Language of document : ECLI:EU:C:2012:594

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

27 september 2012 (*)

„Asielverzoeken – Richtlijn 2003/9/EG – Minimumnormen voor opvang van asielzoekers in lidstaten – Verordening (EG) nr. 343/2003 – Verplichting om asielzoekers minimale opvangvoorzieningen te garanderen gedurende procedure van overname of terugname door verantwoordelijke lidstaat – Bepaling van lidstaat die moet instaan voor financiële last van verstrekking van minimale voorzieningen”

In zaak C‑179/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 7 april 2011, ingekomen bij het Hof op 18 april 2011, in de procedure

Cimade,

Groupe d’information et de soutien des immigrés (GISTI)

tegen

Ministre de l’Intérieur, de l’Outre-mer, des Collectivités territoriales et de l’Immigration,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, A. Prechal, K. Schiemann, L. Bay Larsen (rapporteur) en E. Jarašiūnas,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 maart 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        Cimade, vertegenwoordigd door P. Peugeot, voorzitter van Cimade, en P. Spinosi, avocat,

–        Groupe d’information et de soutien des immigrés (GISTI), vertegenwoordigd door P. Peugeot en C. Pouly, avocat,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, J.‑S. Pilczer en B. Beaupère-Manokha als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Michelogiannaki en L. Kotroni als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door C. Gerardis, avvocato dello Stato,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar als gemachtigde,

–        de Zwitserse regering, vertegenwoordigd door J. de Watteville als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Condou-Durande als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 mei 2012,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB L 31, blz. 18), en met name de werkingssfeer van deze richtlijn.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Cimade en Groupe d’information et de soutien des immigrés (GISTI) (Groep voor informatieverstrekking aan en ondersteuning van immigranten) en anderzijds de ministre de l’Intérieur, de l’Outre-mer, des Collectivités territoriales et de l’Immigration (minister van Binnenlandse Zaken, Overzeese Gebieden, Lokale Overheden en Immigratie) over de rechtmatigheid van een interministeriële circulaire van 3 november 2009 betreffende de tijdelijke wachtuitkering (hierna: „circulaire van 3 november 2009”).

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

 Richtlijn 2003/9

3        De punten 5, 7 en 8 van de considerans van richtlijn 2003/9 luiden als volgt:

„(5)      Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [hierna: ‚Handvest’] worden erkend. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1 en 18 van het Handvest worden toegepast.

[...]

(7)      Er moeten minimumnormen worden vastgesteld voor de opvang van asielzoekers die normaliter voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen.

(8)      De harmonisatie van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers zal ertoe bijdragen dat de secundaire stromen van asielzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, worden beperkt.”

4        Deze richtlijn heeft volgens artikel 1 ervan „ten doel minimumnormen vast te stellen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten”.

5        Artikel 2 („Definities”) van dezelfde richtlijn luidt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

b)      ‚asielverzoek’: een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming door een lidstaat uit hoofde van het Verdrag van Genève [van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen; hierna: ‚Verdrag van Genève’]. Elk verzoek om internationale bescherming wordt als een asielverzoek beschouwd, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk om een andere vorm van bescherming vraagt waarom afzonderlijk kan worden verzocht;

c)      ‚asielzoeker’: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitief besluit is genomen;

[...]

i)      ‚opvangvoorzieningen’: alle maatregelen die de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn treffen ten behoeve van asielzoekers;

j)      ‚materiële opvangvoorzieningen’: huisvesting, voedsel en kleding, die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt, alsmede een dagvergoeding;

[...]”

6        Artikel 3 („Werkingssfeer”) van richtlijn 2003/9 bepaalt in lid 1:

„Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een asielverzoek aan de grens of op het grondgebied van een lidstaat indienen voor zover zij als asielzoeker op het grondgebied mogen verblijven, alsmede op de gezinsleden, indien zij overeenkomstig het nationale recht onder dit asielverzoek vallen.”

7        Artikel 13 („Algemene bepalingen betreffende de materiële opvang en gezondheidszorg”), lid 1, van richtlijn 2003/9 bepaalt:

De lidstaten zorgen ervoor dat voor asielzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun asielverzoek indienen.”

8        Artikel 16 („Beperking of intrekking van opvangvoorzieningen”) van deze richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten kunnen de opvangvoorzieningen in de volgende gevallen beperken of intrekken:

a)      indien een asielzoeker

–        de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming, of,

–        gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure, dan wel

–        reeds een asielverzoek ingediend heeft in dezelfde lidstaat.

Wanneer de asielzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle opvangvoorzieningen;

b)      indien een asielzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte aanspraak op de bij deze richtlijn vastgestelde materiële en financiële opvangvoorzieningen heeft gemaakt.

[...]

2.      Een lidstaat mag weigeren de opvangvoorzieningen te verstrekken wanneer de asielzoeker niet kan bewijzen dat het asielverzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na de aankomst in de lidstaat werd ingediend.

[...]

