Language of document : ECLI:EU:C:2017:157

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

2 maart 2017 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken – Betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken – Verordening (EG) nr. 1393/2007 – Artikelen 8, 14 en 19 – Betekening of kennisgeving per post van een stuk dat het geding inleidt – Ontbreken van een vertaling van het stuk – bijlage II – Modelformulier – Ontbreken daarvan – Gevolgen – Betekening per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging – Niet-terugzending van de ontvangstbevestiging – Inontvangstneming van het stuk door een derde – Voorwaarden voor geldigheid van de procedure”

In zaak C‑354/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação de Évora (rechter in tweede aanleg Évora, Portugal) bij beslissing van 11 juni 2015, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2015, in de procedure

Andrew Marcus Henderson

tegen

Novo Banco SA,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, E. Levits en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 juli 2016,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en R. Chambel Margarido als gemachtigden,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. J. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. Bulterman en B. Koopman als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin, P. Guerra e Andrade en M. M. Farrajota als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 september 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad (PB 2007, L 324, blz. 79).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Andrew Marcus Henderson en de Novo Banco SA, over de door Novo Banco SA ingediende vordering naar aanleiding van de niet-nakoming door Henderson van twee tussen partijen gesloten overeenkomsten inzake financiële leasing.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht


 Verordening nr. 1393/2007

3        Met het oog op de goede werking van de interne markt, heeft verordening nr. 1393/2007, overeenkomstig overweging 2 ervan, tot doel de doelmatigheid en de snelheid van gerechtelijke procedures te verbeteren, door invoering van het beginsel van de rechtstreekse toezending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken.

4        Deze verordening is, volgens artikel 1, lid 1, ervan, van toepassing in burgerlijke en in handelszaken waarin een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk van een lidstaat naar een andere lidstaat moet worden verzonden ter betekening of kennisgeving aldaar.

5        Ingevolge artikel 1, lid 2, ervan, is voornoemde verordening niet van toepassing indien het adres van degene voor wie het stuk is bestemd, onbekend is.

6        Lid 3 van voornoemd artikel 1 preciseert dat „[i]n deze verordening onder het begrip ,lidstaat’ [moet worden] verstaan alle lidstaten met uitzondering van Denemarken”.

7        Hoofdstuk II van verordening nr. 1393/2007 bevat bepalingen die voorzien in andere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken. Dit hoofdstuk omvat twee afdelingen.

8        Afdeling 1 van dat hoofdstuk heeft betrekking op de verzending door tussenkomst van door de lidstaten aangewezen instanties, de zogeheten „verzendende instanties” en „ontvangende instanties”, die bevoegd zijn voor het verzenden van stukken met het oog op hun betekening of kennisgeving in een andere lidstaat, alsook voor het in ontvangst nemen van dergelijke stukken vanuit een andere lidstaat.

9        Tot die afdeling behoort onder meer artikel 8 van die verordening, met het opschrift „Weigering van ontvangst van een stuk”, dat bepaalt:

„1.      De ontvangende instantie stelt degene voor wie het stuk is bestemd, door middel van het in bijlage II opgenomen modelformulier in kennis van het feit dat hij kan weigeren het stuk waarvan betekening of kennisgeving moet worden verricht, in ontvangst te nemen op het ogenblik van de betekening of kennisgeving ofwel door het stuk binnen een week naar de ontvangende instantie terug te zenden, indien het niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een vertaling in een van de volgende talen:

a)      een taal die degene voor wie het stuk bestemd is, begrijpt,

of

b)      de officiële taal van de aangezochte lidstaat of, indien er verscheidene officiële talen in de aangezochte lidstaat zijn, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht.

2.      Indien de ontvangende instantie ervan op de hoogte is gesteld dat de persoon voor wie het stuk is bestemd dit overeenkomstig lid 1 weigert in ontvangst te nemen, stelt zij de verzendende instantie daarvan onmiddellijk door middel van het in artikel 10 bedoelde certificaat in kennis en zendt zij de aanvraag alsmede de stukken waarvan de vertaling wordt gevraagd terug.

3.      Indien degene voor wie het stuk is bestemd overeenkomstig lid 1 heeft geweigerd het stuk in ontvangst te nemen, kan de betekening of kennisgeving van het stuk worden geregulariseerd door aan degene voor wie het stuk is bestemd overeenkomstig deze verordening betekening of kennisgeving te doen van het stuk vergezeld van een vertaling in een taal zoals bedoeld in lid 1.

Wanneer de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig het recht van een lidstaat echter binnen een bepaalde termijn moet worden verricht, dan is de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking wordt genomen de datum van betekening of kennisgeving van het oorspronkelijke stuk, vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 2.

4.      De leden 1, 2 en 3 zijn van toepassing op de wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken overeenkomstig afdeling 2.

5.      Voor de toepassing van lid 1, stellen diplomatieke of consulaire ambtenaren, wanneer de betekening of kennisgeving overeenkomstig artikel 13 is verricht, of de autoriteit of persoon, wanneer de betekening of kennisgeving overeenkomstig artikel 14 is verricht, degene voor wie het stuk is bestemd in kennis van het feit dat hij kan weigeren het stuk in ontvangst te nemen en dat geweigerde stukken naar deze ambtenaren of naar deze autoriteit of bevoegde persoon moeten worden gezonden.”

10      Hoofdstuk II, afdeling 2, van verordening nr. 1393/2007 voorziet in „[a]ndere wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken”, te weten de toezending langs consulaire of diplomatieke weg (artikel 12), de betekening of kennisgeving door de zorg van diplomatieke of consulaire ambtenaren (artikel 13), de betekening of kennisgeving per post (artikel 14), en de rechtstreekse betekening of kennisgeving (artikel 15).

11      Met betrekking tot de betekening of kennisgeving per post wordt in artikel 14 van die verordening bepaald:

„Elke lidstaat kan de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat verblijvende personen rechtstreeks door postdiensten doen verrichten bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardige wijze.”

