrengt op de uit te voeren akte, die daardoor een executoriale titel wordt. In de procedure waarbij de formule van tenuitvoerlegging wordt aangebracht verifieert de notaris echter alleen of de uit te voeren akte aan de formele en inhoudelijke voorwaarden voldoet, zonder dat hij kan onderzoeken of de bedingen van de leningsovereenkomst die aan die akte ten grondslag ligt, oneerlijk zijn. De consument kan het oneerlijke karakter van contractuele bedingen enkel aanvoeren in het kader van een beroep tot staking of beperking van de executie. Dit kan volgens de verwijzende rechter afdoen aan de verwezenlijking van de door richtlijn 93/13 nagestreefde doelstellingen.

32      Daarop heeft de Fővárosi Törvényszék (Hof van Boedapest) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is een procedure van een lidstaat waarbij de medecontractant van een consument die een in een formeel correcte notariële akte neergelegde verplichting niet is nagekomen, een door hemzelf bepaald bedrag kan vorderen op grond van de aanbrenging van een zogenoemde formule van tenuitvoerlegging, zonder bij een rechter een procedure op tegenspraak te moeten inleiden waarin zou kunnen worden beoordeeld of de bedingen van de aan de formule van tenuitvoerlegging ten grondslag liggende overeenkomst oneerlijk zijn, verenigbaar met artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13[?]

2)      Kan de consument in die procedure verzoeken om doorhaling van de reeds aangebrachte formule van tenuitvoerlegging, met het argument dat niet is nagegaan of de bedingen van de aan de formule van tenuitvoerlegging ten grondslag liggende overeenkomst oneerlijk zijn, hoewel uit het arrest in de zaak C‑472/11 blijkt dat in een gerechtelijke procedure de rechter die het bestaan van oneerlijke bedingen heeft vastgesteld, de consument daarvan op de hoogte moet stellen[?]”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

33      Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, volgens welke een notaris die met inachtneming van de vormvoorschriften een authentieke akte betreffende een consumentenovereenkomst heeft verleden, de formule van tenuitvoerlegging op die akte kan aanbrengen of kan weigeren die formule door te halen, hoewel noch in het ene, noch in het andere stadium is getoetst of de bedingen van die overeenkomst mogelijkerwijs oneerlijk zijn.

34      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat deze vragen verband houden met het feit dat in het nationale recht een procedure bestaat volgens welke de notaris op verzoek van de schuldeiser de formule van tenuitvoerlegging kan aanbrengen op de authentieke akte waarin de verplichting van de schuldenaar is neergelegd, zonder dat hij evenwel kan onderzoeken of die akte rechtsgeldig is, maar enkel kan nagaan of § 23/C van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging in acht is genomen, waarin een beperkt aantal formele voorwaarden aan de inhoud van die akte worden gesteld. Overeenkomstig deze bepaling moet de akte melding maken van de verplichting om een prestatie en een tegenprestatie te verrichten, de namen van de schuldeiser en de schuldenaar, het voorwerp, het bedrag en de oorzaak van de verplichting, en ten slotte de wijze en de termijn van nakoming.

35      In het hoofdgeding is de executoriale titel een bij notariële akte opgemaakte schuldverklaring die Sugár heeft ondertekend naar aanleiding van het sluiten van een hypothecaire leningsovereenkomst met ERSTE Bank.

36      Wanneer de formule van tenuitvoerlegging op die akte is aangebracht, op basis van eenzijdig door de schuldeiser verstrekte gegevens, kan de facto worden overgegaan tot de gedwongen tenuitvoerlegging van de overeenkomst buiten een contentieuze procedure bij de rechter om. Overeenkomstig § 31/E, lid 2, van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging brengt een notariële akte die voorzien is van de formule van tenuitvoerlegging namelijk dezelfde gevolgen teweeg als een beslissing van een lokale rechter.

37      Uit het dossier blijkt voorts dat overeenkomstig de §§ 211, lid 2, en 224/A van de wet op de gerechtelijke tenuitvoerlegging de notaris de formule van tenuitvoerlegging kan doorhalen wanneer die „wederrechtelijk” is aangebracht. Zoals de Hongaarse regering in haar opmerkingen heeft benadrukt, ziet deze procedure echter niet op de controle of de contractuele bedingen geldig zijn, maar alleen op de controle of de formule van tenuitvoerlegging rechtmatig is aangebracht.

38      Bijgevolg kan overeenkomstig de nationale wettelijke regeling de notaris noch in het kader van de procedure voor het aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging noch in het kader van de procedure voor het doorhalen ervan nagaan of de contractbedingen rechtsgeldig zijn.