5.      De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een negatieve beslissing genomen is.”

 Verordening (EG) nr. 343/2003

9        Artikel 1 van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1), bepaalt:

„In deze verordening worden de criteria en instrumenten vastgesteld om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend.”

10      Artikel 2 van deze verordening bevat definities van de begrippen „asielverzoek” en „asielzoeker” die inhoudelijk in wezen overeenstemmen met de overeenkomstige begrippen in richtlijn 2003/9. Artikel 2 definieert ook nog de volgende begrippen:

„e)      ‚behandeling van een asielverzoek’: alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een asielverzoek overeenkomstig het nationaal recht, met uitzondering van de procedures waarbij wordt bepaald welke lidstaat krachtens de bepalingen van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek;

[...]

j)      ‚verblijfstitel’: een door de autoriteiten van een lidstaat afgegeven machtiging waarbij het een onderdaan van een derde land wordt toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven, met inbegrip van de documenten waarbij personen worden gemachtigd zich op het grondgebied van die lidstaat op te houden in het kader van een tijdelijke beschermingsmaatregel of in afwachting van de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel die tijdelijk door bepaalde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd, echter met uitzondering van visa en verblijfsvergunningen die zijn afgegeven tijdens de periode die nodig is om te bepalen welke lidstaat in de zin van deze verordening verantwoordelijk is of tijdens de behandeling van een asielverzoek of een aanvraag voor een verblijfsvergunning;

[...]”

11      Artikel 3 van verordening nr. 343/2003, dat is opgenomen in hoofdstuk II („Algemene beginselen”) ervan, bepaalt in lid 1:

„De lidstaten behandelen elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door één enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.”

12      Artikel 4 van deze verordening, dat eveneens tot hoofdstuk II behoort, is verwoord als volgt:

„1.      De procedure waarbij wordt vastgesteld welke lidstaat overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, vangt aan zodra het asielverzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend.

2.      Een asielverzoek wordt geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de asielzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Bij een niet-schriftelijk verzoek dient de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van een proces-verbaal zo kort mogelijk te zijn.

[...]

4.      Wanneer een asielverzoek bij de bevoegde autoriteiten van een lidstaat wordt ingediend door een asielzoeker die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevindt, is het de taak van de lidstaat op het grondgebied waarvan de asielzoeker zich bevindt, om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De lidstaat waar de asielzoeker zich bevindt, wordt onverwijld van het asielverzoek in kennis gesteld door de lidstaat waarbij het is ingediend, en wordt vervolgens voor de toepassing van deze verordening beschouwd als de lidstaat waarbij het verzoek is ingediend.

De asielzoeker wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze overdracht en van de datum waarop deze heeft plaatsgevonden.

5.      De lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, is verplicht om, op de in artikel 20 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, over te gaan tot terugname van de asielzoeker die zich in een andere lidstaat ophoudt en daar opnieuw een asielverzoek heeft ingediend na zijn verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot vaststelling van de staat die verantwoordelijk is.

Deze verplichting geldt niet meer indien de asielzoeker het grondgebied van de lidstaten inmiddels ten minste drie maanden heeft verlaten of door een lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfstitel.”

13      Hoofdstuk V van verordening nr. 343/2003 bevat gedetailleerde voorschriften inzake de overname en de terugname van asielzoekers. Artikel 16 van deze verordening luidt als volgt:

„1.      De lidstaat die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, is verplicht:

a)      een asielzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden over te nemen;

b)      het asielverzoek volledig te behandelen;

c)      een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 gestelde voorwaarden terug te nemen;

d)      een asielzoeker die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

e)      een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.

2.      Indien een lidstaat de asielzoeker een verblijfstitel verstrekt, gaan de in lid 1 genoemde verplichtingen over op deze lidstaat.

3.      De in lid 1 genoemde verplichtingen komen te vervallen indien de betrokken onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.

4.      De in lid 1, sub d en e, genoemde verplichtingen komen eveneens te vervallen zodra de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, na de intrekking of de afwijzing van het verzoek de nodige maatregelen heeft genomen en daadwerkelijk ten uitvoer heeft gelegd om ervoor te zorgen dat de onderdaan van een derde land zich begeeft naar zijn land van herkomst of naar een ander land waar hij legaal mag binnenkomen.”

14      Artikel 17 van deze verordening stelt de procedures vast die moeten worden gevolgd om een andere lidstaat te verzoeken om overname van een asielzoeker. De leden 1 en 2 van dit artikel zijn verwoord als volgt:

„1.      De lidstaat waarbij een asielverzoek is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan deze lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 4, lid 2, om overname verzoeken.

Indien er binnen drie maanden geen verzoek tot overname van de asielzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

2.      De verzoekende lidstaat kan om een spoedig antwoord vragen indien het asielverzoek enkel is ingediend als gevolg van een weigering tot toegang of verblijf, een aanhouding wegens illegaal verblijf of de betekening of de tenuitvoerlegging van een verwijderingsmaatregel, en de asielzoeker in hechtenis wordt gehouden.