12      Artikel 19 van voornoemde verordening bepaalt onder het opschrift „Niet-verschenen verweerder”:

„1.      Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder niet is verschenen, houdt de rechter de beslissing aan totdat is gebleken dat:

a)      hetzij van het stuk betekening of kennisgeving is gedaan met inachtneming van de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat voorgeschreven vormen voor de betekening of kennisgeving van stukken die in dat land zijn opgemaakt en voor zich op het grondgebied van dat land bevindende personen bestemd zijn, of

b)      hetzij het stuk daadwerkelijk is afgegeven aan de verweerder in persoon of aan zijn woonplaats op een andere in deze verordening geregelde wijze,

en dat de betekening of kennisgeving respectievelijk de afgifte zo tijdig is geschied dat de verweerder gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.

2.      Elke lidstaat is bevoegd, overeenkomstig artikel 23, lid 1, te verklaren dat zijn rechters in afwijking van lid 1 een beslissing kunnen geven, ook wanneer geen certificaat van betekening, kennisgeving of afgifte is ontvangen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      het stuk is op één van de in deze verordening geregelde wijzen toegezonden;

b)      sedert het tijdstip van toezending van het stuk is een termijn verlopen die door de rechter voor elk afzonderlijk geval wordt vastgesteld, doch die ten minste zes maanden zal bedragen;

c)      in weerwil van alle redelijke inspanningen die daartoe bij de bevoegde autoriteiten of organen van de aangezochte staat zijn aangewend, kon geen bewijs worden verkregen.

3.      Het bepaalde in de leden 1 en 2 belet niet dat de rechter in spoedeisende gevallen voorlopige of bewarende maatregelen kan nemen.

4.      Wanneer een stuk dat het geding inleidt of een daarmee gelijk te stellen stuk overeenkomstig de bepalingen van deze verordening ter betekening of kennisgeving naar een andere lidstaat moest worden gezonden en de verweerder bij verstek is veroordeeld, kan de rechter, indien de termijn waarbinnen een rechtsmiddel had moeten worden aangewend is verstreken, de verweerder een nieuwe termijn toestaan waarbinnen hij het rechtsmiddel alsnog kan aanwenden, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de verweerder heeft niet de gelegenheid gehad zich te verweren of een rechtsmiddel aan te wenden, doordat het stuk respectievelijk de beslissing hem, buiten zijn schuld, niet tijdig heeft bereikt;

b)      de grieven van de verweerder zijn, naar het aanvankelijke oordeel van de rechter, niet van elke grond ontbloot.

Een verzoek om verlening van een nieuwe termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel is slechts ontvankelijk indien het is ingediend binnen een redelijke termijn na het tijdstip waarop de verweerder van de beslissing kennis heeft gekregen.

Elke lidstaat kan, overeenkomstig artikel 23, lid 1, verklaren dat het verzoek niet ontvankelijk is, indien het is ingediend na het verstrijken van een in die verklaring genoemde termijn, die echter niet korter mag zijn dan één jaar te rekenen vanaf de dag waarop de beslissing is gegeven.

[…]”

13      De Portugese Republiek heeft, overeenkomstig artikel 23 van verordening nr. 1393/2007, de volgende bekendmaking gedaan:

Artikel 9 - Datum van betekening of kennisgeving

Overeenkomstig de Portugese wetgeving moeten de stukken worden betekend of ter kennis gebracht binnen de in artikel 166 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bedoelde termijn van vijf dagen.

[…]

Artikel 19 - Niet-verschenen verweerder

Aangezien Portugal geen gebruik wil maken van de in artikel 19, lid 2, voorziene mogelijkheid, kunnen de Portugese rechterlijke instanties zich niet van deze mogelijkheid bedienen.

Portugal stelt, indien de termijn waarbinnen een rechtsmiddel had moeten worden aangewend is verstreken, de termijn waarbinnen een verzoek kan worden ingediend om de nieuwe termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel (zie artikel 19, lid 4), op één jaar, te rekenen vanaf de datum van het bestreden besluit.”

 Verordening (EG) nr. 44/2001

14      Artikel 26, leden 2 en 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), bepaalt:

„2.      Het gerecht is verplicht zijn uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

3.      Artikel 19 van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken [(PB 2000, L 160, blz. 37)], is van toepassing in plaats van lid 2, indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, overeenkomstig deze verordening moest plaatsvinden.”

15      Artikel 34, punt 2, van die verordening bepaalt dat een in een lidstaat gegeven beslissing niet wordt erkend in een andere lidstaat indien „het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was”.

 Verordening (EG) nr. 805/2004.

16      Artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (PB 2004, L 143, blz. 15), bepaalt onder het opschrift „Betekening of kennisgeving met bewijs van ontvangst door de schuldenaar”:

„Betekening of kennisgeving van het stuk dat het geding inleidt, van een gelijkwaardig stuk en van enigerlei dagvaarding voor een terechtzitting aan de schuldenaar kan ook zijn geschied op een van de hierna vermelde wijzen:

a)      in persoon op het persoonlijke adres van de schuldenaar, aan een persoon die als huisgenoot van de schuldenaar dezelfde woonplaats heeft of aldaar in dienst is;

[…]”

 Portugees recht

17      Overeenkomstig artikel 188, lid 1, onder e), van de Código de Processo Civil (Portugees wetboek van burgerlijke rechtsvordering) is de kennisgeving niet geldig wanneer wordt aangetoond dat de geadresseerde van de betekening in persoon om een reden die hem niet kan worden toegerekend, geen kennis heeft genomen van het te betekenen stuk, met andere woorden, wanneer de belanghebbende het in artikel 230 van datzelfde wetboek neergelegde vermoeden heeft weerlegd.

18      Niettemin bepaalt artikel 189 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering dat het gebrek aan geldigheid van de betekening wordt verholpen indien de verweerder zonder zich op het bestaan van dit gebrek te beroepen heeft deelgenomen aan de procedure.

19      Uit artikel 191, lid 1, van dat wetboek volgt dat, onverminderd artikel 188 daarvan, de betekening nietig is, wanneer de door de wet voorgeschreven formaliteiten niet zijn vervuld.

20      Overeenkomstig artikel 191, lid 2, van dat wetboek dient deze nietigheid te worden ingeroepen binnen de in de betekeningsbrief gestelde termijn voor betwisting van de conclusies van verzoeker in het gedinginleidend stuk of, bij gebreke van een dergelijke termijn, bij de eerste interventie in het kader van de procedure.

