Language of document : ECLI:EU:T:2019:642

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

20 september 2019 (*)

„Uniemerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor Uniebeeldmerk Idealogistic Compass Greatest care in getting it there – Ouder internationaal beeldmerk IDÉA – Relatieve weigeringsgrond – Verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EU) 2017/1001”

In zaak T‑716/18,

The Logistical Approach BV, gevestigd te Uden (Nederland), vertegenwoordigd door R. Milchior en S. Charbonnel, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO), vertegenwoordigd door V. Ruzek als gemachtigde,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het EUIPO, interveniënte voor het Gerecht:

Idea Groupe, gevestigd te Montoir de Bretagne (Frankrijk), vertegenwoordigd door P. Langlais en C. Guyot, advocaten,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO van 21 september 2018 (zaak R 2062/2017‑4) inzake een oppositieprocedure tussen Idea Groupe en The Logistical Approach,

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, I. Labucka (rapporteur) en I. Ulloa-Rubio, rechters,

griffier: I. Dragan, administrateur,

gezien het op 5 december 2018 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 22 februari 2019 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het EUIPO,

gezien de op 20 februari 2019 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

gezien de schriftelijke vraag van het Gerecht aan partijen,

na de terechtzitting op 15 mei 2019,

het navolgende

Arrest (1)

[omissis]

 In rechte

13      Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één middel aan, namelijk schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001. Zij betwist de beoordeling van de kamer van beroep inzake het relevante publiek, de vergelijking van de diensten, de vergelijking van de tekens en het bestaan van verwarringsgevaar.

[omissis]

 Relevant publiek

18      Volgens de rechtspraak dient bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar te worden uitgegaan van de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de betrokken warencategorie. Er dient ook rekening mee te worden gehouden dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naargelang van de categorie waren of diensten waarom het gaat [zie arrest van 13 februari 2007, Mundipharma/BHIM – Altana Pharma (RESPICUR), T‑256/04, EU:T:2007:46, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

19      In casu heeft de kamer van beroep, aangezien het oudere merk een internationale inschrijving met aanduiding van de Unie is, haar analyse van het verwarringsgevaar toegespitst op de perceptie die het Engelstalige publiek van de Unie heeft. Zij heeft geoordeeld dat het relevante publiek bestond uit zowel „gemiddelde consumenten” als gespecialiseerde vaklui en dat het grote publiek over het algemeen blijk gaf van een gemiddeld aandachtsniveau, terwijl het professionele publiek blijk kon geven van een hoog aandachtsniveau.

20      Verzoekster verwijt de kamer van beroep te hebben geoordeeld dat het relevante publiek „gemengd” was, bestaande uit zowel het grote publiek als vaklui, en het relevante publiek niet voor elk van de diensten te hebben gedefinieerd, maar zich ertoe te hebben beperkt enkele voorbeelden te geven. Met betrekking tot de door het aangevraagde merk aangeduide diensten voert zij met name aan dat de diensten „overslag van gepalletiseerde goederen, waaronder multimediaproducten; gegroepeerde verzending van al dan niet gepalletiseerde goederen, in het kader van speciale diensten of in het kader van geglobaliseerde diensten; transport van goederen met een afwijkend formaat en niet in bulk (waaronder machines of apparatuur)” uitsluitend gericht zijn tot het professionele publiek, terwijl de diensten „beveiligd transport, expresselevering voor specifieke bestemmingen; het regelen van de retourzending van goederen en advisering op het gebied van logistiek met betrekking tot transport” betrekking hebben op zowel het grote publiek als vaklui.

21      Met betrekking tot de door het oudere merk aangeduide diensten zijn de diensten „lossen van goederen van wagons, vliegtuigen, schepen en vrachtwagens; sleepdiensten; verhuur van voertuigen; opslag van gegevensdragers of elektronisch opgeslagen documenten; industriële en havenlogistiek, regeling van stromen, behandeling en transportcommissie voor goederen; chartering van voertuigen, schepen en vliegtuigen; bevoorrading van de assemblagelijnen en de behandeling van luchtvaartgebonden onderdelen” uitsluitend bestemd voor een professioneel publiek, terwijl de diensten „transport; verpakking en opslag van goederen, inlichtingen op het gebied van transport, verpakking en opslag van goederen, verzenddiensten; wegvervoer en vervoer via spoor van goederen; sleepdiensten, verhuur van voertuigen” zich zowel tot vaklui als tot het grote publiek zouden richten.