In het overnameverzoek wordt gemotiveerd op welke gronden met spoed een antwoord nodig is en binnen welke termijn dit antwoord wordt verwacht. Die termijn dient minstens één week te bedragen.”

15      Artikel 18 van dezelfde verordening bepaalt:

„1.      De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van de asielzoeker binnen twee maanden nadat hij het heeft ontvangen.

[...]

6.      Indien de verzoekende lidstaat, overeenkomstig artikel 17, lid 2, met spoed om antwoord vraagt, stelt de aangezochte lidstaat alles in het werk om zich te houden aan de gevraagde termijn.

In uitzonderlijke gevallen, waarin kan worden aangetoond dat de behandeling van een verzoek tot overname van een asielzoeker buitengewoon complex is, kan de aangezochte lidstaat na de gevraagde termijn antwoorden, maar in ieder geval binnen een maand. In dergelijke situaties moet de aangezochte lidstaat zijn besluit om later te antwoorden, binnen de oorspronkelijk gevraagde termijn meedelen aan de verzoekende lidstaat.

7.      Het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden en van de in lid 6 bedoelde termijn van een maand, staat gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.”

16      Artikel 19 van verordening nr. 343/2003, dat in termijnen voor de overdracht van een asielzoeker voorziet, luidt:

„1.      Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname van een asielzoeker, stelt de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, de asielzoeker in kennis van de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen en van de verplichting om de asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling.

2.      De in lid 1 bedoelde beslissing wordt gemotiveerd. In de kennisgeving wordt vermeld binnen welke termijn de overdracht zal plaatsvinden en, indien de asielzoeker zich op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat begeeft, waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden. Tegen deze beslissing kan beroep of bezwaar worden aangetekend. Dit heeft geen opschortende werking voor de overdracht, tenzij het gerecht of de bevoegde instantie, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, naargelang van het geval een andersluidende beslissing neemt.

3.      De asielzoeker wordt overeenkomstig de nationale wetgeving door de lidstaat waar het verzoek is ingediend, na overleg tussen de betrokken lidstaten overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft.

[...]

4.      Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Indien de overdracht wegens detentie van de asielzoeker niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de asielzoeker onderduikt.

[...]”

17      De wijze waarop de terugname van een asielzoeker behoort te verlopen, is vastgesteld in artikel 20 van deze verordening. Dit artikel bepaalt welke gegevens het terugnameverzoek dient te bevatten, aan welke voorwaarden het antwoord op dit verzoek dient te voldoen, binnen welke termijn moet worden geantwoord en op welke wijze de asielzoeker moet worden overgedragen.

 Richtlijn 2005/85/EG

18      Punt 29 van de considerans van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, blz. 13), luidt:

„Deze richtlijn heeft geen betrekking op procedures die vallen onder verordening [...] nr. 343/2003 [...].”

19      Artikel 2 van deze richtlijn definieert de begrippen „asielverzoek” en „asielzoeker”, die inhoudelijk in wezen overeenkomen met de overeenkomstige begrippen in richtlijn 2003/9 en in verordening nr. 343/2003. Artikel 2, sub k, definieert bovendien het volgende begrip:

„‚in de lidstaat blijven’: op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat”.

20      In hoofdstuk II („Uitgangspunten en waarborgen”) van richtlijn 2005/85 bepaalt artikel 7 („Het recht om gedurende de behandeling van het asielverzoek in de lidstaat te blijven”), lid 1:

„Asielzoekers mogen in de lidstaat blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit overeenkomstig de in hoofdstuk III uiteengezette procedures in eerste aanleg een beslissing heeft genomen. Dit recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning.”

21      Artikel 35 van deze richtlijn luidt:

„1.      De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over asielverzoeken die aldaar worden ingediend.

2.      Bij gebreke evenwel van procedures zoals bedoeld in lid 1 kunnen de lidstaten, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in overeenstemming met de wet‑ of regelgeving die op 1 december 2005 van kracht is, van de in hoofdstuk II omschreven fundamentele beginselen en waarborgen afwijkende specifieke procedures handhaven om aan de grens of in transitzones een beslissing te nemen over het verlenen van toegang tot hun grondgebied aan asielzoekers die aldaar zijn aangekomen en een asielverzoek hebben ingediend.

3.      De in lid 2 bedoelde procedures dienen er met name voor te zorgen dat de betrokkenen:

a)      de toestemming krijgen aan de grens of in transitzones van de lidstaat te blijven, onverminderd artikel 7, [...]

[...]”

 Verordening (EG) nr. 1560/2003

22      Artikel 8 („Samenwerking met het oog op de overdracht”) van verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 343/2003 (PB L 222, blz. 3), luidt:

„1.      De verantwoordelijke lidstaat is verplicht de overdracht van de asielzoeker zo spoedig mogelijk toe te staan en erop toe te zien dat zijn binnenkomst niet wordt belemmerd. Hij dient in voorkomend geval de plaats op zijn grondgebied vast te stellen waar de asielzoeker aan de bevoegde autoriteiten zal worden overgedragen of overgeleverd, rekening houdend met de geografische beperkingen en de wijzen van vervoer waarover de overdragende lidstaat beschikt. Hij mag in geen geval eisen dat het geleide de asielzoeker verder begeleidt dan tot aan de plaats van aankomst van het internationale vervoermiddel waarvan gebruik is gemaakt of dat de overdragende lidstaat die zorg draagt voor het vervoer na het bereiken van deze plaats vervoerkosten blijft dragen.

