Language of document : ECLI:EU:C:2006:113

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

16 februari 2006 (*)

„Executieverdrag – Beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging van in andere verdragsluitende staat gegeven beslissing – Betekening die niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden – Kennisneming – Verzettermijn”

In zaak C‑3/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ingediend door de Corte d’appello di Cagliari (Italië) bij beslissing van 12 november 2004, ingekomen bij het Hof op 6 januari 2005, in de procedure

Gaetano Verdoliva

tegen

J. M. Van der Hoeven BV,

Banco di Sardegna,

San Paolo IMI SpA,

in tegenwoordigheid van:

Pubblico Ministero,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Schintgen, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis en J. Klučka (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        G. Verdoliva, vertegenwoordigd door M. Comella en U. Ugas, avvocati,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door A. Cingolo, avvocato dello Stato,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. de March en A.‑M. Rouchaud‑Joët als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 november 2005,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 36 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1) en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds G. Verdoliva en anderzijds J. M. Van der Hoeven BV (hierna: „Van der Hoeven”), Banco di Sardegna en San Paolo IMI SpA, voorheen Istituto San Paolo di Torino, met betrekking tot de tenuitvoerlegging in Italië van een vonnis van de Arrondissementsrechtsbank ’s‑Gravenhage (Nederland) waarbij Verdoliva is veroordeeld tot betaling van 365 000 NLG aan Van der Hoeven.

 Het rechtskader

 Het Executieverdrag

3        Artikel 26, eerste alinea, van het Executieverdrag bepaalt dat de in een verdragsluitende staat gegeven beslissingen in de overige verdragsluitende staten worden erkend zonder vorm van proces.

4        Artikel 27, sub 2, van dit verdrag preciseert dat deze beslissingen niet worden erkend indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was aan de verweerder, tegen wie verstek werd verleend, is betekend of is medegedeeld.

5        Artikel 31, eerste alinea, van ditzelfde verdrag bepaalt dat de beslissingen die in een verdragsluitende staat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, in een andere verdragsluitende staat ten uitvoer kunnen worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.

6        Artikel 34 van het Executieverdrag bepaalt:

„Het gerecht, tot hetwelk het verzoek is gericht, doet onverwijld uitspraak; de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

Het verzoek kan slechts om een van de in de artikelen 27 en 28 genoemde redenen worden afgewezen.

[...]”

7        Artikel 35 van dit verdrag bepaalt dat de op het verzoek gegeven beslissing door bemiddeling van de griffier onverwijld ter kennis van de verzoeker wordt gebracht op de wijze als is bepaald in de wetgeving van de aangezochte staat.

8        Artikel 36 van ditzelfde verdrag luidt als volgt:

„Indien de tenuitvoerlegging wordt toegestaan kan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd binnen één maand na de betekening van de beslissing daartegen verzet doen.

Indien deze partij woonplaats heeft in een andere verdragsluitende staat dan die waar de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven, beloopt de termijn twee maanden en vangt aan op de dag dat de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.”

9        Artikel 40, lid 1, van het Executieverdrag bepaalt dat indien geen verlof tot tenuitvoerlegging wordt verleend, de verzoeker daartegen beroep kan instellen.

 Het Italiaanse procesrecht

10      Krachtens artikel 143 van de Codice di procedura civile (Italiaans wetboek van burgerlijke rechtsvordering; hierna: „CPC”), geschiedt de betekening aan personen zonder bekende woon‑ of verblijfplaats door neerlegging door een gerechtsdeurwaarder van een afschrift van de akte op het gemeentehuis van de laatste verblijfplaats en aanplakking van een ander afschrift van de akte op het officiële tableau van het gerecht waarbij die deurwaarder zijn ambt uitoefent.

