Language of document : ECLI:EU:C:2014:2099

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

17 juli 2014 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 7 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 47 – Consumentenovereenkomsten – Hypothecaire lening – Oneerlijke bedingen – Hypothecaire executie – Recht op het aanwenden van rechtsmiddelen”

In zaak C‑169/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Castellón (Spanje) bij beslissing van 2 april 2014, ingekomen bij het Hof op 7 april 2014, in de procedure

Juan Carlos Sánchez Morcillo,

María del Carmen Abril García

tegen

Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A.,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, E. Levits (rapporteur), M. Berger, S. Rodin en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: N. Wahl,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 juni 2014,

gelet op de opmerkingen van:

–        J. C. Sánchez Morcillo en M. C. Abril García, vertegenwoordigd door P. Medina Aina, procurador de los tribunales, bijgestaan door P. J. Bastida Vidal, abogado,

–        Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A., vertegenwoordigd door B. García Gómez en J. Rodríguez Cárcamo, abogados,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta en A. Rubio González als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Owsiany‑Hornung, É. Gippini Fournier en M. van Beek als gemachtigden,

de advocaat-generaal gehoord,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds J. C. Sánchez Morcillo en M. C. Abril García en anderzijds Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A. (hierna: „Banco Bilbao Vizcaya Argentaria”) betreffende het verzet van Sánchez Morcillo en Abril García tegen de hypothecaire executie van hun woonhuis.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De negende overweging van de considerans van richtlijn 93/13 luidt als volgt:

„[...] kopers van goederen of dienstenontvangers moeten worden beschermd tegen misbruik van de machtspositie van de verkoper respectievelijk de dienstverrichter [...]”.

4        Artikel 1, lid 1, van deze richtlijn luidt:

„Deze richtlijn strekt tot de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.”

5        Artikel 3 van de richtlijn bepaalt:

„1.      Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.

2.      Een beding wordt steeds geacht niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandeling te zijn geweest wanneer het, met name in het kader van een toetredingsovereenkomst, van tevoren is opgesteld en de consument dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan heeft kunnen hebben.

[...]

3.      De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”

6        Artikel 7, lid 1, van de richtlijn luidt:

„De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.”

7        In de bijlage bij richtlijn 93/13 worden de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn bedoelde bedingen opgesomd. Het betreft met name de volgende bedingen:

„1.      Bedingen die tot doel of tot gevolg hebben:

[...]

q)      het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden, door de bewijsmiddelen waarop de consument een beroep kan doen op ongeoorloofde wijze te beperken of hem een bewijslast op te leggen die volgens het geldende recht normaliter op een andere partij bij de overeenkomst rust.

[...]”

 Spaans recht

8        Hoofdstuk III van Ley 1/2013 de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet 1/2013 houdende maatregelen ter verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur) van 14 mei 2013 (BOE nr. 116 van 15 mei 2013, blz. 36373; hierna: „Ley 1/2013”) heeft geleid tot wijziging van de Ley de enjuiciamiento civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) van 7 januari 2000 (BOE nr. 7 van 8 januari 2000, blz. 575), die op haar beurt is gewijzigd bij Real Decreto-ley 7/2013 de medidas urgentes de naturaleza tributaria, presupuestaria y de fomento de la investigación, el desarrollo y la innovación (koninklijk wetsbesluit 7/2013 betreffende spoedeisende maatregelen van fiscale en budgettaire aard en ter bevordering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie) van 28 juni 2013 (BOE nr. 155 van 29 juni 2013, blz. 48767; hierna: „LEC”).

9        Artikel 695 LEC, dat betrekking heeft op het verzet tegen hypothecaire executie, luidt als volgt:

„Verzet tegen de executie

1.      In de in dit hoofdstuk genoemde procedure kan de geëxecuteerde zich uitsluitend verzetten op de volgende gronden:

(1)      tenietgaan van de zekerheid of van de verbintenis waarvoor de zekerheid is gesteld [...];

(2)      onjuiste berekening van het verschuldigde bedrag [...];

(3)      in geval van executie van verhypothekeerde roerende zaken of roerende zaken waarop een bezitloos pandrecht rust, de omstandigheid dat die zaken zijn bezwaard met een ander pandrecht, hypotheek op roerende of onroerende zaken of beslag, eerder ingeschreven dan de zekerheid waarop de procedure betrekking heeft, hetgeen dient te worden aangetoond door de betreffende aantekening in het register;

(4)      de oneerlijkheid van een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de executie of op basis waarvan het verschuldigde bedrag is vastgesteld.