2.      De overdragende lidstaat organiseert het vervoer van de asielzoeker en zijn geleide en stelt in overleg met de verantwoordelijke lidstaat het uur van aankomst en, in voorkomend geval, de wijze van overdracht van de asielzoeker aan de bevoegde autoriteiten vast. De verantwoordelijke lidstaat kan een voorafgaande kennisgevingstermijn van drie werkdagen eisen.”

 Beschikking nr. 573/2007/EG

23      Punt 13 van de considerans van beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008‑2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en tot intrekking van beschikking 2004/904/EG van de Raad (PB L 144, blz. 1), is verwoord als volgt:

„Deze beschikking maakt deel uit van een coherent kader – met inbegrip van beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007‑2013 als onderdeel van het algemeen programma ‚Solidariteit en beheer van de migratiestromen’, beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Terugkeerfonds voor de periode 2008‑2013 als onderdeel van het algemeen programma ‚Solidariteit en beheer van de migratiestromen’, en beschikking 2007/.../EG van de Raad van ... tot instelling van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen voor de periode 2007‑2013 als onderdeel van het algemeen programma ‚Solidariteit en beheer van de migratiestromen’ [–] dat gericht is op een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, met name de financiële lasten die voortvloeien uit de invoering van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie en uit het gemeenschappelijk asiel‑ en immigratiebeleid dat is ontwikkeld overeenkomstig titel IV van deel 3 van het [EG-]Verdrag.”

24      Artikel 2 („Algemene doelstelling van het Fonds”) van beschikking nr. 573/2007 bepaalt:

„1.      De algemene doelstelling van het Fonds is de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de opvang van vluchtelingen en ontheemden en bij het dragen van de gevolgen van die opvang te steunen en aan te moedigen door medefinanciering van de in deze beschikking bedoelde maatregelen, rekening houdend met de communautaire wetgeving op deze gebieden, en met volle inachtneming van de grondrechten.

2.      Het Fonds draagt bij aan de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten of de Commissie.”

25      Artikel 3 („Subsidiabele acties in de lidstaten”) van deze beschikking bepaalt in lid 1:

„Het Fonds ondersteunt in de lidstaten uitgevoerde acties met betrekking tot een of meer van de onderstaande punten:

a)      de voorwaarden voor opvang en de asielprocedures;

[...]”

 Frans recht

 Code de l’entrée et du séjour des étrangers et du droit d’asile

26      Artikel L.723‑1 van de Code de l’entrée et du séjour des étrangers et du droit d’asile (Frans wetboek toegang en verblijf van vreemdelingen en asielrecht; hierna: „Ceseda”), is geformuleerd als volgt:

„Het [Franse] Bureau [voor de bescherming van vluchtelingen en staatlozen; hierna: ‚OFPRA’] beslist over asielverzoeken die bij hem worden ingediend. Het Bureau is echter niet bevoegd om een verzoek te behandelen dat is ingediend door een asielzoeker aan wie het verblijf op Frans grondgebied om de in punt 1 van artikel L.741‑4 genoemde reden is geweigerd.

[...]”

27      Artikel L.741‑4 van dit wetboek bepaalt:

„Onverminderd het bepaalde in artikel 33 van het [Verdrag van Genève], kan een vreemdeling die om asiel verzoekt de toegang tot Frankrijk slechts worden geweigerd indien:

1°      ingevolge [verordening nr. 343/2003] of jegens andere staten aangegane verplichtingen die overeenkomen met die waarin deze verordening voorziet, een andere staat bevoegd is voor de behandeling van het asielverzoek;

[...]”

28      Artikel L.742‑1 Ceseda luidt:

„Wanneer de vreemdeling die om asiel verzoekt op grond van het bepaalde in hoofdstuk I van deze titel in Frankrijk mag verblijven, ontvangt hij een voorlopig verblijfsdocument dat hem in staat stelt een asielverzoek in te dienen bij het [OFPRA]. De asielzoeker kan zich pas tot het [OFPRA] wenden wanneer hij in het bezit is van dit document. Na indiening van zijn asielverzoek ontvangt de asielzoeker een nieuw voorlopig verblijfsdocument. De geldigheid van dit document wordt verlengd totdat het Bureau een beslissing neemt en, indien een vordering wordt ingesteld bij de Cour nationale du droit d’asile (Frans nationaal Hof voor asielrecht), totdat deze uitspraak heeft gedaan.”