21      In het hoofdgeding staat vast dat deze termijn 20 dagen bedroeg, dat wil zeggen een termijn van 10 dagen die van toepassing is in kort gedingzaken, vermeerderd met een termijn van 10 dagen wegens afstand, te rekenen vanaf de datum waarop de betekening van het gedinginleidend stuk wordt geacht te hebben plaatsgevonden.

22      Krachtens artikel 191, lid 4, van datzelfde wetboek, wordt het verzoek tot nietigverklaring enkel in aanmerking genomen indien het desbetreffende gebrek de verdediging van de geadresseerde van de betekening in gevaar kan brengen.

23      Artikel 228 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt onder het opschrift „Betekening in persoon per post”:

„1.      De betekening in persoon per post vindt plaats per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging – overeenkomstig een officieel goedgekeurd model – dat wordt verstuurd naar de geadresseerde van de betekening op diens huisadres of werkplek; zij omvat alle in het voorgaande artikel genoemde gegevens, alsook, indien het stuk in ontvangst wordt genomen door een derde, een bericht waarin deze derde wordt meegedeeld dat hij aansprakelijk is, onder vergelijkbare voorwaarden als die welke gelden voor het handelen te kwader trouw, indien hij de brief niet zo snel mogelijk vaan de geadresseerde afgeeft.

2.      De brief kan, na ondertekening van de ontvangstbevestiging, worden afgegeven aan de geadresseerde of aan elke andere persoon die zich op diens woonadres of werkplek bevindt en die verklaart dat hij in staat is deze snel aan de geadresseerde af te geven.

3.      Vóór de ondertekening van de ontvangstbevestiging verifieert de postbezorger de identiteit van de geadresseerde van de betekening of de derde aan wie hij de brief afgeeft, en schrijft hij de gegevens van de identiteitskaart of enig ander officieel identificatiedocument op.”

24      Overeenkomstig artikel 230, lid 1, van dat wetboek wordt de betekening per post middels de verzending van een aangetekend schijven met ontvangstbevestiging beschouwd te zijn gedaan op de dag waarop de ontvangstbevestiging wordt ondertekend. Het poststuk dat het ter kennis te brengen stuk bevat, wordt dan geacht te zijn afgegeven aan de persoon aan wie de betekening wordt gedaan, ook al is de ontvangstbevestiging door een derde ondertekend, aangezien dit poststuk wordt vermoed aan de geadresseerde ervan te zijn afgegeven op de datum die is vermeld op de ontvangstbevestiging, totdat de geadresseerde het bewijs levert van het tegendeel.

25      Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat de geadresseerde van het stuk dus feitelijk moet aantonen dat de betekening niet aan hem is afgegeven, of dat zij is gedaan op een latere dan de vermoede datum, om redenen niet hem niet kunnen worden toegerekend.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

26      Blijkens de verwijzingsbeslissing hebben de Banco Espírito Santo SA, thans Novo Banco, een bank met hoofdkantoor in Portugal, en Henderson, verblijvend in Ierland, in 2008 twee huurovereenkomsten gesloten met betrekking tot twee winkels in een gebouw dat is gelegen in de gemeente Portimão (Portugal) en waarvan die bank de eigenaar is.

27      De verhuurde onroerende goederen werden ter beschikking gesteld aan Henderson, die ze op de datum van ondertekening van voornoemde overeenkomsten in bezit heeft genomen.

28      Aangezien Henderson in de loop van 2012 in gebreke bleef met het betalen van de huur van de gehuurde goederen, en opeenvolgende huurtermijnen niet had betaald, heeft Novo Banco hem op 28 februari 2014 gesommeerd de achterstallige huurbedragen te betalen, op straffe van opzegging van de betrokken overeenkomsten.

29      Bij aangetekend schrijven van 4 april 2014 heeft Novo Banco Henderson in kennis gesteld van de opzegging van de tussen partijen gesloten overeenkomsten.

30      Op die datum bedroeg het onbetaalde bedrag 20 437,03 EUR. Henderson weigerde echter de betrokken goederen terug in het bezit te stellen van hun eigenaar.

31      Novo Banco heeft voor de Tribunal de Comarca de Faro (rechter in eerste aanleg van het gerechtelijk district Faro, Portugal) verzocht om een conservatoire maatregel met betrekking tot de gerechtelijke teruggave van de verhuurde goederen.

32      De Tribunal de Comarca de Faro heeft dit verzoek bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging doen betekenen aan Henderson op diens adres in Ierland.

33      Aangezien de ontvangstbevestiging niet werd teruggezonden, heeft de Tribunal de Comarca de Faro de Portugese postdienst om informatie verzocht. Deze heeft geantwoord dat volgens de computergegevens van de postdienst in Ierland – de lidstaat van bestemming – de betrokken brief op 22 juli 2014 aan de geadresseerde was afgegeven.

34      Na te hebben vastgesteld dat Henderson niet was verschenen en de maatregel waarom werd verzocht niet had betwist, wees de Tribunal de Comarca de Faro een vonnis waarin het verzoek van Novo Banco werd toegewezen.

35      Op 7 oktober 2014 heeft Henderson tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Tribunal da Relação de Évora, waarbij hij de nietigheid aanvoert van de betekening van het gedinginleidend stuk.

36      Ten eerste bevond zich in het dossier namelijk geen ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven, hetgeen een schending vormt van een in de Portugese wetgeving voorzien procedureel vereiste. Bovendien is het stuk waarmee de procedure bij de Tribunal de Comarca de Faro werd ingeleid niet aan Henderson in persoon betekend, welke formaliteit door het Portugese recht is voorgeschreven, en wist Henderson niet wie de betekeningsbrief in ontvangst heeft genomen, zodat hij geen kennis heeft genomen van de tegen hem ingeleide procedure. Ten tweede is aan hem niet het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 voorziene modelformulier toegezonden. Hem is dus niet meegedeeld dat hij het recht had om de betekening te weigeren van een gerechtelijk stuk dat enkel in het Portugees was gesteld, terwijl in casu een vertaling in het Iers of het Gaelic was vereist. Een dergelijk gebrek leidt volgens de rechtspraak van de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste bestuursrechter, Portugal) tot nietigheid van de betekening. Volgens Henderson levert elk van deze twee gebreken niet alleen schending op van een wezenlijk vormvoorschrift, maar ook schending van zijn rechten van verdediging. Alleen een nieuwe betekening, die voldoet aan de vormvereisten, zou deze gebreken kunnen verhelpen.