11      Artikel 650 CPC bepaalt dat degene tot wie een betalingsbevel is gericht, zelfs na ommekomst van de in het betalingsbevel gestelde termijn, kan opkomen tegen de tenuitvoerlegging hiervan, indien hij bewijst dat hij niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van dat bevel, met name wegens de onregelmatige betekening ervan. Dit rechtsmiddel is evenwel niet meer ontvankelijk indien vanaf de eerste handeling van tenuitvoerlegging een termijn van tien dagen is verlopen.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

12      Bij vonnis van 14 september 1993 heeft de Arrondissementsrechtsbank ’s‑Gravenhage Verdoliva veroordeeld tot betaling van 365 000 NLG, vermeerderd met renten en bijkomende kosten, aan Van der Hoeven.

13      Op 24 mei 1994 verleende de Corte d’appello di Cagliari verlof tot tenuitvoerlegging van bovengenoemd vonnis op het Italiaanse grondgebied en tot het leggen van conservatoir beslag jegens Verdoliva tot een bedrag van 220 000 000 ITL.

14      Een eerste poging om de beschikking houdende verlof tot tenuitvoerlegging aan het woonadres van Verdoliva te Capoterra (Italië) te betekenen, mislukte. Volgens het op 14 juli 1994 opgemaakte proces-verbaal van betekening was Verdoliva namelijk meer dan een jaar eerder verhuisd, hoewel hij niet uit het bevolkingsregister van die plaats was uitgeschreven.

15      Derhalve is een tweede keer betekend, overeenkomstig artikel 143 CPC. Volgens het proces-verbaal van betekening van 27 juli 1994 heeft de gerechtsdeurwaarder een afschrift van de akte op het gemeentehuis van Capoterra neergelegd en een tweede afschrift aangeplakt op het officiële tableau van het gerecht waarbij hij zijn ambt uitoefent.

16      Daar Verdoliva binnen de termijn van 30 dagen na betekening geen verzet had gedaan, ging Van der Hoeven over tot tenuitvoerlegging jegens Verdoliva, door zich te voegen in de reeds door Banco di Sardegna en San Paolo IMI SpA tegen Verdoliva aanhangig gemaakte executieprocedure.

17      Verdoliva kwam op 4 december 1996 bij het Tribunale civile di Cagliari (Italië) op tegen de tenuitvoerlegging, op grond dat enerzijds de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet aan hem was betekend en anderzijds deze niet op het gemeentehuis van Capoterra was neergelegd, en dat bijgevolg het proces-verbaal van betekening van 27 juli 1994 valselijk was opgemaakt.

18      Dit beroep is door het Tribunale civile di Cagliari bij vonnis van 7 juni 2002 afgewezen, met name op grond dat het rechtsmiddel was verjaard. Volgens deze rechterlijke instantie zou met overeenkomstige toepassing van artikel 650 CPC kunnen worden toegestaan dat alsnog verzet wordt gedaan ingeval de betrokkene door een niet regelmatige betekening niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging. De termijn voor het doen van dergelijk verzet zou echter in elk geval niet langer kunnen zijn dan 30 dagen te rekenen vanaf de eerste handeling van tenuitvoerlegging op grond waarvan Verdoliva kennis had kunnen nemen van deze beslissing.

19      Tegen deze uitspraak heeft Verdoliva hoger beroep ingesteld bij de Corte d’appello di Cagliari, waar hij naast de reeds in eerste aanleg aangevoerde middelen heeft aangevoerd dat de nietigheid van de betekening tevens voortvloeide uit een schending van artikel 143 CPC, zoals uitgelegd door de Corte suprema di cassazione. Volgens hem heeft de deurwaarder namelijk noch het noodzakelijke onderzoek verricht om na te gaan of de geadresseerde inderdaad onvindbaar was, noch verslag gedaan van dit onderzoek in het proces-verbaal van betekening van 27 juli 1994.

20      Van oordeel dat de oplossing van het bij haar aanhangige geding afhangt van de uitlegging van artikel 36 van het Executieverdrag, heeft de Corte d’appello di Cagliari de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

„1)      Hanteert het Executieverdrag een autonoom begrip van ‚kennisneming van processtukken’ of laat het de invulling van dit begrip over aan de afzonderlijke nationale regelingen?