2.      Ingeval overeenkomstig lid 1 verzet wordt gedaan, schort de griffier van de rechtbank de executie op en nodigt hij de partijen uit om te verschijnen voor de rechter die de executie heeft bevolen, waarbij tussen de dagvaarding en de comparitie ten minste twee weken moeten liggen; tijdens deze comparitie hoort de rechter de partijen, laat hij stukken die worden overgelegd toe, en geeft hij binnen twee dagen de door hem redelijk geachte beslissing in de vorm van een beschikking.

3.      De beschikking waarbij het verzet op basis van de eerste en de derde grond van lid 1 van dit artikel wordt toegewezen, beveelt de beëindiging van de executie; de beschikking waarbij het verzet op basis van de tweede grond wordt toegewezen, vermeldt het bedrag waarvoor de executie moet worden voortgezet.

Indien de vierde grond slaagt, wordt de executie beëindigd voor zover het contractuele beding aan de executie ten grondslag ligt. Anders wordt de executie met buitentoepassinglating van het oneerlijke beding voortgezet.

4.      Tegen de beschikking waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast, kan hoger beroep worden ingesteld.

Buiten die gevallen staan tegen beschikkingen waarbij op het in dit artikel bedoelde verzet wordt beslist, geen rechtsmiddelen open; de werking van genoemde beschikkingen is beperkt tot de executieprocedure waarin zij worden gegeven.”

10      Artikel 552 LEC, dat bepaalt welke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen de afwijzing van het verlof tot executie, luidt:

„1.      Als de rechtbank van mening is dat niet is voldaan aan de wettelijk voorgeschreven voorwaarden en vereisten om verlof tot executie te verlenen, wordt er een beschikking gegeven door middel waarvan het verlof tot executie wordt geweigerd.

Als de rechtbank van mening is dat een van de bedingen zoals opgenomen in een executoriale titel als genoemd in artikel 557, lid 1, als oneerlijk kan worden aangemerkt, zal twee weken later een zitting worden ingepland voor de partijen. Na het horen van de partijen wordt binnen een termijn van vijf werkdagen een passende beslissing genomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 561, lid 1, punt 3.

2.      Tegen de beschikking door middel waarvan het verlof tot executie wordt geweigerd, staat direct hoger beroep open, waarvan de behandeling alleen met de schuldeiser plaatsvindt. De schuldeiser kan desgewenst eerst verzoeken om herziening van de weigering.

3.      Nadat de beschikking door middel waarvan het verlof tot executie wordt geweigerd, onherroepelijk is geworden, kan de schuldeiser zijn rechten slechts doen gelden in de desbetreffende gewone procedure indien het gezag van gewijsde van de einduitspraak of ‑beslissing waarop het verzoek om verlof tot executie is gebaseerd, zich niet daartegen verzet.”

11      Artikel 557 LEC, dat ziet op het verzet tegen de executie op grond van titels die noch gerechtelijk noch arbitraal zijn, bepaalt:

„1.      Wanneer het verlof tot executie wordt verleend krachtens titels als genoemd in artikel 517, lid 2, punten 4, 5, 6 en 7, of krachtens andere executoriale werking hebbende stukken als genoemd in artikel 517, lid 2, punt 9, kan de geëxecuteerde zich uitsluitend hiertegen verzetten binnen de termijn en op de wijze zoals voorzien in het voorgaande artikel, voor zover hij zich op een van de volgende gronden baseert:

[...]

7°      dat de titel oneerlijke bedingen bevat.

2.      Indien het in het voorgaande lid bedoelde verzet wordt gedaan, schorst de griffier de executie bij wijze van maatregel tot organisatie van de procesgang.”

12      Artikel 561 LEC betreft de beschikking waarbij ten gronde wordt beslist op het verzet en luidt als volgt:

„1.      Na de partijen te hebben gehoord over het niet op procedurele tekortkomingen gebaseerde verzet tegen de executie en na de behandeling ter terechtzitting die eventueel heeft plaatsgevonden, neemt de rechtbank bij beschikking, uitsluitend met het oog op de executie, een van de volgende beslissingen:

(1)      de voortzetting van de executie gelasten voor het bedrag waarvoor verlof was verleend, indien het verzet in zijn geheel ongegrond wordt verklaard. Wanneer verzet is gedaan op de grond dat sprake is van een te hoge vordering en het verzet deels wordt afgewezen, wordt de executie slechts voor het desbetreffende bedrag gelast.