 Code de l’action sociale et des familles

29      Artikel L.348‑1 van de Code de l’action sociale et des familles (Frans wetboek inzake maatschappelijk welzijn en gezin), bepaalt dat „vreemdelingen die in het bezit zijn van een van de in artikel L.742‑1 [Ceseda] vermelde verblijfsdocumenten op hun verzoek sociale bijstand ontvangen in de vorm van opvang in de centra voor asielzoekers”.

 Code du travail

30      Artikel L. 5423‑8 van de Code du travail (Frans arbeidswetboek) bepaalt:

„Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel L.5423‑9 komen in aanmerking voor een tijdelijke wachtuitkering [hierna: ‚TWU’]:

1°      vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfstitel of van een ontvangstbewijs van de aanvraag van een verblijfstitel waarop is vermeld dat zij in Frankrijk om asiel hebben verzocht, en die de status van vluchteling hebben aangevraagd, mits zij aan bepaalde voorwaarden inzake leeftijd en bestaansmiddelen voldoen;

[...]”

31      Artikel L. 5423‑9 van dit wetboek luidt:

„Komen niet in aanmerking voor de [TWU]:

1°      asielzoekers die naar aanleiding van een definitief geworden weigeringsbeslissing bij het [OFPRA] een aanvraag tot heronderzoek indienen, tenzij er sprake is van een van de humanitaire gevallen die volgens de bij wet vastgestelde voorwaarden door het [OFPRA] worden gesignaleerd;

[...]”

32      Artikel L.5423‑11 van dit wetboek bepaalt:

„De [TWU] wordt telkens aan het einde van de maand uitgekeerd aan vreemdelingen op wier asielverzoek nog niet definitief is beslist.

De uitkering wordt voor het laatst betaald aan het einde van de maand volgende op die waarin kennis wordt gegeven van de definitieve beslissing op dat verzoek.”

 Circulaire van 3 november 2009

33      In de circulaire van 3 november 2009, die betrekking heeft op de ontvangers van de TWU, staat in het eerste deel met name het volgende:

„I.      Asielzoekers

Overeenkomstig [richtlijn 2003/9] is de TWU een inkomen voor levensonderhoud dat aan asielzoekers wordt uitgekeerd zolang hun verzoek in behandeling is, mits zij aan de volgende voorwaarden voldoen.

I.1.      Voorwaarden voor toekenning van de TWU

Onder voorbehoud van de in punt I.2 vermelde uitsluitingsgronden en mits hij aan de voorwaarden inzake bestaansmiddelen voldoet, komt in aanmerking voor de TWU de vreemdeling:

–        die ten minste 18 jaar oud is;

–        die bij het OFPRA een asielverzoek heeft ingediend en van het Bureau een brief heeft ontvangen waarin de inschrijving van zijn verzoek wordt bevestigd;

–        op wiens asielverzoek nog niet definitief is beslist door het OFPRA of de CNDA [nationaal Hof voor asielrecht];

–        die in het bezit is van een verblijfstitel of van een ontvangstbewijs van de aanvraag van een verblijfstitel waarop is vermeld dat hij in Frankrijk om asiel heeft verzocht. Deze voorwaarde geldt niet voor staatsburgers van landen die als veilige landen van herkomst worden beschouwd [...] en van landen ten aanzien waarvan artikel 1 C 5 van het Verdrag van Genève geldt; voor deze staatsburgers volstaat de bevestigingsbrief van het OFPRA.

[...]

I.2.      Gronden voor uitsluiting van de TWU

[...]

I.2.2. Overige uitsluitingsgronden [...]

[...]

Asielzoekers kunnen de TWU niet ontvangen wanneer zij ingevolge artikel L.741‑4, punten 1, 3 en 4, Ceseda niet op het Franse grondgebied mogen verblijven. Het betreft:

1)      vreemdelingen wier asielverzoek ingevolge de bepalingen van [verordening nr. 343/2003] – de zogenoemde ‚Dublin II’-verordening – onder de bevoegdheid van een andere Europese staat valt;

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

34      Op 26 januari 2010 hebben Cimade en GISTI de Conseil d’État (Franse raad van state) verzocht om nietigverklaring van de circulaire van 3 november 2009. Zij stellen dat deze circulaire in strijd is met de doelstellingen van richtlijn 2003/9 voor zover zij asielzoekers van de TWU uitsluit wanneer de Franse Republiek op grond van verordening nr. 343/2003 een andere lidstaat, die zij verantwoordelijk acht voor de behandeling van het verzoek van de betrokkenen, verzoekt hen over te nemen of terug te nemen.

35      Van oordeel dat dit middel niet kan worden beantwoord zonder dat de relevante bepalingen van het Unierecht worden uitgelegd, heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

„1)      Wanneer een lidstaat bij wie een asielverzoek wordt ingediend, overeenkomstig [verordening nr. 343/2003] beslist een andere lidstaat aan te zoeken die hij verantwoordelijk acht voor de behandeling van het verzoek, waarborgt richtlijn 2003/9 [...] dan dat de betrokken asielzoekers in aanmerking komen voor de daarin bedoelde minimale opvangvoorzieningen gedurende de gehele procedure van overname of terugname door die andere lidstaat?