2)      Valt uit het Executieverdrag, en in het bijzonder uit artikel 36 ervan, af te leiden dat er een vorm van betekening bestaat die gelijkwaardig is aan de betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging als bedoeld in dit artikel?

3)      Doet in het bijzonder het feit dat kennis is genomen van die beslissing, in het geval dat betekening niet of met vormfouten heeft plaatsgevonden, toch de termijn van genoemd artikel ingaan, of moet uit het Executieverdrag veeleer een beperking worden afgeleid met betrekking tot de vormen waarin kennisneming van die beslissing kan plaatsvinden?”

 De prejudiciële vragen

21      Met zijn vragen, die gezamenlijk dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, ingeval betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden, de eenvoudige kennisneming van deze beslissing door de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, volstaat om de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag te doen aanvangen.

22      Dienaangaande zij om te beginnen vastgesteld dat de gestelde vragen niet uitsluitend aan de hand van de bewoordingen van artikel 36 van het Executieverdrag kunnen worden beantwoord.

23      Hoewel de termijn voor verzet tegen de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging volgens dit artikel op de dag van de betekening van deze beslissing aanvangt, geeft dit namelijk geen definitie van het begrip betekening en preciseert het evenmin in welke vorm deze moet geschieden om de beoogde gevolgen te sorteren, behalve voor het geval dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, woonplaats heeft in een andere verdragsluitende staat dan die waar de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven. In dat geval moet de betekening aan de partij in persoon of aan haar woonplaats zijn geschied om de termijn te doen aanvangen.

24      Bovendien bevat artikel 36 van het Executieverdrag geen uitdrukkelijke voorwaarde dat de betekening regelmatig moet zijn, anders dan artikel 27, sub 2, van dit verdrag.

25      Derhalve moet artikel 36 van het Executieverdrag worden uitgelegd tegen de achtergrond van de opzet en de doelstellingen van dit verdrag.

26      Uit de preambule van het Executieverdrag blijkt dat dit tot doel heeft, de vereenvoudiging van de formaliteiten voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Volgens vaste rechtspraak mag dit doel echter niet worden bereikt door op welke wijze dan ook afbreuk te doen aan de rechten van de verdediging (zie met name arresten van 11 juni 1985, Debaecker en Plouvier, 49/84, Jurispr. blz. 1779, punt 10, en 13 oktober 2005, Scania Finance France, C‑522/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 15).

27      Meer in het bijzonder met betrekking tot tenuitvoerlegging is het voornaamste doel van het Executieverdrag, het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen zoveel als mogelijk te vergemakkelijken door de invoering van een eenvoudige en snelle exequaturprocedure, met dien verstande dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, de mogelijkheid moet hebben verzet te doen (zie met name arresten van 2 juli 1985, Deutsche Genossenschaftsbank, 148/84, Jurispr. blz. I‑1981, punt 16, en 28 maart 2000, Krombach, C‑7/98, Jurispr. blz. I‑1935, punt 19).

28      Over het stelsel van het Executieverdrag met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging zij opgemerkt dat naast artikel 36 andere bepalingen van dit verdrag voorzien in de betekening of mededeling van akten en beslissingen aan de verwerende partij.

29      Aldus worden ingevolge de artikelen 27, sub 2, en 34, tweede alinea, van dit verdrag beslissingen in een andere verdragsluitende staat erkend noch ten uitvoer gelegd, indien het stuk dat het geding inleidt, of een gelijkwaardig stuk niet regelmatig en zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of medegedeeld. In deze context heeft het Hof geoordeeld dat een in een verdragsluitende staat bij verstek gegeven beslissing in een andere verdragsluitende staat niet mag worden erkend wanneer het stuk dat het geding inleidt, niet regelmatig aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of medegedeeld, zelfs wanneer deze later van de gegeven beslissing kennis heeft gekregen, maar daartegen geen geboden rechtsmiddel heeft aangewend (arresten van 3 juli 1990, Lancray, C‑305/88, Jurispr. blz. I‑2725, punt 23, en 12 november 1992, Minalmet, C‑123/91, Jurispr. blz. I‑5661, punt 21).