In de beschikking waarbij het verzet in zijn geheel ongegrond wordt verklaard, wordt de geëxecuteerde in de kosten daarvan verwezen overeenkomstig het bepaalde in artikel 394 met betrekking tot de verwijzing in de kosten in eerste aanleg;

(2)      verklaren dat niet mag worden overgegaan tot executie, indien een van de in de artikelen 556 en 557 genoemde verzetsgronden slaagt of geoordeeld wordt dat het op grond van artikel 558 gedane verzet dat de vordering te hoog is, in zijn geheel gegrond is;

(3)      indien wordt vastgesteld dat een of meer bedingen oneerlijk zijn, worden in de te geven beschikking de daaraan verbonden consequenties vermeld en wordt ofwel bevolen dat niet mag worden overgegaan tot executie, ofwel verlof verleend om over te gaan tot executie met buitentoepassinglating van de als oneerlijk aangemerkte bedingen.

2.      Als het verzet tegen de executie wordt toegewezen, verliest de executie haar werking en worden de beslagen en de maatregelen die zijn genomen tot zekerheid van nakoming van de verplichtingen, opgeheven, zodat de geëxecuteerde wordt teruggebracht in de situatie waarin hij vóór het verlof tot executie verkeerde, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 533 en 534. De executerende partij wordt verwezen in de kosten van het verzet.

3.      Tegen de beschikking waarbij wordt beslist op het verzet, kan hoger beroep worden ingesteld, hetgeen niet leidt tot schorsing van de executie indien in de beslissing waarop het hoger beroep betrekking heeft het verzet is afgewezen.

Wanneer in de beslissing waarop het hoger beroep betrekking heeft het verzet is toegewezen, kan de executerende partij verzoeken dat de beslagen en de genomen maatregelen tot zekerheid van nakoming worden gehandhaafd en dat eventuele noodzakelijke maatregelen worden genomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 697 van het onderhavige wetboek. De rechtbank doet in die zin uitspraak bij beschikking, mits de executerende partij voldoende borgtocht, die in de beslissing zelf wordt bepaald, stelt tot zekerheid van de vergoeding waarop de geëxecuteerde aanspraak kan maken indien de toewijzing van het verzet wordt bekrachtigd.”

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

13      Blijkens de verwijzingsbeslissing hebben verzoekers in het hoofdgeding op 9 juni 2003 bij notariële akte een lening afgesloten bij Banco Bilbao Vizcaya Argentaria voor een bedrag van 300 500 EUR en hun woning als hypothecaire zekerheid gesteld.

14      Dat bedrag moest in 360 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, met als einddatum 30 juni 2028. In geval van niet-nakoming door de schuldenaren van hun betalingsverplichting mocht Banca Bilbao Vizcaya Argentaria de aan verzoekers in het hoofdgeding verstrekte lening vervroegd opeisen. Volgens bepaling 6 bis van de leningsovereenkomst bedroeg de vertragingsrente 19 % per jaar. De wettelijke rente in Spanje bedroeg in het in het hoofdgeding aan de orde zijnde tijdvak 4 % per jaar.

15      Aangezien verzoekers in het hoofdgeding hun verplichting tot betaling van de maandelijkse aflossingen op de lening niet waren nagekomen, heeft Banco Bilbao Viczaya Argentaria op 15 april 2011 gevorderd dat de lening geheel zou worden terugbetaald, vermeerderd met rente en vertragingsrente, en dat zou worden overgegaan tot gedwongen verkoop van de verhypothekeerde onroerende zaak.

16      Nadat de hypothecaire executieprocedure was geëntameerd, hebben verzoekers in het hoofdgeding verzet gedaan, welk verzet bij beschikking van de Juzgado de Primera Instancia n° 3 de Castellón (rechtbank nr. 3 Castellón) van 19 juni 2013 is afgewezen. Verzoekers in het hoofdgeding hebben tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is ontvankelijk verklaard en naar de Audiencia Provincial de Castellón (provinciaal gerechtshof Castellón) verwezen.

17      De verwijzende rechter wijst erop dat op grond van het Spaanse civiele procesrecht hoger beroep kan worden ingesteld tegen de rechterlijke beslissing waarbij het door de schuldenaar gedane verzet wordt toegewezen en een einde wordt gemaakt aan de hypothecaire executie, maar dat de schuldenaar wiens verzet is afgewezen, geen hoger beroep kan instellen tegen de in eerste aanleg gedane uitspraak waarbij de voortzetting van de gedwongen executie wordt gelast.