37      Bij arrest van 29 januari 2015 heeft de verwijzende rechter al deze argumenten verworpen, en aldus het vonnis in eerste aanleg bevestigd.

38      Op 13 februari 2015 verzocht Henderson om herziening van dat arrest, waarbij hij betoogt dat dat arrest strijdig is met het Unierecht en, met name, met de vereisten van verordening nr. 1393/2007.

39      De verwijzende rechter is van mening dat, enerzijds, de ontvangstbevestiging, die in casu niet was teruggezonden, ertoe strekt te bewijzen dat het gerechtelijk stuk inderdaad is betekend aan de geadresseerde ervan, en deze betekening te koppelen aan een bepaalde datum. Anderzijds constateert hij dat het aan Henderson geadresseerde aangetekend schrijven niet vergezeld is gegaan van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier, zodat de verweerder niet geïnformeerd is over zijn recht om de inontvangstneming van het aan hem betekende stuk te weigeren.

40      Dienaangaande vraagt de verwijzende rechter zich ten eerste af, of het document dat in casu is afgegeven door de postdienst van de lidstaat waar de geadresseerde van de betekening verblijft, het ontbreken van het ontvangstbewijs kan verhelpen, wanneer dit is voorzien van de handtekening van de persoon die het aangetekend schrijven in ontvangst heeft genomen alsmede van de datum waarop deze inontvangstneming heeft plaatsgevonden.

41      Ten tweede vraagt hij zich af of met verordening nr. 1393/2007 verenigbaar is een bepaling van nationaal recht, volgens welke de betekening per post wordt geacht geldig te hebben plaatsgevonden, wanneer de ontvangstbevestiging is ondertekend en gedateerd, ook al is dit door een derde, aangezien wordt vermoed, totdat de geadresseerde van het stuk het bewijs levert van het tegendeel, dat de brief door die derde daadwerkelijk op de datum die is vermeld op de ontvangstbevestiging is afgegeven aan die geadresseerde.

42      De verwijzende rechter vraagt zich ten derde af of een nationale regeling die bepaalt dat het verzuim van een wezenlijk vormvoorschrift, zoals het ontbreken van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 bedoelde modelformulier, moet leiden tot nietigheid van de betekening, maar dat die nietigheid enkel kan worden uitgesproken indien zij wordt opgeworpen binnen de in diezelfde regeling voorgeschreven termijn, dat wil zeggen, in casu, binnen 20 dagen na de datum waarop de betekening wordt geacht te hebben plaatsgevonden, voldoet aan de vereisten van verordening nr. 1393/2007.

43      Onder deze omstandigheden heeft de Tribunal da Relação de Évora (rechter in tweede aanleg Évora, Portugal) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Kan een Portugees gerecht, waar een civiele procedure aanhangig is tegen een in een andere lidstaat van de Europese Unie woonachtige burger, ingeval het betekening aan die burger voor bedoelde procedure per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging heeft gelast en die ontvangstbevestiging niet is terugontvangen, gelet op […] verordening [nr. 1393/2007] en de eraan ten grondslag liggende beginselen op basis van de documenten van de postdienst van de woonstaat van de geadresseerde die de afgifte van het aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging aan de geadresseerde bevestigen, die betekening beschouwen als te hebben plaatsgevonden?

2)      Druist toepassing van artikel 230 van de Portugese Código de Processo Civil in het in de eerste vraag bedoelde geval in tegen […] verordening [nr. 1393/2007] en de daaraan ten grondslag liggende beginselen?

3)      Is toepassing van artikel 191, lid 2, van de Portugese Código de Processo Civil op het onderhavige geval in strijd met […] verordening [nr. 1393/2007] en met de daaraan ten grondslag liggende beginselen?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Opmerkingen vooraf

44      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat verwijzende rechter heeft vastgesteld dat het aangetekend schrijven dat, ter betekening van het stuk dat het geding voor de Tribunal de Comarca de Faro inleidde, was toegezonden aan Henderson op zijn woonadres in Ierland, niet vergezeld is gegaan van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier.

45      De derde vraag heeft enerzijds betrekking op gevolgtrekkingen die de in de lidstaat van herkomst aangezochte rechter dient te verbinden aan een dergelijk gebrek.

46      Anderzijds behoeft het Hof, indien op die vraag zou worden geantwoord dat een dergelijk gebrek, zoals het Portugese recht op dit punt in beginsel bepaalt, leidt tot nietigheid van de betekeningsprocedure, geen uitspraak meer te doen op de eerste twee prejudiciële vragen, die betrekking hebben op bijzondere procedurele aspecten in het geval van betekening per post.

47      Derhalve moet eerst de derde vraag worden onderzocht.

 Derde vraag

48      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1393/2007 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, volgens welke, in het geval waarin een gerechtelijk stuk dat is betekend aan een verweerder die verblijft op het grondgebied van een andere lidstaat, niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een vertaling in hetzij een taal die deze verweerder begrijpt, hetzij de officiële taal van de aangezochte lidstaat, of, indien er in die lidstaat meerdere officiële talen bestaan, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht, het ontbreken van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier leidt tot nietigheid van deze betekening of kennisgeving, waarbij deze nietigheid evenwel door die verweerder binnen een bepaalde termijn, dan wel reeds aan het begin van de procedure en vóór elk verweer ten gronde, moet worden ingeroepen.

49      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat verordening nr. 1393/2007 in artikel 8, lid 1, ervan uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid voor de geadresseerde van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, om de inontvangstneming ervan te weigeren op de grond dat het betrokken stuk niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een vertaling in een taal die hij geacht wordt te begrijpen.