2)      Zo ja:

a)      Neemt de verplichting die op de eerste lidstaat rust om minimale opvangvoorzieningen te verstrekken een einde op het tijdstip van de beslissing tot aanvaarding door de aangezochte staat dan wel bij effectieve overname of terugname van de asielzoeker of op nog een ander tijdstip?

b)      Welke lidstaat moet dan instaan voor de financiële last van het verstrekken van minimale opvangvoorzieningen gedurende deze periode?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste vraag

36      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een lidstaat die een asielverzoek heeft ontvangen dat aan zijn grens of op zijn grondgebied is ingediend, verplicht is de in richtlijn 2003/9 vastgestelde minimale opvangvoorzieningen voor asielzoekers ook te verstrekken aan een asielzoeker ten aanzien van wie hij overeenkomstig verordening nr. 343/2003 besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, om overname of terugname te verzoeken.

37      In dit verband zij van meet af aan erop gewezen dat de werkingssfeer van richtlijn 2003/9 wordt afgebakend in artikel 3 ervan, volgens hetwelk deze richtlijn van toepassing is op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een asielverzoek aan de grens of op het grondgebied van een lidstaat indienen voor zover zij als asielzoeker op het grondgebied mogen verblijven.

38      De eerste voorwaarde voor de toepassing van richtlijn 2003/9 is bijgevolg dat aan de grens of op het grondgebied van een lidstaat een asielverzoek moet zijn ingediend. In dit verband bepaalt artikel 2, sub b, van deze richtlijn dat onder „asielverzoek” moet worden verstaan „een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming door een lidstaat uit hoofde van het Verdrag van Genève”, en dat „[e]lk verzoek om internationale bescherming [...] als een asielverzoek [wordt] beschouwd, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk om een andere vorm van bescherming vraagt waarom afzonderlijk kan worden verzocht”. De definitie van het begrip asielverzoek in artikel 2, sub c, van verordening nr. 343/2003 stemt hier in wezen mee overeen.

39      Met betrekking tot de periode waarin de materiële opvangvoorzieningen, waaronder huisvesting, voedsel en kleding alsook een dagvergoeding, aan de asielzoekers moeten worden verstrekt, bepaalt artikel 13, lid 1, van richtlijn 2003/9 dat deze aanvangt wanneer de asielzoekers hun asielverzoek indienen.

40      Voorts volgt uit de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2003/9 dat er slechts één categorie asielzoekers is, die alle onderdanen van derde landen en staatlozen omvat die een asielverzoek indienen. Deze richtlijn bevat geen bepalingen waaruit kan worden opgemaakt dat een asielverzoek slechts kan worden geacht te zijn ingediend wanneer het is ingediend bij de autoriteiten van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.

41      Deze uitlegging vindt ook steun in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 343/2003, dat bepaalt dat de procedure waarbij wordt vastgesteld welke lidstaat overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, aanvangt zodra het asielverzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend. Deze bepaling impliceert noodzakelijkerwijs dat een asielverzoek moet zijn ingediend alvorens de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat aanvangt.

42      De bepalingen van richtlijn 2003/9 moeten tevens worden uitgelegd in het licht van de algemene opzet en het doel van deze richtlijn, alsook, overeenkomstig punt 5 van de considerans ervan, met inachtneming van de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest worden erkend. Volgens dit punt van de considerans beoogt deze richtlijn meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd, en te bevorderen dat de artikelen 1 en 18 van het Handvest worden toegepast.

43      Aan deze vereisten moet bijgevolg niet alleen worden voldaan jegens asielzoekers die zich ophouden op het grondgebied van de verantwoordelijke lidstaat totdat deze op hun asielverzoek heeft beslist, maar ook jegens asielzoekers die wachten op een beslissing over de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van hun verzoek.

44      Dienaangaande kan niet met succes worden aangevoerd dat de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers niet gelden voor degenen onder hen voor wie de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat moet worden ingeleid, op grond dat dit een snelle procedure zou zijn. Uit de artikelen 17 en 18 van verordening nr. 343/2003 blijkt namelijk dat bij een normale procedure vijf maanden kunnen verlopen tussen de datum van indiening van het asielverzoek en de datum waarop de aangezochte lidstaat beslist op het verzoek om de asielzoeker over te nemen. Daarbovenop komt nog de tijd die nodig is voor de overdracht van de betrokkene, die volgens artikel 19 van deze verordening normaal gesproken moet plaatsvinden binnen zes maanden nadat met het verzoek om overname is ingestemd.