18      De verwijzende rechter vraagt zich af of deze nationale regeling zich verdraagt met de door richtlijn 93/13 beoogde consumentenbescherming en met het in artikel 47 van het Handvest neergelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte. Hij geeft ook aan dat het aan de schuldenaren toekennen van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen nog van groter belang kan zijn als een aantal bedingen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde leningsovereenkomst kan worden aangemerkt als „oneerlijk” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13.

19      Tegen deze achtergrond heeft de Audiencia Provincial de Castellón de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13[...], dat de lidstaten verplicht erop toe te zien dat er in het belang van de consumenten doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers, zich tegen een procesregel die, zoals artikel 695, lid 4, [LEC], bij de regeling van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de beslissing op het verzet tegen de executie van verhypothekeerde of verpande zaken, uitsluitend het instellen van hoger beroep toestaat tegen de beschikking waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast en het aanwenden van rechtsmiddelen in de overige gevallen uitsluit, hetgeen rechtstreeks tot gevolg heeft dat, terwijl de executerende partij hoger beroep kan instellen wanneer het verzet van de partij waartegen de executie wordt verzocht wordt toegewezen en de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast, de consument/geëxecuteerde geen hoger beroep toekomt wanneer zijn verzet wordt afgewezen?

2)      Is binnen de werkingssfeer van de Unierechtelijke bepalingen inzake consumentenbescherming, neergelegd in richtlijn 93/13[...], een bepaling van nationaal recht die, zoals artikel 695, lid 4, [LEC], bij de regeling van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de beslissing op het verzet tegen de executie van verhypothekeerde of verpande zaken, uitsluitend het instellen van hoger beroep toestaat tegen de beschikking waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast en het aanwenden van rechtsmiddelen in de overige gevallen uitsluit, hetgeen rechtstreeks tot gevolg heeft dat, terwijl de executerende partij hoger beroep kan instellen wanneer het verzet van de partij waartegen de executie wordt verzocht wordt toegewezen en de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast, de geëxecuteerde geen hoger beroep toekomt wanneer zijn verzet wordt afgewezen, verenigbaar met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een eerlijk proces op basis van ,equality of arms’, neergelegd in artikel 47 van het Handvest [...]?”

20      Op verzoek van de verwijzende rechter heeft de president van het Hof beslist de onderhavige zaak te behandelen volgens de versnelde procedure bedoeld in artikel 23 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof (beschikking van de president van het Hof Sánchez Morcillo en Abril García, C‑169/14, EU:C:2014:1388).

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

21      Met zijn vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel van executieprocedures, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde stelsel, op grond waarvan de hypothecaire executieprocedure niet kan worden geschorst door de rechter in de declaratoire procedure, die in zijn einduitspraak hoogstens een vergoeding kan toekennen voor de schade die de consument heeft geleden, voor zover de consument, in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar, geen hoger beroep kan instellen tegen de rechterlijke beslissing waarbij zijn verzet tegen de executie wordt afgewezen, terwijl de kredietverstrekker, de executerende schuldeiser, dat rechtsmiddel wel kan aanwenden tegen de rechterlijke beslissing waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast.

22      Om te beginnen moet in herinnering worden geroepen dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het beschermingsstelsel van richtlijn 93/13 berust op de gedachte dat de consument zich tegenover de kredietverstrekker in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan de kredietverstrekker beschikt (arresten Barclays Bank, C‑280/13, EU:C:2014:279, punt 32, en Aziz, C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 44).

23      Gelet op deze zwakke positie bepaalt artikel 6, lid 1, van de richtlijn dat oneerlijke bedingen de consument niet binden. Het gaat om een dwingende bepaling die beoogt het in de overeenkomst vastgelegde formele evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de contractpartijen te vervangen door een reëel evenwicht dat de gelijkheid tussen die partijen herstelt (arrest Banco Español de Crédito, C‑618/10, EU:C:2012:349, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24      In dit verband heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat de nationale rechter ambtshalve moet toetsen of een contractueel beding dat binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt, oneerlijk is, en aldus het gebrek aan evenwicht tussen de consument en de kredietverstrekker moet compenseren zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt (arresten Aziz, EU:C:2013:164, punt 46, en Barclays Bank, EU:C:2014:279, punt 34).

