Language of document : ECLI:EU:C:2015:832

Beroep ingesteld op 7 juli 2021 – UniCredit Bank / GAR

(Zaak T-402/21)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: UniCredit Bank AG (München, Duitsland) (vertegenwoordigers: F. Schäfer, H. Großerichter en F. Kruis, advocaten)

Verwerende partij: gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

het besluit van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad van 14 april 2021 over de berekening van de vooraf te betalen bijdrage aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (SRB/ES/2021/22) voor 2021 met inbegrip van de bijlagen nietig verklaren, voor zover zij betrekking hebben op verzoekster;

de gemeenschappelijke afwikkelingsraad verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gebaseerd op de volgende middelen:

Het besluit van 14 april 2021 is in strijd met een wezenlijk vormvoorschrift in de zin van artikel 263, lid 2, VWEU, omdat het niet regelmatig is vastgesteld.

Het besluit van 14 april 2021 en de bijlagen I tot en met III erbij zijn in strijd met wezenlijke vormvoorschriften in de zin van artikel 263, lid 2, VWEU en met het recht op behoorlijk bestuur, omdat ze niet voldoende zijn gemotiveerd overeenkomstig artikel 296, lid 2, VWEU en artikel 41, lid 2, onder c) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

Het besluit van 14 april 2021 en de bijlagen I tot en met II erbij zijn in strijd met het recht op een doeltreffende voorziening in rechte volgens artikel 47, lid 1, van het Handvest, omdat het praktisch onmogelijk is om een rechter afdoende te laten toetsen of het besluit inhoudelijk juist is.

Het besluit van 14 april 2021 en de bijlagen erbij zijn onrechtmatig, omdat de artikelen 4 tot en met 7 en 9 van gedelegeerde verordening (EU) 2015/631 onrechtmatig zijn. Deze artikelen zijn in strijd met het recht van de instellingen op effectieve rechterlijke bescherming, aangezien zij ertoe hebben geleid dat op basis daarvan inherent ondoorzichtige besluiten werden vastgesteld.

Indien wordt geoordeeld dat de ondoorzichtige berekening van de bijdrage van de instellingen reeds in artikel 70, lid 2, van verordening nr. 806/20142 en artikel 103, leden 2 en 7 van richtlijn 2014/593 werd voorgeschreven, moeten deze rechtshandelingen op de in het vierde middel genoemde gronden onrechtmatig en daarmee niet toepasselijk worden verklaard.

Het besluit van 14 april 2021 is in strijd met de artikelen 6, 7 en 20, lid 1, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/63, doordat verweerder in het kader van de berekening van de risicoaanpassingsmultiplicator noch rekening heeft gehouden met de risico-indicator betreffende de nettostabielefinancieringsratio („NSFR”) noch met de risico-indicator betreffende het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva („MREL”) dan wel de risico-indicatoren complexiteit („complexity”) en afwikkelbaarheid („resolvability”).

Het besluit van 14 april 2021 en de bijlagen I tot en met III erbij zijn in strijd met wezenlijke vormvoorschriften in de zin van artikel 263, lid 2, VWEU en met het recht op behoorlijk bestuur van artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest, omdat verzoekster niet is gehoord voordat het betrokken besluit werd vastgesteld.

____________

1 Gedelegeerde verordening (EU) 2015/63 van de Commissie van 21 oktober 2014 tot aanvulling van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van wat de vooraf te betalen bijdragen aan afwikkelingsfinancieringsregelingen betreft (PB 2015, L 11, blz. 44).

2 Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

3 Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB 2014, L 173, blz. 190).