22      Het EUIPO voert aan dat verzoeksters argument niet ter zake dienend is, aangezien de kamer van beroep heeft geoordeeld dat verwarringsgevaar bestond voor zowel de voor het grote publiek bestemde diensten als de diensten bestemd voor het professionele publiek met een hoog aandachtsniveau. Deze benadering wordt ook ondersteund door interveniënte.  

23      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de perceptie die de gemiddelde consument heeft van de betrokken categorie van waren of diensten, een beslissende rol speelt in de globale beoordeling van het verwarringsgevaar (zie arrest van 26 april 2007, Alcon/BHIM, C‑412/05 P, EU:C:2007:252, punt 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      Evenzo kan het aandachtsniveau van het relevante publiek volgens de in punt 18 hierboven aangehaalde rechtspraak variëren naargelang van de betrokken waren of diensten. Dit aandachtsniveau beïnvloedt met name de perceptie van de tekens.

25      Hieruit volgt dat de definitie van het relevante publiek en van zijn aandachtsniveau voor elke dienst of elke categorie van diensten van aanzienlijk belang is bij de beoordeling van het verwarringsgevaar.

26      Zoals verzoekster stelt, heeft de kamer van beroep in casu geoordeeld dat de betrokken diensten zich tot het grote publiek en tot de gespecialiseerde vaklui richtten, waarbij zij zich heeft beperkt tot het geven van voorbeelden van voor het grote publiek bestemde diensten, met name „expresselevering voor specifieke bestemmingen” of „het regelen van de retourzending van goederen”. Aldus heeft zij het relevante publiek voor de betrokken diensten globaal gedefinieerd. Zij heeft echter niet nader vastgesteld welke diensten uitsluitend bestemd waren voor vaklui die blijk geven van een hoog aandachtsniveau, en welke diensten bestemd waren voor zowel vaklui als het grote publiek, dat een gemiddeld aandachtsniveau heeft.

27      Aangezien de kamer van beroep, zoals het EUIPO betoogt, in de punten 56 en 57 van de bestreden beslissing heeft geoordeeld dat het verwarringsgevaar evenzeer bestond voor de diensten die zich zowel tot vaklui als tot het grote publiek richten, als voor de diensten die zich uitsluitend tot vaklui richten, kon zij inderdaad om redenen van proceseconomie de identificatie van de gemiddelde consument voor elke betrokken dienst achterwege laten.

28      Deze benadering is echter slechts verenigbaar met de beginselen die met name uit de in de punten 18 en 23 hierboven aangehaalde rechtspraak blijken wanneer de kamer van beroep geen blijk geeft van een onjuiste opvatting door te oordelen dat het verwarringsgevaar zowel bestaat voor de diensten die zich richten tot een publiek dat bestaat uit het grote publiek met een gemiddeld aandachtsniveau én het professionele publiek met een hoog aandachtsniveau, als voor de diensten die zich uitsluitend richten tot het professionele publiek.

29      Indien het in punt 28 hierboven bedoelde oordeel van de kamer van beroep daarentegen onjuist is omdat enkel voor één van de betrokken publieken verwarringsgevaar bestaat, moet de onderhavige grief van verzoekster daarentegen worden aanvaard en moet de bestreden beslissing op die grond worden vernietigd. De relevantie van de onderhavige grief hangt dus ervan af of het oordeel van de kamer van beroep in de punten 56 en 57 van de bestreden beslissing gegrond is, hetgeen hieronder zal worden onderzocht.

 Vergelijking van de diensten

30      In casu heeft de kamer van beroep in de punten 25 tot en met 32 van de bestreden beslissing geoordeeld dat de betrokken diensten dezelfde waren. Verzoekster betwist deze vaststellingen. In dit stadium moet echter om redenen van proceseconomie worden uitgegaan van de hypothese dat de door de conflicterende merken aangeduide diensten dezelfde zijn. Bij de beoordeling van het bestaan van verwarringsgevaar moet worden nagegaan of, uitgaande van deze premisse, de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat verwarringsgevaar bestond (zie de punten 65 tot en met 70 hieronder).