25      Nationale executieprocedures, zoals de hypothecaire executieprocedure, dienen te voldoen aan de uit die rechtspraak van het Hof voortvloeiende eisen ten aanzien van een effectieve bescherming van de consument.

26      Zo heeft het Hof in dergelijke procedures reeds vastgesteld dat richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een rechter die om een betalingsbevel is verzocht, zelfs indien hij daartoe over de nodige gegevens ten aanzien van het recht en van de feiten beschikt, niet ambtshalve, wanneer de consument geen verzet heeft aangetekend, in limine litis of op enig ander moment in de procedure kan toetsen of een vertragingsrentebeding in een overeenkomst tussen een kredietverstrekker en een consument oneerlijk is (zie arrest Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 57).

27      Het Hof heeft ook verklaard dat deze richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een regeling van een lidstaat waarbij bij hypothecaire executie geen verzetsgronden omtrent de oneerlijkheid van een aan de executoriale titel ten grondslag liggend contractueel beding kunnen worden aangevoerd en de rechter in de declaratoire procedure, die bevoegd is om te oordelen of dat beding oneerlijk is, geen voorlopige maatregelen, waaronder met name de schorsing van de executie, kan opleggen wanneer deze maatregelen noodzakelijk zijn ter verzekering van de volle werking van zijn einduitspraak (zie arrest Aziz, EU:C:2013:164, punt 64).

28      Het is tevens vaste rechtspraak van het Hof dat richtlijn 93/13 zich verzet tegen een nationale regeling waarbij de executierechter bij hypothecaire executie niet ambtshalve of op verzoek van de consument kan toetsen of een beding dat is opgenomen in de overeenkomst waaruit de gevorderde schuld voortvloeit en dat ten grondslag ligt aan de executoriale titel, oneerlijk is, en evenmin voorlopige maatregelen, waaronder met name de schorsing van de executie, kan opleggen wanneer deze maatregelen noodzakelijk zijn ter verzekering van de volle werking van de einduitspraak van de rechter die de desbetreffende declaratoire procedure behandelt en bevoegd is om te oordelen of dat beding oneerlijk is (beschikking Banco Popular Español en Banco de Valencia, C‑537/12 en C‑116/13, EU:C:2013:759, punt 60).

29      Overeenkomstig de aangehaalde rechtspraak en met name naar aanleiding van de uitspraak in het arrest Aziz (EU:C:2013:164) zijn bij Ley 1/2013 in het bijzonder de artikelen van de LEC die betrekking hebben op de executie van verhypothekeerde of verpande zaken, gewijzigd en is in artikel 695, lid 1, LEC de mogelijkheid opgenomen voor de geëxecuteerde partij om zich tegen hypothecaire executie te verzetten op de grond dat een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de executie, oneerlijk is.

30      Met deze wetswijziging is er een probleem ontstaan dat verschilt van het probleem dat heeft geleid tot het arrest Aziz (EU:C:2013:164) en de beschikking Banco Popular Español en Banco de Valencia (EU:C:2013:759). Het betreft het feit dat op grond van de nieuwe nationale regeling het instellen van hoger beroep slechts is toegestaan wanneer de rechter in eerste aanleg is overgegaan tot toewijzing van het verzet dat is gedaan op grond van de oneerlijkheid van het aan de executie ten grondslag liggende contractuele beding, waardoor sprake is van een verschillende behandeling van kredietverstrekkers en consumenten als partij in de procedure. Hoger beroep kan immers slechts worden ingesteld wanneer het verzet gegrond is verklaard, hetgeen impliceert dat de kredietverstrekker een rechtsmiddel kan aanwenden tegen een rechterlijke beslissing waardoor hij in zijn belangen wordt geschaad, terwijl bij afwijzing van het verzet de consument die mogelijkheid niet heeft.

31      Bij gebreke van harmonisatie van de nationale regelingen inzake gedwongen executie zijn de regels voor het instellen, in een hypothecaire executieprocedure, van hoger beroep tegen de rechterlijke beslissing over de rechtmatigheid van een contractueel beding, krachtens het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van hun interne rechtsorde. Het Hof heeft er evenwel op gewezen dat deze regels aan twee voorwaarden moeten voldoen, namelijk niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht aan de consument verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie in die zin arresten Mostaza Claro, C‑168/05, EU:C:2006:675, punt 24; Asturcom Telecomunicaciones, C‑40/08, EU:C:2009:615, punt 38; Aziz, EU:C:2013:164, punt 50, en Barclays Bank, EU:C:2014:279, punt 37).