50      In deze context heeft het Hof reeds geoordeeld dat de mogelijkheid om te weigeren het te betekenen of ter kennis te brengen stuk in ontvangst te nemen, een recht vormt van degene voor wie dat stuk is bestemd (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punt 49, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 61)

51      Zoals het Hof ook reeds heeft benadrukt, vloeit het recht om te weigeren een te betekenen of ter kennis te brengen stuk in ontvangst te nemen, voort uit de noodzaak om de rechten van verdediging van degene voor wie het stuk bestemd is, te beschermen in overeenstemming met de eisen van een eerlijk proces, die zijn verankerd in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 6, lid 1, van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (zie in die zin beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 73). Hoewel verordening nr. 1393/2007 in de eerste plaats beoogt de doelmatigheid en snelheid van gerechtelijke procedures te verbeteren en een goede rechtsbedeling te verzekeren, heeft het Hof namelijk geoordeeld dat bij het nastreven van die doelstellingen op geen enkele wijze afbreuk mag worden gedaan aan de daadwerkelijke eerbiediging van de rechten van verdediging van degenen voor wie de betrokken stukken bestemd zijn (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punten 30 en 31, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punten 48 en 49).

52      Er dient dus niet alleen op te worden toegezien dat degene voor wie een stuk is bestemd, dat stuk daadwerkelijk ontvangt, maar ook dat hij in staat wordt gesteld de betekenis en reikwijdte van de in het buitenland tegen hem ingestelde vordering te vernemen en effectief en volledig te begrijpen, zodat hij in de lidstaat van herkomst zijn rechten daadwerkelijk kan doen gelden (arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 50).

53      Wil het in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1393/2007 genoemde recht de ermee beoogde effecten daadwerkelijk sorteren, dan is het noodzakelijk dat aan degene voor wie het stuk is bestemd, vooraf en schriftelijk naar behoren wordt meegedeeld dat hij dat recht heeft (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punten 50 en 54, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punten 62 en 66).

54      In het door verordening nr. 1393/2007 ingevoerde stelsel wordt die informatie aan deze persoon verstrekt door middel van het in bijlage II bij die verordening opgenomen modelformulier (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punten 50 en 54, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punten 62 en 66).

55      Wat de reikwijdte betreft die aan dit modelformulier moet worden toegekend, heeft het Hof reeds geoordeeld dat verordening nr. 1393/2007 niet voorziet in enige uitzondering op het gebruik van die formulieren (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punt 45, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 59).

56      Uit die overweging en uit de doelstelling die door het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier wordt nagestreefd, zoals omschreven in de punten 53 en 54 van het onderhavige arrest, heeft het Hof afgeleid dat de ontvangende instantie verplicht is om, in alle omstandigheden en zonder dat zij daarbij over enige beoordelingsmarge beschikt, degene voor wie een stuk is bestemd, mee te delen dat hij het recht heeft te weigeren dat stuk in ontvangst te nemen, en dat zij daartoe stelselmatig gebruik dient te maken van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier (arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punt 58, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 68).

57      Wanneer de ontvangende instantie die het betrokken stuk moet betekenen of ter kennis brengen van de in een andere lidstaat verblijvende geadresseerde ervan, het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier niet bij het stuk heeft gevoegd, kan bovendien dit ontbreken noch tot nietigheid van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, noch tot nietigheid van de betekenings- of kennisgevingsprocedure leiden, aangezien een dergelijk gevolg onverenigbaar zou zijn met de doelstelling van deze verordening, namelijk te voorzien in een rechtstreekse, snelle en doeltreffende wijze van verzending tussen de lidstaten van stukken in burgerlijke en in handelszaken (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punten 60‑66).

58      Aangezien de toezending van voornoemd modelformulier daarentegen een wezenlijk vormvoorschrift is, dat tot doel heeft de rechten van verdediging van de geadresseerde van het stuk te waarborgen, moet het ontbreken daarvan door de ontvangende instantie worden hersteld overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 1393/2007. Deze dient de geadresseerde onverwijld mee te delen dat hij het recht heeft de inontvangstneming van dat stuk te weigeren, door hem overeenkomstig artikel 8, lid 1, van deze verordening, datzelfde modelformulier toe te zenden (zie in die zin arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punten 67, 70, 72 en 74, en beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 71).

59      De zaken die hebben geleid tot het arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus (C‑519/13, EU:C:2015:603) en tot de beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat (C‑384/14, EU:C:2016:316), hadden weliswaar betrekking op een procedure van betekening of kennisgeving van een stuk uit hoofde van afdeling 1 van hoofdstuk II van verordening nr. 1393/2007, betreffende de verzending van het stuk door tussenkomst van door de lidstaten aangewezen verzendende en ontvangende instanties, doch dit neemt niet weg dat, zoals uitdrukkelijk volgt uit de bewoordingen van artikel 8, lid 4, van die verordening, dezelfde regels gelden voor de in afdeling 2 van datzelfde hoofdstuk bedoelde wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken.

60      Bijgevolg is, ten eerste, het verplichtende en systematische karakter van het gebruik van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier van toepassing op de in hoofdstuk II, afdeling 2, van die verordening bedoelde wijzen van verzending en betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken, en leidt, ten tweede, de niet-naleving van die verplichting noch tot nietigheid van het te betekenen of ter kennis te brengen stuk, noch tot nietigheid van de betekenings- of kennisgevingsprocedure.

61      Dit geldt ook, en meer in het bijzonder, voor de situatie, zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, van een betekening of kennisgeving per post uit hoofde van artikel 14 van voornoemde verordening, dat is opgenomen onder afdeling 2 van hoofdstuk II daarvan.

62      Derhalve kan een nationale regeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding niet zonder verordening nr. 1393/2007 te schenden bepalen dat het ontbreken van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier moet worden bestraft met nietigheid, ook al is eveneens bepaald dat die nietigheid kan worden gedekt door het effect van het verstrijken van een bepaalde termijn of het achterwege blijven van een reactie van degene voor wie het stuk bestemd is.

63      Ondanks deze versoepelingen is een dergelijke regeling, op grond waarvan het ontbreken van het in bijlage II bij verordening nr. 1393/2007 opgenomen modelformulier in beginsel leidt tot nietigheid, evenwel in strijd met het door die verordening ingevoerde systeem alsmede met de daardoor nagestreefde doelstelling, zoals reeds is gezegd in de punten 57 en 60 van het onderhavige arrest.