39      Bij de beoordeling of een dergelijke wettelijke regeling voldoet aan de vereisten van richtlijn 93/13, dient er allereerst aan te worden herinnerd dat het door deze richtlijn uitgewerkte beschermingsstelsel op de gedachte berust dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de verkoper beschikt, wat ertoe leidt dat hij met de door de verkoper vooraf opgestelde voorwaarden instemt zonder op de inhoud daarvan invloed te kunnen uitoefenen (zie met name arrest Kušionová, C‑34/13, EU:C:2014:2189, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Gelet op die zwakke positie, bepaalt artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 dat oneerlijke bedingen de consument niet binden. Het gaat om een dwingende bepaling die beoogt het in de overeenkomst vastgelegde formele evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de contractpartijen te vervangen door een reëel evenwicht dat de gelijkheid tussen die partijen herstelt (zie arrest Sánchez Morcillo en Abril García, C‑169/14, EU:C:2014:2099, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      In dit verband heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de nationale rechter ambtshalve moet toetsen of een contractueel beding dat binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt, oneerlijk is, en aldus het gebrek aan evenwicht tussen de consument en de verkoper moet compenseren zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt (zie met name arresten Aziz, C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 46; Barclays Bank, C‑280/13, EU:C:2014:279, punt 34, en Sánchez Morcillo en Abril García, C‑169/14, EU:C:2014:2099, punt 24).

42      Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat de nationale rechter die ambtshalve heeft vastgesteld dat een contractueel beding oneerlijk is, hieruit overeenkomstig zijn nationale recht alle passende consequenties moet trekken, zonder te wachten tot de consument een verzoek in die zin indient. Hij moet daarbij echter wel het beginsel van hoor en wederhoor in acht nemen (zie in die zin arrest Banif Plus Bank, C‑472/11, EU:C:2013:88, punt 36).

43      Het Hof heeft ook vastgesteld dat richtlijn 93/13 zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke een rechter die om een betalingsbevel is verzocht, niet ambtshalve kan toetsen, in limine litis of op enig ander moment in de procedure, of een vertragingsrentebeding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is – ook al beschikt hij daartoe over de nodige gegevens, feitelijk en rechtens –, wanneer de consument geen verzet heeft aangetekend (arrest Banco Español de Crédito, C‑618/10, EU:C:2012:349, punt 57).

44      Het Hof heeft bovendien overwogen dat niet verenigbaar is met richtlijn 93/13 de regeling van een lidstaat volgens welke bij hypothecaire executie geen verzetsgronden omtrent het oneerlijke karakter van een aan de executoriale titel ten grondslag liggend contractueel beding kunnen worden aangevoerd en de rechter in de declaratoire procedure, die bevoegd is om te oordelen of dat beding oneerlijk is, geen voorlopige maatregelen, zoals schorsing van de executie, kan opleggen (zie in die zin arresten Aziz, C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 64, en Barclays Bank, C‑280/13, EU:C:2014:279, punt 36).

45      Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat in strijd is met richtlijn 93/13 een nationale regeling waarbij de executierechter bij hypothecaire executie niet ambtshalve of op verzoek van de consument kan toetsen of een beding dat is opgenomen in de overeenkomst waaruit de gevorderde schuld voortvloeit en dat ten grondslag ligt aan de executoriale titel, oneerlijk is, en evenmin voorlopige maatregelen, waaronder met name de schorsing van de executie, kan opleggen wanneer deze maatregelen noodzakelijk zijn ter verzekering van de volle werking van de einduitspraak van de rechter die de desbetreffende declaratoire procedure behandelt en bevoegd is om te oordelen of dat beding oneerlijk is (zie beschikking Banco Popular Español en Banco de Valencia, C‑537/12 en C‑116/13, EU:C:2013:759, punt 60, en arrest Sánchez Morcillo en Abril García, C‑169/14, EU:C:2014:2099, punt 28).

46      Aangaande de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vereenvoudigde procedure tot notariële gedwongen tenuitvoerlegging heeft de Europese Commissie aangevoerd dat de mogelijkheid voor een notaris om de gedwongen tenuitvoerlegging van een overeenkomst op gang te brengen, zonder dat hij bij het aanbrengen van de formule van tenuitvoerlegging of bij het doorhalen ervan heeft getoetst of de verschillende bedingen niet oneerlijk zijn, zich niet verdraagt met richtlijn 93/13, zoals deze richtlijn is uitgelegd in de in de vorige punten aangehaalde rechtspraak, en met name in de arresten Banco Español de Crédito (C‑618/10, EU:C:2012:349) en Banif Plus Bank (C‑472/11, EU:C:2013:88). Laatstgenoemd arrest wordt overigens ook aangehaald in de tweede vraag van de verwijzende rechter. Aangezien de notariële procedure dezelfde gevolgen heeft als een gerechtelijke procedure, moet volgens de Commissie ook de notaris het oneerlijke karakter van contractuele bedingen ambtshalve kunnen toetsen wanneer hij beschikt over alle gegevens, feitelijk en rechtens, die daartoe noodzakelijk zijn.