32      Wat het gelijkwaardigheidsbeginsel betreft, beschikt het Hof niet over gegevens die twijfel doen ontstaan over de overeenstemming van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling met dit beginsel.

33      Uit het bepaalde in artikel 695, leden 1 en 4, LEC blijkt immers met name dat op grond van het Spaanse procesrecht de consument geen hoger beroep kan instellen tegen de rechterlijke beslissing waarbij zijn verzet tegen de executie wordt afgewezen, en dit niet alleen wanneer verzet is gedaan op de grond dat een beding in een tussen een kredietverstrekker en de consument gesloten overeenkomst oneerlijk is in de zin van artikel 6 van richtlijn 93/13, maar ook wanneer verzet is gedaan op de grond dat sprake is van schending van een nationale regel van openbare orde, hetgeen evenwel ter beoordeling van de verwijzende rechter staat (zie arrest Aziz, EU:C:2013:164, punt 52).

34      Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, heeft het Hof reeds geoordeeld dat ieder geval waarin de vraag rijst of een nationale procedureregel de toepassing van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, moet worden onderzocht met inaanmerkingneming van de plaats van die regel in de gehele procedure voor de verschillende nationale instanties en van het verloop en de bijzondere kenmerken van die procedure. Daartoe moet zo nodig rekening worden gehouden met de beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspleging ten grondslag liggen, zoals de bescherming van de rechten van de verdediging, het rechtszekerheidsbeginsel en het goede verloop van de procedure (zie arresten Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León, C‑413/12, EU:C:2013:800, punt 34, en Pohotovosť, C‑470/12, EU:C:2014:101, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      De voor de lidstaten geldende verplichting tot waarborging van de effectiviteit van de rechten die de justitiabelen aan richtlijn 93/13 ontlenen om op te komen tegen het gebruik van oneerlijke bedingen, impliceert dus dat moet worden gezorgd voor rechterlijke bescherming, welk vereiste tevens in artikel 47 van het Handvest is neergelegd en door de nationale rechter in acht dient te worden genomen (zie in die zin arrest Banif Plus Bank, C‑472/11, EU:C:2013:88, punt 29). Die bescherming moet zowel gelden voor de aanwijzing van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn kennis te nemen van vorderingen die op het Unierecht zijn gebaseerd, als voor de vaststelling van de procedureregels voor dergelijke vorderingen (zie in die zin arrest Alassini e.a., C‑317/08–C‑320/08, EU:C:2010:146, punt 49).

36      Volgens het Unierecht heeft het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming geen betrekking op een recht op rechtspraak in twee instanties, maar is het voldoende dat sprake is van toegang tot één enkele rechter (zie in die zin arrest Samba Diouf, C‑69/10, EU:C:2011:524, punt 69). Dat de consument, in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar in een hypothecaire executieprocedure, zich slechts tot één enkele rechterlijke instantie kan wenden om de rechten die hij ontleent aan richtlijn 93/13 te doen gelden, is dus op zich niet in strijd met het Unierecht.

37      Wordt echter rekening gehouden met de plaats van artikel 695, leden 1 en 4, LEC in de gehele procedure, dan moet het volgende worden vastgesteld.

38      In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt dat naar Spaans procesrecht een hypothecaire executieprocedure met betrekking tot een onroerende zaak die voorziet in een essentiële behoefte van de consument, namelijk huisvesting vinden, door een kredietverstrekker kan worden geëntameerd op grond van een notariële akte die executoriale werking heeft, zonder dat een rechterlijke toetsing van de inhoud van die akte heeft plaatsgevonden om na te gaan of een of meer bepalingen daarvan mogelijk oneerlijk zijn. Gelet op die aan de kredietverstrekker geboden mogelijkheid is het van nog groter belang dat de consument, in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar, effectieve rechterlijke bescherming geniet.

39      Wat betreft de toetsing die in dit verband door de executierechter wordt uitgevoerd, dient te worden opgemerkt dat, zoals de Spaanse regering ter terechtzitting heeft bevestigd, ondanks de wijzigingen die met Ley 1/2013 in de LEC zijn doorgevoerd naar aanleiding van de uitspraak in het arrest Aziz (EU:C:2013:164), artikel 552, lid 1, LEC de executierechter niet verplicht ambtshalve te beoordelen of de aan de vordering ten grondslag liggende contractuele bedingen mogelijk oneerlijk zijn, nu sprake is van een facultatieve toetsing.