45      Bovendien kan de in verordening nr. 343/2003 vastgestelde procedure in een aantal gevallen ertoe leiden dat de asielzoeker nooit aan de aangezochte lidstaat wordt overgedragen, maar in de lidstaat blijft waar hij zijn asielverzoek heeft ingediend. De in de artikelen 17 tot en met 20 van deze verordening bepaalde termijnen gelden slechts voor het geval dat de aangezochte lidstaat ermee instemt, de betrokken asielzoeker over te nemen of terug te nemen, dan wel niet reageert op het verzoek van de verzoekende lidstaat. Voor het geval dat de aangezochte lidstaat overname of terugname weigert, voorziet de betrokken regeling slechts in een bemiddelingsprocedure op vrijwillige basis. In dergelijke situaties kan het tijdelijke verblijf van de asielzoeker op het grondgebied van de verzoekende lidstaat zeer lang duren. De niet-toepassing van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers jegens degenen onder hen voor wie de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke staat moet worden ingeleid, vindt derhalve geen rechtvaardiging in de duur van die procedure.

46      De tweede voorwaarde voor de toepassing van richtlijn 2003/9 is dat het de asielzoekers moet zijn toegestaan om als asielzoeker op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven. Dienaangaande kan de Franse regering niet met succes aanvoeren dat, aangezien punt 29 van de considerans van richtlijn 2005/85 duidelijk vermeldt dat verzoeken die vallen onder verordening nr. 343/2003, van de werkingssfeer van laatstgenoemde richtlijn zijn uitgesloten, het ingevolge artikel 7, lid 1, van deze richtlijn aan een asielzoeker verleende recht om ten behoeve van de procedure voor de behandeling van het asielverzoek in de lidstaat te blijven, niet kan gelden voor een asielzoeker voor wie de in deze verordening voorziene procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke staat moet worden ingeleid.

47      Volgens artikel 2, sub k, van richtlijn 2005/85 moet onder de bewoordingen „in de lidstaat blijven” immers worden begrepen, het op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat.

48      Bijgevolg moet de conclusie luiden dat asielzoekers niet alleen mogen verblijven op het grondgebied van de lidstaat waar het asielverzoek wordt behandeld, maar ook op dat van de lidstaat waar dat verzoek is ingediend, zoals artikel 3, lid 1, van richtlijn 2003/9 voorschrijft.

49      Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door punt 29 van de considerans van richtlijn 2005/85, dat enkel verwijst naar het feit dat de bij deze richtlijn ingevoerde procedures voor de toekenning en de intrekking van de vluchtelingenstatus in de lidstaten niet dezelfde zijn als die welke bij verordening nr. 343/2003 zijn ingesteld voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.

50      Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat richtlijn 2003/9 aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat waarbij een asielverzoek wordt ingediend, de in richtlijn 2003/9 vastgestelde minimale opvangvoorzieningen voor asielzoekers ook moet verstrekken aan een asielzoeker ten aanzien van wie hij overeenkomstig verordening nr. 343/2003 besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, om overname of terugname te verzoeken.

 De tweede vraag

51      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen op welk tijdstip de verplichting van de lidstaat waarbij een asielverzoek is ingediend, om de minimale opvangvoorzieningen van richtlijn 2003/9 aan een asielzoeker te verstrekken, een einde neemt wanneer deze lidstaat overeenkomstig verordening nr. 343/2003 besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, te verzoeken deze asielzoeker over te nemen of terug te nemen. Voorts wenst hij met deze vraag te vernemen welke lidstaat moet instaan voor de financiële last van het verstrekken van deze minimale voorzieningen.

52      Aangaande de duur van de verplichting om de minimale opvangvoorzieningen te verstrekken, zij in de eerste plaats eraan herinnerd dat de personele werkingssfeer van richtlijn 2003/9 zich uitstrekt tot iedere asielzoeker die voor de eerste maal een asielverzoek bij een lidstaat heeft ingediend, zoals in de punten 37 en 38 van het onderhavige arrest is uiteengezet.

53      In de tweede plaats zij erop gewezen dat een asielzoeker volgens artikel 2, sub c, van richtlijn 2003/9 en artikel 2, sub d, van verordening nr. 343/2003 een onderdaan van een derde land of een staatloze is die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen. De asielzoeker behoudt dus zijn status van asielzoeker in de zin van deze richtlijn zolang geen definitieve beslissing is genomen.

54      In de derde plaats volgt uit de artikelen 17 tot en met 19 van verordening nr. 343/2003 dat het loutere verzoek van een lidstaat waarbij een asielverzoek is ingediend, om overname van de betrokken asielzoeker door een andere lidstaat, geen einde maakt aan de behandeling van het asielverzoek door de verzoekende lidstaat. Ook in de gevallen waarin de aangezochte lidstaat met de overname instemt, blijft de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek overeenkomstig artikel 19, lid 4, namelijk berusten bij de lidstaat waar het is ingediend, wanneer de betrokken asielzoeker niet binnen de gestelde termijn van zes maanden wordt overgedragen. Bovendien voorziet de betrokken regeling, zoals in punt 45 van het onderhavige arrest is aangegeven, bij weigering van de aangezochte lidstaat enkel in een bemiddelingsprocedure op vrijwillige basis en valt in een dergelijk geval niet uit te sluiten dat de asielzoeker op het grondgebied van de verzoekende lidstaat blijft.