64      Bovendien kan, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 58 van zijn conclusie, geen rechtsgeldig gevolg worden verbonden aan de omstandigheid dat de geadresseerde van het stuk niet binnen een bepaalde termijn bezwaar heeft gemaakt tegen een dergelijk ontbreken, aangezien het, juist door het ontbreken van dat formulier, niet zeker is dat de betrokkene daadwerkelijk kennis heeft genomen van zijn recht om de betekening of kennisgeving te weigeren.

65      Bijgevolg kan het uit dat ontbreken voortvloeiende gebrek aan informatie enkel rechtsgeldig worden verholpen door het onverwijld en overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 1393/2007 toezenden van het in bijlage II daarbij opgenomen modelformulier.

66      Hoe dan ook is, zoals de Europese Commissie terecht heeft opgemerkt, een nationale regeling zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding onverenigbaar met de bepalingen van artikel 19, lid 4, van voornoemde verordening.

67      Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat verordening nr. 1393/2007 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke, in het geval waarin een gerechtelijk stuk dat is betekend aan een verweerder die verblijft op het grondgebied van een andere lidstaat, niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een vertaling in hetzij een taal die deze verweerder begrijpt, hetzij de officiële taal van de aangezochte lidstaat, of, indien er in die lidstaat meerdere officiële talen bestaan, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving dient plaats te vinden, het ontbreken van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier leidt tot nietigheid van deze betekening of kennisgeving, ook indien deze nietigheid door die verweerder binnen een bepaalde termijn, dan wel reeds aan het begin van de procedure en vóór elk verweer ten gronde, moet worden ingeroepen.

68      Diezelfde verordening vereist daarentegen dat een dergelijk ontbreken overeenkomstig de bepalingen van die verordening moet worden hersteld door toezending aan de betrokkene van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier.

 Eerste en tweede vraag

69      Gelet op het antwoord op de derde vraag, dient het Hof ook uitspraak te doen over de eerste en tweede vraag.

70      Met deze vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1393/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een betekening of kennisgeving per post van een gedinginleidend stuk geldig is, ondanks het feit dat de ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven niet is teruggezonden aan de verzender en het schrijven niet in ontvangst is genomen door degene voor wie het stuk is bestemd, maar door een derde.

71      Met het oog op de beantwoording van deze vragen moet meteen al worden opgemerkt dat verordening nr. 1393/2007 een uitputtende opsomming bevat van de verschillende wijzen van betekening en kennisgeving van gerechtelijke stukken, waarvan zij de toepasselijke regels formuleert, zonder evenwel tussen die wijzen van betekening en kennisgeving een rangorde vast te stellen (zie in die zin arresten van 9 februari 2006, Plumex, C‑473/04, EU:C:2006:96, punten 20‑22, en 19 december 2012, Alder, C‑325/11, EU:C:2012:824, punten 31 en 32). Een van deze wijzen van toezending is die per post, hetgeen aan de orde is in het hoofdgeding en het voornaamste onderwerp vormt van artikel 14 van die verordening.

72      Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, moeten de bepalingen van verordening nr. 1393/2007 aldus worden uitgelegd dat in elk concreet geval wordt gezorgd voor een juist evenwicht tussen de belangen van de verzoeker en die van de verweerder waarvoor het stuk is bestemd, door het streven naar een doelmatige en snelle verzending van processtukken te verzoenen met het vereiste te waarborgen dat de rechten van verdediging van degene voor wie die stukken zijn bestemd, op passende wijze worden beschermd, onder meer door te verzekeren dat die stukken daadwerkelijk en snel worden ontvangen (arrest van 16 september 2015, Alpha Bank Cyprus, C‑519/13, EU:C:2015:603, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

73      Laatstgenoemde vereisten zijn met name van belang wanneer het, zoals in het hoofdgeding, gaat om de betekening van een gedinginleidend stuk, aangezien degene voor wie het stuk bestemd is in kennis moet worden gesteld van het bestaan van een in een andere lidstaat tegen hem ingeleide gerechtelijke procedure en zowel de strekking van, als de procedurevoorschriften voor de tegen hem ingestelde vordering – met name wat termijnen betreft – dient te begrijpen, zodat hij zich naar behoren kan verdedigen.

74      Aangaande het eerste aspect van de eerste twee prejudiciële vragen, dat betrekking heeft op de omstandigheid dat de ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven waarmee het gedinginleidend stuk wordt betekend niet is teruggezonden naar de instantie die die betekening in de lidstaat van herkomst heeft doen verrichten, moet worden opgemerkt dat verordening nr. 1393/2007 in artikel 14 ervan bepaalt dat de betekening of kennisgeving van gerechtelijke stukken aan in een andere lidstaat verblijvende personen in beginsel wordt verricht door middel van een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging.

75      De Uniewetgever was namelijk van mening dat dergelijke vormvoorschriften degene voor wie een stuk is bestemd de waarborg bieden dat deze het aangetekend schrijven met het te betekenen stuk ook daadwerkelijk ontvangt, en tevens voor de verzender een betrouwbaar bewijs opleveren dat de procedure regelmatig is verlopen.

76      Meer in het bijzonder maakt een aangetekend schrijven het mogelijk de verschillende etappen te traceren die dit schrijven op weg naar de geadresseerde ervan heeft afgelegd. De ontvangstbevestiging – die wordt ingevuld op het moment waarop deze geadresseerde, of in voorkomend geval diens vervanger, het schrijven in ontvangst neemt – bevat de vermelding van de datum en plaats van afgifte, alsmede de hoedanigheid en de handtekening van de persoon die dit schrijven in ontvangst heeft genomen. De ontvangstbevestiging wordt vervolgens teruggezonden naar de verzender, waarmee deze kennis krijgt van deze gegevens en deze in geval van betwisting kan aanvoeren.

77      De ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven vormt dus een bewijs dat de geadresseerde in de aangezochte lidstaat het betekende of ter kennis gebrachte gerechtelijke stuk heeft ontvangen, alsmede van de wijze waarop dat stuk is afgegeven.