40      Voorts kan bij hypothecaire executie de geëxecuteerde op grond van artikel 695, lid 1, LEC, zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, zich tegen de executie verzetten wanneer daartoe met name wordt overgegaan op grond van een oneerlijk contractueel beding dat de grondslag vormt voor de executie of op basis waarvan het verschuldigde bedrag is vastgesteld.

41      Vastgesteld moet echter worden dat in artikel 552, lid 1, LEC termijnen zijn gesteld aan de beoordeling door de rechter van het op grond van de oneerlijkheid van een contractueel beding gedane verzet, zoals de omstandigheid dat twee weken later een zitting wordt ingepland voor de partijen en de termijn van vijf werkdagen voor het nemen van een beslissing.

42      Bovendien volgt uit de aan het Hof overgelegde stukken dat het Spaanse procesrecht op het gebied van hypothecaire executie zich kenmerkt door het feit dat wanneer de executieprocedure is geëntameerd, andere door de consument eventueel ingestelde vorderingen, waaronder vorderingen die de geldigheid van de executoriale titel of de opeisbaarheid, de vaststaande aard, het tenietgaan of het bedrag van de schuldvordering betreffen, in een separate procedure en uitspraak worden behandeld, zonder dat die procedure of uitspraak tot gevolg kan hebben dat de lopende executie wordt geschorst of vertraagd, tenzij de consument een voorlopige aantekening met betrekking tot het verzoek tot nietigverklaring van de hypotheek heeft gemaakt vóór de vermelding in de marge van de afgifte van de verklaring omtrent zekerheden, welke situatie zich niet snel zal voordoen (zie in die zin arrest Aziz, EU:C:2013:164, punten 55‑59).

43      Gelet op de genoemde kenmerken wordt de consument, en met hem – zoals het geval is in het hoofdgeding – ook zijn gezin, in geval van afwijzing van zijn verzet tegen de hypothecaire executie van de onroerende zaak waarvan hij eigenaar is, door het Spaanse procesrecht, als geheel bezien en zoals van toepassing op het hoofdgeding, blootgesteld aan het risico dat hij zijn woning kwijtraakt als gevolg van een gedwongen verkoop, terwijl de executierechter hoogstens eventueel is overgegaan tot een snelle toetsing van de geldigheid van de contractuele bedingen die de kredietverstrekker aan zijn vordering ten grondslag legt. De bescherming die aan de consument in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar eventueel wordt geboden door een afzonderlijke rechterlijke toetsing die plaatsvindt in een aan de executieprocedure parallel lopende declaratoire procedure, kan dat risico niet wegnemen, aangezien de consument, indien daaruit zou blijken dat sprake is van een oneerlijk beding, geen aanspraak kan maken op schadeherstel in natura waarbij hij wordt teruggebracht in de situatie waarin hij verkeerde vóór de executie van de verhypothekeerde onroerende zaak, maar in het beste geval een vergoeding zal ontvangen. Met dat eventuele herstel waarbij uitsluitend sprake kan zijn van schadevergoeding, wordt aan de consument slechts onvolledige en ontoereikende bescherming geboden. Het betreft geen geschikt en doeltreffend middel, in de zin van artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13, om een einde te maken aan het gebruik van het als oneerlijk aangemerkte beding van de authentieke akte tot vestiging van een hypotheek op de onroerende zaak, welk beding de grondslag vormt voor de executie van die zaak (zie in die zin arrest Aziz, EU:C:2013:164, punt 60).

44      In de tweede plaats moet, als nogmaals wordt gekeken naar de plaats van artikel 695, lid 4, LEC in de structuur van de gehele Spaanse hypothecaire executieprocedure, erop worden gewezen dat de kredietverstrekker, in zijn hoedanigheid van executerende schuldeiser, krachtens deze bepaling hoger beroep kan instellen tegen de rechterlijke beslissing waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast, terwijl de consument geen rechtsmiddel kan aanwenden tegen de rechterlijke beslissing waarbij het verzet tegen de executie wordt afgewezen.

45      Derhalve is duidelijk dat in de voor de nationale rechter plaatsvindende procedure tot verzet tegen executie als bedoeld in artikel 695 LEC, de consument, in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar, zich in een zwakke positie bevindt ten opzichte van de kredietverstrekker, in zijn hoedanigheid van executerende schuldeiser, waar het gaat om de rechterlijke bescherming van de rechten waar hij zich krachtens richtlijn 93/13 op kan beroepen om op te komen tegen het gebruik van oneerlijke bedingen.