30      Voorts moet worden vastgesteld dat in het stelsel van het Executieverdrag met betrekking tot tenuitvoerlegging de belangen van de verzoeker en van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, op verschillende wijze worden beschermd.

31      Artikel 36 van het verdrag voorziet namelijk met betrekking tot de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in een formeel mechanisme van „betekening” van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging. Daarentegen wordt in artikel 35 van ditzelfde verdrag alleen geëist dat de op het verzoek gegeven beslissing „ter kennis van de verzoeker [wordt] gebracht”.

32      Ingevolge artikel 36 van het Executieverdrag beschikt de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, naargelang zij al dan niet woonplaats heeft in de verdragsluitende staat waarin de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven, over een termijn van hetzij één hetzij twee maanden na de betekening van deze beslissing, om hiertegen verzet te doen. Dit is een strenge termijn met een dwingend karakter (arrest van 4 februari 1988, Hoffmann, 145/86, Jurispr. blz. 645, punten 30 en 31). Daarentegen volgt zowel uit de bewoordingen van artikel 40, lid 1, van het verdrag als uit het rapport-Jenard bij dit verdrag (PB 1979, C 59, blz. 1, 53), dat geen termijnen gelden voor het beroep dat de verzoeker kan instellen tegen de beslissing waarbij verlof tot tenuitvoerlegging is geweigerd.

33      Tegen de achtergrond van deze overwegingen moet worden uitgemaakt of, ingeval betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden, de eenvoudige kennisneming van deze beslissing door de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, volstaat om de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag te doen aanvangen.

34      Dienaangaande staat in de eerste plaats vast, zoals de advocaat-generaal in punt 56 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat de eis van betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging enerzijds dient ter bescherming van de rechten van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, en anderzijds om, op het vlak van de bewijsvoering, een exacte berekening van de strenge en dwingende verzettermijn van artikel 36 van het Executieverdrag te kunnen maken.

35      Deze dubbele functie, samen met het doel van vereenvoudiging van de formaliteiten voor de tenuitvoerlegging van in andere verdragsluitende staten gegeven rechterlijke beslissingen, verklaart waarom het Executieverdrag, zoals uit punt 32 van dit arrest blijkt, voor de overlegging van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, strengere vormvereisten stelt dan voor de overlegging van diezelfde beslissing aan de verzoeker.

36      In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat, indien het alleen zou aankomen op de kennisneming van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging door de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, het betekeningsvereiste zinledig zou zijn. De verzoekende partijen zouden hierdoor namelijk in de verleiding komen, de voor een regelmatige betekening voorgeschreven wegen te verlaten (zie in die zin, in de context van artikel 27, sub 2, van het Executieverdrag, arrest Lancray, reeds aangehaald, punt 20).

37      Bovendien zou dat de precieze berekening van de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag bemoeilijken en de eenvormige toepassing van dit verdrag onmogelijk maken (zie in die zin arrest Lancray, reeds aangehaald, punt 20).

38      Op de gestelde vragen moet derhalve worden geantwoord dat artikel 36 van het Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd dat het vereist dat de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging regelmatig wordt betekend volgens de procesregels van de verdragsluitende staat waarin om de tenuitvoerlegging wordt verzocht, en dat derhalve, ingeval betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden, de eenvoudige kennisneming van deze beslissing door de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet volstaat om de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag te doen aanvangen.

 Kosten

39      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 36 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek en het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, moet aldus worden uitgelegd dat het vereist dat de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging regelmatig wordt betekend volgens de procesregels van de verdragsluitende staat waarin om de tenuitvoerlegging wordt verzocht, en dat derhalve, ingeval de betekening van de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging niet of niet regelmatig heeft plaatsgevonden, de eenvoudige kennisneming van deze beslissing door de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet volstaat om de termijn van artikel 36 van het Executieverdrag te doen aanvangen.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.