47      Zoals de advocaat-generaal met name in de punten 65 tot en met 67 en 72 van zijn conclusie heeft onderlijnd, moet echter worden vastgesteld dat die rechtspraak specifiek betrekking heeft op de uitoefening van de rechterlijke taak en, gelet op de fundamentele verschillen tussen deze taak en die van de notaris, niet kan gelden voor het notarisambt.

48      Bovendien moet erop worden gewezen dat richtlijn 93/13 niets zegt over de rol die kan of moet worden toebedeeld aan de notaris op het gebied van toetsing van oneerlijke contractbedingen. Deze richtlijn regelt dus niet de kwestie of het recht op uitoefening van bevoegdheden die rechtstreeks behoren tot de rechterlijke taak moet worden uitgebreid tot de notaris, onder omstandigheden waarin een nationale wettelijke regeling hem de bevoegdheid toebedeelt om de formule van tenuitvoerlegging aan te brengen op een authentieke akte waarin een overeenkomst besloten ligt, en die vervolgens door te halen bij verval.

49      Bijgevolg is het, bij gebreke van harmonisatie van de nationale regelingen inzake gedwongen executie en de rol van de notaris daarin in het Unierecht, krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van hun interne rechtsorde dergelijke regels vast te stellen, op voorwaarde evenwel dat die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel), en de uitoefening van de door het Unierecht aan de consument verleende rechten niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arresten Aziz, C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 50; Pohotovosť, C‑470/12, EU:C:2014:101, punt 46, en Kušionová, C‑34/13, EU:C:2014:2189, punt 50).

50      Het Hof beschikt niet over gegevens die twijfel doen ontstaan over de overeenstemming van de regeling die aan de orde is in het hoofdgeding met het gelijkwaardigheidsbeginsel.

51      Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat ieder geval waarin de vraag rijst of een nationale procesregel de toepassing van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, moet worden onderzocht met inaanmerkingneming van de plaats van die regel in de gehele procedure voor de verschillende nationale instanties en van het verloop en de bijzondere kenmerken van die procedure. In dit verband moeten de beginselen die aan het nationale rechtsplegingssysteem ten grondslag liggen, zoals de bescherming van de rechten van de verdediging, het rechtszekerheidsbeginsel en het goede verloop van de procedure, in voorkomend geval in overweging worden genomen (zie met name arrest Pohotovosť, C‑470/12, EU:C:2014:101, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Beoordeeld moet dus worden of in een situatie als die in het hoofdgeding de betrokken nationale bepalingen, bezien in hun context en rekening houdend met alle bestaande beroepswegen, kunnen garanderen dat er passende en doeltreffende middelen beschikbaar zijn om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en dat dergelijke bedingen de consument niet binden, zoals de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13 voorschrijven.

53      In dit verband betoogt de Hongaarse regering in wezen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vereenvoudigde procedure tot gedwongen tenuitvoerlegging niet iedere toetsing van oneerlijke bedingen uitsluit, zij het door de notaris zelf of door de nationale rechter.

54      Vastgesteld moet worden dat de consument doorgaans een bijzonder vertrouwen stelt in de notaris als onpartijdig adviseur en in het feit dat de door hem verleden akten niet wederrechtelijk zijn, en dat er dus een niet gering risico bestaat dat de consument, wanneer dergelijke akten worden opgemaakt, minder bedacht is op de mogelijke aanwezigheid van oneerlijke bedingen en de gevolgen van een vereenvoudigde procedure tot notariële gedwongen tenuitvoerlegging als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. Wanneer een dergelijke procedure door de verkoper op gang wordt gebracht, beschikt de consument, zonder de medewerking van de notaris, bovendien niet altijd over alle nuttige informatie die hem in staat stelt in die procedure verweer te voeren voor de nationale rechter.

55      Wat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling betreft, moet erop worden gewezen dat het volgens § 1 van de wet op het notarisambt met name de taak van de notaris is, partijen met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel informatie te verstrekken over onder zijn bevoegdheid vallende procedures teneinde hen bij te staan in de uitoefening van hun rechten en de nakoming van hun verplichtingen, en zo geschillen te voorkomen.

56      Verder is de notaris overeenkomstig § 3, leden 1 en 2, van die wet gehouden na te gaan of een juridische handeling in overeenstemming is met de wet en niet oneerlijk is, en moet hij, wanneer hij een element ontdekt dat twijfel oproept, dat schriftelijk aan partijen melden.