46      Vastgesteld moet dus worden dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde procedureregeling de verwezenlijking van het doel van richtlijn 93/13 in gevaar brengt. De onevenwichtigheid tussen de processuele middelen van de consument en die van de kredietverstrekker vergroot immers alleen maar de tussen de contractpartijen bestaande onevenwichtigheid, die reeds is vermeld in punt 22 van het onderhavige arrest en die zich ook voordoet in het kader van een individuele actie die door een consument is ingesteld tegen de kredietverstrekker met wie hij een overeenkomst is aangegaan (zie naar analogie arrest Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León, EU:C:2013:800, punt 50).

47      Voorts is een dergelijke procedureregeling in strijd met de rechtspraak van het Hof dat de specifieke kenmerken van de gerechtelijke procedure, waar in een nationaalrechtelijke context de kredietverstrekker en de consument tegenover elkaar staan, geen factor kunnen vormen die de rechtsbescherming kan doorkruisen die de consument op grond van richtlijn 93/13 dient toe te komen (zie in die zin arrest Aziz, EU:C:2013:164, punt 62).

48      Tevens staat vast dat naar Spaans recht het verloop van de voor de nationale rechter plaatsvindende procedure tot verzet tegen hypothecaire executie als bedoeld in artikel 695 LEC, wanneer bij hypothecaire executie een consument en een kredietverstrekker tegenover elkaar staan, in strijd is met het beginsel van processuele gelijkheid van partijen of van ,equality of arms’. Dat beginsel is een onderdeel van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest (zie in die zin arresten Otis e.a., C‑199/11, EU:C:2012:684, punt 48, en Banif Plus Bank, EU:C:2013:88, punt 29).

49      Blijkens vaste rechtspraak van het Hof is het beginsel van processuele gelijkheid van partijen, net als met name het beginsel van hoor en wederhoor, immers slechts een logisch uitvloeisel van het begrip eerlijk proces, dat inhoudt dat elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om haar zaak onder zodanige omstandigheden voor te dragen dat zij ten opzichte van de tegenpartij niet wezenlijk wordt benadeeld (arrest Zweden e.a./API en Commissie, C‑514/07 P, C‑528/07 P en C‑532/07 P, EU:C:2010:541, punt 88).

50      Vastgesteld moet dan ook worden dat een nationale hypothecaire executieprocedure zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, afbreuk doet aan de effectiviteit van de consumentenbescherming die wordt beoogd met richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, doordat die procedureregeling de processuele ongelijkheid tussen kredietverstrekkers, in hun hoedanigheid van executerende schuldeisers, en consumenten, in hun hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaren, vergroot wanneer vorderingen worden ingesteld op grond van de rechten die consumenten krachtens richtlijn 93/13 hebben, temeer daar de voor die vorderingen geldende procedureregels onvolledig en ontoereikend zijn om een einde te maken aan het gebruik van een oneerlijk beding dat is opgenomen in de authentieke akte tot vestiging van de hypotheek die de grondslag is voor de executie van de als zekerheid gestelde onroerende zaak door de kredietverstrekker.

51      Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel van executieprocedures, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde stelsel, op grond waarvan de hypothecaire executieprocedure niet kan worden geschorst door de rechter in de declaratoire procedure, die in zijn einduitspraak hoogstens een vergoeding kan toekennen voor de schade die de consument heeft geleden, voor zover de consument, in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar, geen hoger beroep kan instellen tegen de rechterlijke beslissing waarbij zijn verzet tegen de executie wordt afgewezen, terwijl de kredietverstrekker, de executerende schuldeiser, dat rechtsmiddel wel kan aanwenden tegen de rechterlijke beslissing waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast.

 Kosten

52      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een stelsel van executieprocedures, zoals het in het hoofdgeding aan de orde zijnde stelsel, op grond waarvan de hypothecaire executieprocedure niet kan worden geschorst door de rechter in de declaratoire procedure, die in zijn einduitspraak hoogstens een vergoeding kan toekennen voor de schade die de consument heeft geleden, voor zover de consument, in zijn hoedanigheid van geëxecuteerde schuldenaar, geen hoger beroep kan instellen tegen de rechterlijke beslissing waarbij zijn verzet tegen de executie wordt afgewezen, terwijl de kredietverstrekker, de executerende schuldeiser, dat rechtsmiddel wel kan aanwenden tegen de rechterlijke beslissing waarbij de beëindiging van de executie of de buitentoepassinglating van een oneerlijk beding wordt gelast.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.