78      Desalniettemin hoeft, zoals volgt uit de bewoordingen zelf van artikel 14 van verordening nr. 1393/2007, de betekening of kennisgeving per post niet noodzakelijkwijs te worden verricht door middel van een aangetekend schijven met ontvangstbevestiging.

79      Voornoemde bepaling preciseert immers dat een dergelijke betekening of kennisgeving ook kan worden verricht op een wijze die „gelijkwaardig” is aan een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging.

80      Teneinde de betekenis en de strekking van de term „gelijkwaardig”, in de zin van dat artikel 14, vast te stellen, moet worden gepreciseerd dat uit het doel van deze bepaling, zoals omschreven in de punten 75 tot en met 77 van het onderhavige arrest, voortvloeit dat als „gelijkwaardig” kan worden aangemerkt elke wijze van betekening of kennisgeving van een gerechtelijk stuk en van bewijslevering daarvan, die waarborgen biedt die vergelijkbaar zijn met die van een verzending per post door middel van een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging.

81      Preciezer gezegd, dient de alternatieve wijze van toezending van het stuk hetzelfde niveau van zekerheid en betrouwbaarheid te bieden als een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging, zowel wat betreft de inontvangstneming van het stuk door de geadresseerde ervan, als de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden.

82      In het belang van de snelheid van gerechtelijke procedures, dient er immers zoveel mogelijk voor te worden gezorgd dat de geadresseerde het te betekenen of ter kennis te brengen stuk daadwerkelijk in ontvangst neemt en dat die inontvangstneming door de verzender op betrouwbare wijze kan worden aangetoond.

83      In geval van een geding staat het dus aan de verzender om aan te tonen, door middel van feitelijke gegevens over de toezending van het stuk, dat de procedure van betekening of kennisgeving regelmatig is verlopen, waarbij de rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst de relevantie van deze gegevens dient te beoordelen, rekening houdend met de concrete omstandigheden van elk individueel geval.

84      Hieruit volgt dat het feit dat, in casu, de ontvangstbevestiging niet is teruggezonden, als zodanig de procedure van toezending per post niet ongeldig kan maken, aangezien die formaliteit kan worden vervangen door een document dat gelijkwaardige waarborgen biedt.

85      De, in de lidstaat van herkomst aangezochte, verwijzende rechter dient er evenwel voor te zorgen dat de daartoe aangevoerde bewijzen aantonen dat de geadresseerde de betekening of kennisgeving van het betrokken stuk in ontvangst heeft genomen in omstandigheden waarin zijn rechten van verdediging zijn geëerbiedigd.

86      Aangaande het tweede aspect van de eerste en tweede vraag, dat betrekking heeft op de omstandigheid dat in casu het aangetekend schrijven dat het te betekenen stuk bevatte in de aangezochte lidstaat niet door de geadresseerde van dat stuk, maar door een derde in ontvangst is genomen, zij opgemerkt dat artikel 14 van verordening nr. 1393/2007 op dit punt geen uitdrukkelijke aanwijzingen bevat.

87      Dit neemt niet weg dat uit artikel 19, lid 1, onder b), van diezelfde verordening kan worden afgeleid dat het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet alleen kan worden afgegeven aan de geadresseerde in persoon, maar ook – bij diens afwezigheid – aan een persoon die zich op zijn woonadres bevindt.

88      In de praktijk is een persoonlijke overhandiging aan de verweerder immers niet altijd mogelijk. Verordening nr. 1393/2007 sluit dus niet uit dat in bepaalde omstandigheden een derde het betrokken stuk in ontvangst kan nemen.

89      In een dergelijke situatie dient er evenwel op toe te worden gezien dat alle waarborgen die nodig zijn voor een doeltreffende bescherming van de rechten van verdediging van de geadresseerde worden geëerbiedigd.

90      Het is immers a fortiori in een situatie als in het hoofdgeding, waarin de verweerder niet is verschenen op de inleidende terechtzitting waarvan de datum werd vermeld in het stuk dat hem per post was betekend, van fundamenteel belang dat, ten eerste, die verweerder het gedinginleidend stuk werkelijk heeft ontvangen, aangezien dit stuk hem in staat stelt kennis te nemen van de tegen hem aangespannen gerechtelijke procedure en na te gaan wat het onderwerp van de vordering is en op welke grond deze wordt gebaseerd en, ten tweede, de verweerder over voldoende tijd heeft beschikt om zijn verdediging voor te bereiden.

91      Een dergelijke bescherming van de rechten van de verweerder tegen wie verstek is verleend – op welke situatie meer in het bijzonder wordt gedoeld in artikel 19, lid 1, van verordening nr. 1393/2007 – beantwoordt bovendien aan het doel dat wordt nagestreefd door de voorschriften van andere Uniehandelingen inzake justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken, zoals verordening nr. 44/2001, waarvan artikel 34, punt 2, eveneens veronderstelt dat het betrokken stuk vooraf is betekend of ter kennis gebracht van een dergelijke verweerder (zie in die zin beschikking van 28 april 2016, Alta Realitat, C‑384/14, EU:C:2016:316, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest van 7 juli 2016, Lebek, C‑70/15, EU:C:2016:524, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

92      Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 36 van zijn conclusie, is de vraag of een gedinginleidend stuk op zodanige wijze is betekend of ter kennis gebracht dat de verweerder er daadwerkelijk kennis van heeft kunnen nemen, derhalve doorslaggevend voor de beoordeling of de daarna gegeven rechterlijke beslissing als uitvoerbaar kan worden aangemerkt.

93      Hoewel in deze omstandigheden een derde een gerechtelijk stuk geldig in ontvangst kan nemen in naam en voor rekening van de geadresseerde, dient deze mogelijkheid evenwel te worden voorbehouden voor duidelijk omschreven gevallen, teneinde de eerbiediging van de rechten van verdediging van deze geadresseerde het best te waarborgen.

94      Derhalve moet het begrip „woonplaats” in de zin van verordening nr. 1393/2007 aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op de plaats waar de geadresseerde van het stuk woont en zijn gewone verblijfplaats heeft.