[omissis]

 Bestaan van verwarringsgevaar

[omissis]

63      In casu heeft de kamer van beroep opgemerkt dat de betrokken diensten dezelfde waren en dat de betrokken tekens, ook al vertoonden zij verschillen, in geringe mate visueel, fonetisch en begripsmatig overeenstemden wegens hun gemeenschappelijke element „idea”. Zij is tot de slotsom gekomen dat er in casu sprake was van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening 2017/1001, zowel voor de diensten die zich tot het grote publiek richten als voor de diensten die zich tot een professioneel publiek richten, aangezien het professionele publiek, net als het grote publiek, slechts zelden de mogelijkheid had om de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moest afgaan op het onvolmaakte beeld ervan dat het was bijgebleven.

64      Met betrekking tot het onderscheidend vermogen van het oudere merk heeft de kamer van beroep met het oog op de globale beoordeling van het verwarringsgevaar geoordeeld dat het normaal was, zonder de argumenten van interveniënte inzake het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van intensief gebruik op de markt te onderzoeken. De kamer van beroep heeft immers geoordeeld dat een gemiddeld onderscheidend vermogen volstond om te concluderen dat in casu verwarringsgevaar bestond.

65      In casu vertonen de betrokken tekens een geringe mate van overeenstemming op visueel, fonetisch en begripsmatig vlak (zie de punten 49, 56 en 61 hierboven). Een van de factoren waarmee bij de beoordeling van het verwarringsgevaar rekening moet worden gehouden, is met name het aandachtsniveau van het relevante publiek voor de betrokken diensten. In casu heeft de kamer van beroep geoordeeld dat een deel van de diensten zich uitsluitend richtte tot het professionele publiek dat blijk geeft van een hoog aandachtsniveau en de tijd neemt om de conflicterende merken te bestuderen.

66      In de veronderstelling dat de betrokken diensten dezelfde zijn, zoals de kamer van beroep heeft geoordeeld (zie punt 30 hierboven), en rekening houdend met het normale onderscheidend vermogen van het oudere merk (zie punt 64 hierboven), had de kamer van beroep het bestaan van verwarringsgevaar moeten uitsluiten, althans voor de diensten die zich uitsluitend richtten tot het professionele publiek, dat blijk zal geven van een hoog aandachtsniveau. Wegens het hoge aandachtsniveau bij de keuze van de betrokken diensten en gelet op de geringe mate van overeenstemming van de betrokken tekens, met name wegens hun verschillende structuren, hetgeen niet aan de aandacht van een bijzonder omzichtig en oplettend publiek zal ontsnappen, kan er immers geen sprake zijn van verwarringsgevaar met betrekking tot de commerciële herkomst van deze diensten.

67      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat, anders dan de kamer van beroep in punt 57 van de bestreden beslissing heeft gesteld, de omstandigheid dat vaklui slechts zelden de mogelijkheid hebben om de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moeten afgaan op het onvolmaakte beeld dat hun van die merken is bijgebleven, niet tot de conclusie kan leiden dat het beeld van de betrokken merken in casu grotendeels wordt bepaald door hun gemeenschappelijke element „idea”.

68      Hoewel het element „idea” deel uitmaakt van een van de dominerende bestanddelen van het aangevraagde merk en het onderscheidende bestanddeel is van het oudere merk, zal het door de vaklui immers niet worden beschouwd als het enige element aan de hand waarvan de betrokken merken kunnen worden geïdentificeerd.

69      Bijgevolg dient het onderhavige middel te worden aanvaard voor zover het ziet op de diensten van het aangevraagde merk die zich uitsluitend richten tot een professioneel publiek.

70      Aangezien de kamer van beroep in casu niet uitputtend heeft geïdentificeerd welke diensten zich richtten tot vaklui met een hoog aandachtsniveau en welke diensten zich zowel tot vaklui als tot het grote publiek met een gemiddeld aandachtsniveau richtten (zie punt 26 hierboven), moet het onderhavige middel in zijn geheel worden aanvaard en moet de bestreden beslissing in haar geheel worden vernietigd.

[omissis]

HET GERECHT (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) van 21 september 2018 (zaak R 2062/20174) wordt vernietigd.

2)      Het EUIPO en Idea Groupe dragen hun eigen kosten alsmede elk de helft van de kosten van The Logistical Approach BV.

Gratsias

Labucka

Ulloa Rubio

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 september 2019.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.