57      Hieruit volgt dat overeenkomstig de Hongaarse procedureregeling de notaris met name bij het verlijden van een authentieke akte met betrekking tot een overeenkomst tussen een verkoper en een consument een rol lijkt te kunnen spelen bij het voorkomen van oneerlijke contractbedingen, en dat het overigens uitdrukkelijk zijn taak is om, wanneer hij advies verstrekt, de gelijkheid van behandeling te waarborgen in alle onder zijn bevoegdheid vallende procedures, waaronder de procedure tot gedwongen tenuitvoerlegging.

58      Uit het voorgaande volgt dat de algemene bepalingen van de wet op het notarisambt in beginsel en onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechter blijken te kunnen bijdragen tot de eerbiediging van de vereisten van de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13.

59      Zoals de advocaat-generaal in punt 84 van zijn conclusie heeft uiteengezet, moeten de passende en doeltreffende middelen om een einde te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen verkopers en consumenten, bepalingen omvatten die de consumenten daadwerkelijke rechtsbescherming kunnen waarborgen, doordat zij hun de mogelijkheid bieden de overeenkomst in kwestie – óók in de fase van gedwongen tenuitvoerlegging – bij de rechter aan te vechten in billijke procedurele omstandigheden, zonder dat er voorwaarden worden gesteld, met name inzake termijnen of kosten, die het uiterst moeilijk of praktisch onmogelijk maken om de hun in richtlijn 93/13 gewaarborgde rechten uit te oefenen. In het kader van deze gerechtelijke procedures moet de in de punten 41 tot en met 45 van dit arrest aangehaalde rechtspraak onverkort worden toegepast.

60      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Sugár enerzijds overeenkomstig § 209/A, lid 1, van het burgerlijk wetboek een beroep aanhangig kan maken ter betwisting van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst, en anderzijds ingevolge § 369 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering een procedure kan beginnen tot staking of beperking van de gedwongen tenuitvoerlegging. In deze laatste procedure kan hij volgens § 370 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering verzoeken om schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst.

61      Verder lijkt de informatie die met name door de Hongaarse regering aan het Hof is verstrekt, erop te wijzen dat het aan de verwijzende rechter staat om na te gaan of, in weerwil van de bewoordingen van de §§ 369 en 370 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, de nationale rechter in het kader van deze procedures kan en moet controleren of de contractuele bedingen eventueel oneerlijk zijn en, met inachtneming van § 163 van dat wetboek en in overeenstemming met de rechtspraak van de Kúria (hooggerechtshof), ambtshalve kan en moet vaststellen, aan de hand van het beschikbare bewijs, in welke gevallen die bedingen kennelijk nietig zijn.

62      Hoewel richtlijn 93/13 in geschillen tussen een verkoper en een consument verlangt dat de nationale rechter die van dergelijke geschillen kennisneemt, positief en buiten de partijen bij de overeenkomst om ingrijpt (arresten Asbeek Brusse en de Man Garabito, C‑488/11, EU:C:2013:341, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Pohotovosť, EU:C:2014:101, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak), kan de inachtneming van het doeltreffendheidsbeginsel niet zodanig ver worden doorgetrokken dat de totale passiviteit van de betrokken consument wordt verholpen (zie in die zin arrest Kušionová, C‑34/13, EU:C:2014:2189, punt 56).

63      Bijgevolg is het feit dat de consument zich slechts kan beroepen op de bescherming van de wettelijke bepalingen inzake oneerlijke bedingen wanneer hij een gerechtelijke procedure aanspant, op zich niet in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel, anders dan de Commissie stelt. De daadwerkelijke rechtsbescherming die door richtlijn 93/13 wordt geboden berust namelijk op de premisse dat een van de contractpartijen zich eerst tot de nationale rechter wendt.

64      Het staat echter aan de verwijzende rechter, die als enige rechtstreeks bekend is met de in zijn interne rechtsorde geldende procedurevoorschriften voor rechtsvorderingen en als enige bevoegd is om het nationale recht uit te leggen, te beoordelen of die voorschriften in de omstandigheden van het hoofdgeding de consument daadwerkelijke rechtsbescherming garanderen.

65      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een notaris die met inachtneming van de vormvoorschriften een authentieke akte betreffende een consumentenovereenkomst heeft verleden, de formule van tenuitvoerlegging op die akte kan aanbrengen of kan weigeren die formule door te halen, hoewel noch in het ene, noch in het andere stadium is getoetst of de bedingen van die overeenkomst mogelijkerwijs oneerlijk zijn.

 Kosten

66      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling als die in het hoofdgeding, volgens welke een notaris die met inachtneming van de vormvoorschriften een authentieke akte betreffende een consumentenovereenkomst heeft verleden, de formule van tenuitvoerlegging op die akte kan aanbrengen of kan weigeren die formule door te halen, hoewel noch in het ene, noch in het andere stadium is getoetst of de bedingen van die overeenkomst mogelijkerwijs oneerlijk zijn.

ondertekeningen


* Procestaal: Hongaars.