95      Bovendien kan, zoals in artikel 14, lid 1, onder a), van verordening nr. 805/2004 is bepaald met betrekking tot de betekening of kennisgeving van een stuk dat een geding op het gebied van niet- betwiste vorderingen inleidt, de mogelijkheid voor een derde om een gerechtelijk stuk in ontvangst te nemen in de plaats van de geadresseerde ervan, enkel worden toegepast op volwassen personen die zich op het woonadres van de geadresseerde bevinden. Dit kunnen leden van zijn familie zijn die op hetzelfde adres wonen, of personen die door hem op dat adres te werk zijn gesteld.

96      Er kan immers redelijkerwijs van worden uitgegaan dat dergelijke personen het betrokken stuk daadwerkelijk aan de geadresseerde zullen afgeven.

97      Dit geldt daarentegen niet noodzakelijkerwijs in het geval van andere derden, zoals een bewoner van een belendend huis of een persoon die in hetzelfde gebouw woont als dat waarin de geadresseerde een appartement bewoont. Aangezien de inontvangstneming van een stuk door een derde onvoldoende garantie biedt dat de geadresseerde werkelijk binnen de gestelde termijn wordt geïnformeerd, kan er niet van worden uitgegaan dat zij voldoende betrouwbaar is met het oog op de toepassing van verordening nr. 1393/2007.

98      Zelfs indien wordt voldaan aan de in de punten 93 tot en met 96 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden en de betekening of kennisgeving dus regelmatig is geweest, behoudt de geadresseerde hoe dan ook de mogelijkheid om met alle bewijsmiddelen die voor de aangezochte rechter in de lidstaat van herkomst toelaatbaar zijn, aan te tonen dat hij daadwerkelijk geen kennis heeft kunnen nemen van de in een andere lidstaat tegen hem aangespannen gerechtelijke procedure, of niet heeft kunnen nagaan wat het onderwerp van de vordering is en op welke grond deze wordt gebaseerd, dan wel niet heeft kunnen beschikken over voldoende tijd om zijn verdediging voor te bereiden. Het staat aan die rechter om de relevantie van die bewijzen te beoordelen, door naar behoren rekening te houden met alle omstandigheden van het onderhavige geval.

99      Gelet op een en ander dient op de eerste twee prejudiciële vragen te worden geantwoord dat verordening nr. 1393/2007 aldus moet worden uitgelegd dat een betekening of kennisgeving per post van een gedinginleidend stuk geldig is, zelfs indien:

–        de ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven dat het aan de geadresseerde ervan te betekenen stuk bevat is vervangen door een ander document, mits dat document gelijkwaardige waarborgen biedt op het gebied van informatieverstrekking en bewijs. Het staat aan de in de lidstaat van herkomst aangezochte rechter zich ervan te vergewissen dat de geadresseerde het betrokken stuk in ontvangst heeft genomen onder zodanige voorwaarden dat zijn rechten van verdediging zijn geëerbiedigd;

–        het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet aan de geadresseerde ervan in persoon is afgegeven, voor zover het is afgegeven aan een volwassen persoon die zich in de gewone woning van deze geadresseerde bevindt en ofwel lid is van zijn familie ofwel bij hem in dienst is. Het staat in voorkomend geval aan die geadresseerde om met alle bewijsmiddelen die voor de aangezochte rechter in de lidstaat van herkomst toelaatbaar zijn aan te tonen dat hij daadwerkelijk geen kennis heeft kunnen nemen van de in een andere lidstaat tegen hem aangespannen gerechtelijke procedure, of niet heeft kunnen nagaan wat het onderwerp van de vordering is en op welke grond deze wordt gebaseerd, dan wel niet heeft kunnen beschikken over voldoende tijd om zijn verdediging voor te bereiden.

 Kosten

100    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

1)      Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken („de betekening en de kennisgeving van stukken”), en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke, in het geval waarin een gerechtelijk stuk dat is betekend aan een verweerder die verblijft op het grondgebied van een andere lidstaat, niet is gesteld in of niet vergezeld gaat van een vertaling in hetzij een taal die deze verweerder begrijpt, hetzij de officiële taal van de aangezochte lidstaat, of, indien er in die lidstaat meerdere officiële talen bestaan, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar de betekening of kennisgeving dient plaats te vinden, het ontbreken van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier leidt tot nietigheid van deze betekening of kennisgeving, ook indien deze nietigheid evenwel door die verweerder binnen een bepaalde termijn, dan wel reeds aan het begin van de procedure en vóór elk verweer ten gronde, moet worden ingeroepen.

Diezelfde verordening vereist daarentegen dat een dergelijk ontbreken overeenkomstig de bepalingen van die verordening moet worden hersteld door toezending aan de betrokkene van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen modelformulier.

2)      Verordening nr. 1393/2007 moet aldus worden uitgelegd dat een betekening of kennisgeving per post van een gedinginleidend stuk geldig is, zelfs indien:

–        de ontvangstbevestiging van het aangetekend schrijven dat het aan de geadresseerde ervan te betekenen stuk bevat is vervangen door een ander document, mits dat document gelijkwaardige waarborgen biedt op het gebied van informatieverstrekking en bewijs. Het staat aan de in de lidstaat van herkomst aangezochte rechter zich ervan te vergewissen dat de geadresseerde het betrokken stuk in ontvangst heeft genomen onder zodanige voorwaarden dat zijn rechten van verdediging zijn geëerbiedigd;

–        het te betekenen of ter kennis te brengen stuk niet aan de geadresseerde ervan in persoon is afgegeven, voor zover het is afgegeven aan een volwassen persoon die zich in de gewone woning van deze geadresseerde bevindt en ofwel lid is van zijn familie ofwel bij hem in dienst is. Het staat in voorkomend geval aan die geadresseerde om met alle bewijsmiddelen die voor de aangezochte rechter in de lidstaat van herkomst toelaatbaar zijn aan te tonen hij daadwerkelijk geen kennis heeft kunnen nemen van de in een andere lidstaat tegen hem aangespannen gerechtelijke procedure, of niet heeft kunnen nagaan wat het onderwerp van de vordering is en op welke grond deze wordt gebaseerd, dan wel niet heeft kunnen beschikken over voldoende tijd om zijn verdediging voor te bereiden.

ondertekeningen


* Procestaal: Portugees.