55      Uit het voorgaande moet worden afgeleid dat noch de beslissing van de lidstaat om een andere lidstaat, die hij verantwoordelijk acht voor de behandeling van het asielverzoek, te verzoeken de asielzoeker over te nemen, noch de instemming met dit verzoek door de aangezochte lidstaat een definitieve beslissing in de zin van richtlijn 2003/9 vormt. Bijgevolg maakt alleen de effectieve overdracht van de asielzoeker door de verzoekende lidstaat een einde aan de behandeling van het asielverzoek door deze laatste, alsook aan diens verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de minimale opvangvoorzieningen.

56      Zoals in de punten 42 tot en met 45 van het onderhavige arrest reeds is gezegd, verzetten overigens de algemene opzet en het doel van richtlijn 2003/9 alsook de in acht te nemen grondrechten, met name de vereisten van artikel 1 van het Handvest, volgens hetwelk de menselijke waardigheid moet worden geëerbiedigd en beschermd, zich ertegen dat een asielzoeker de bescherming wordt ontnomen die door de in deze richtlijn vastgestelde minimumnormen wordt geboden, al was het maar in de periode tussen de indiening van zijn asielverzoek en het tijdstip waarop hij daadwerkelijk aan de verantwoordelijke lidstaat wordt overgedragen.

57      Enkel in de in artikel 16 van richtlijn 2003/9 genoemde gevallen, waarin de asielzoeker de in de betrokken lidstaat geldende opvangregeling niet in acht neemt, kunnen de in deze richtlijn vastgestelde opvangvoorzieningen worden beperkt of ingetrokken.

58      Uit het voorgaande volgt dat de verplichting van de lidstaat die een aan zijn grens of op zijn grondgebied ingediend asielverzoek ontvangt, om de minimale opvangvoorzieningen van richtlijn 2003/9 te verstrekken aan een asielzoeker ten aanzien van wie hij overeenkomstig verordening nr. 343/2003 besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, om overname of terugname te verzoeken, slechts eindigt op het tijdstip waarop de verzoekende lidstaat die asielzoeker daadwerkelijk overdraagt.

59      Met betrekking tot de vraag welke lidstaat moet instaan voor de financiële last van het verstrekken van deze minimale voorzieningen, zij erop gewezen dat de financiële last die het gevolg is van de eisen die voortvloeien uit de naleving door een lidstaat van het Unierecht, normaal gesproken moet worden gedragen door de lidstaat waarop de verplichting rust om aan die eisen te voldoen, dat wil zeggen in een zaak als die van het hoofdgeding, de lidstaat die overeenkomstig het bepaalde in het vorige punt de in richtlijn 2003/9 vastgestelde minimale opvangvoorzieningen dient te waarborgen, tenzij het Unierecht anders bepaalt. Aangezien in dit verband noch richtlijn 2003/9 noch verordening nr. 343/2003 andersluidende bepalingen bevat, moet worden vastgesteld dat de lidstaat waarop de verplichting rust om die minimale voorzieningen te verstrekken, moet instaan voor de financiële last daarvan.

60      Bovendien zij opgemerkt dat de verantwoordelijkheden op het vlak van de financiële lasten die voortvloeien uit de uitvoering van het gemeenschappelijke asiel‑ en immigratiebeleid, eerlijk moeten worden verdeeld tussen de lidstaten, wat met name bij grote migratiestromen noodzakelijk kan blijken, en dat op deze grond in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds, dat bij beschikking nr. 573/2007 is ingesteld als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, in het bijzonder ter zake van opvangvoorzieningen en asielprocedures aan de lidstaten financiële bijstand kan worden toegekend.

61      Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de verplichting van de lidstaat waarbij een asielverzoek wordt ingediend, om de minimale opvangvoorzieningen van richtlijn 2003/9 te verstrekken aan een asielzoeker ten aanzien van wie hij overeenkomstig verordening nr. 343/2003 besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, om overname of terugname te verzoeken, eindigt wanneer de asielzoeker door de verzoekende lidstaat daadwerkelijk wordt overgedragen. De verzoekende lidstaat, waarop voornoemde verplichting rust, moet instaan voor de financiële last van het verstrekken van deze minimale voorzieningen.

 Kosten

62      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat een lidstaat waarbij een asielverzoek wordt ingediend, de in richtlijn 2003/9 vastgestelde minimale opvangvoorzieningen voor asielzoekers ook moet verstrekken aan een asielzoeker ten aanzien van wie hij overeenkomstig verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, om overname of terugname te verzoeken.

2)      De verplichting van de lidstaat waarbij een asielverzoek wordt ingediend, om de minimale opvangvoorzieningen van richtlijn 2003/9 te verstrekken aan een asielzoeker ten aanzien van wie hij overeenkomstig verordening nr. 343/2003 besluit een andere lidstaat, als lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, om overname of terugname te verzoeken, eindigt wanneer de asielzoeker door de verzoekende lidstaat daadwerkelijk wordt overgedragen. De verzoekende lidstaat, waarop voornoemde verplichting rust, moet instaan voor de financiële last van het verstrekken van deze minimale voorzieningen.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.