ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
15 oktober 2015 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn 2010/64/EU – Recht op vertolking en vertaling in strafprocedures – Taal van de procedure – Strafbeschikking houdende veroordeling tot een boete – Mogelijkheid tot het instellen van verzet in een andere taal dan de taal van de procedure – Richtlijn 2012/13/EU – Recht op informatie in het kader van strafprocedures – Recht om informatie te ontvangen over de ingebrachte beschuldiging – Betekening van een strafbeschikking – Regeling – Verplichte aanwijzing van een gemachtigde door de verdachte – Termijn voor het instellen van verzet die loopt vanaf de betekening aan de gemachtigde”
In zaak C‑216/14,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Laufen (rechtbank van het kanton Laufen, Duitsland) bij beslissing van 22 april 2014, ingekomen bij het Hof op 30 april 2014, in de strafrechtelijke procedure tegen
Gavril Covaci
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano (rapporteur), vicepresident, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, F. Biltgen, A. Borg Barthet, M. Berger en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: K. Malacek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 maart 2015,
gelet op de opmerkingen van:
– G. Covaci, vertegenwoordigd door U. Krause en S. Ryfisch, Rechtsanwälte,
– de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
– de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Georgiadis en S. Lekkou als gemachtigden,
– de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en F.–X. Bréchot als gemachtigden,
– de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Salvatorelli, avvocato dello Stato,
– de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Bogensberger en R. Troosters als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 mei 2015,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 2, leden 1 en 8, van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280, blz. 1), alsmede van de artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142, blz. 1).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafprocedure tegen G. Covaci wegens door hem gepleegde verkeersovertredingen.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 2010/64
3 De overwegingen 12, 17 en 27 van deze richtlijn luiden als volgt:
„(12) [In d]eze richtlijn [...] worden gemeenschappelijke minimumregels [...] vastgesteld die op het gebied van vertolking en vertaling in strafprocedures moeten gelden, om het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten.
[...]
(17) Deze richtlijn dient kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
[...]
(27) De zorgplicht ten aanzien van verdachten of beklaagden die in een mogelijk zwakke positie verkeren, met name vanwege enige lichamelijke beperking waardoor hun vermogen om doeltreffend te communiceren is aangetast, ligt ten grondslag aan een eerlijke rechtsbedeling. De vervolgende instantie, de rechtshandhavingsautoriteiten en de gerechtelijke autoriteiten moeten daarom garanderen dat die personen de rechten waarin deze richtlijn voorziet, daadwerkelijk kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door rekening te houden met elke mogelijke kwetsbaarheid waardoor zij de procedure niet goed kunnen volgen en zich niet goed verstaanbaar kunnen maken, en door passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat die rechten gewaarborgd worden.”
4 Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Voorwerp en werkingssfeer”, bepaalt in de leden 1 en 2, ervan:
„1. Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures [...]
2. Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen er door middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben gepleegd, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.”
5 Artikel 2 van deze richtlijn, met het opschrift „Recht op vertolking”, bepaalt:
„1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet spreekt of verstaat, onverwijld door een tolk wordt bijgestaan tijdens de strafprocedure voor onderzoeks- en gerechtelijke autoriteiten, onder meer tijdens politieverhoren, alle zittingen van het gerecht en alle noodzakelijke tussentijdse zittingen.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat, waar dit nodig is om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen, vertolking beschikbaar is voor communicatie tussen de verdachte of beklaagde en zijn raadsman die rechtstreeks verband houdt met een verhoor of zitting tijdens de procedure, met de instelling van een beroep of met andere procedurele verzoeken.
3. Het recht op vertolking uit hoofde van de leden 1 en 2 omvat passende bijstand aan personen met gehoor- of spraakstoornissen.
[...]
8. Vertolking die overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, is van voldoende kwaliteit om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, met name door ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde geïnformeerd is over de zaak tegen hem en in staat is zijn recht van verdediging uit te oefenen.”
6 Artikel 3 van deze richtlijn, met het opschrift „Recht op vertaling van essentiële processtukken”, luidt als volgt:
„1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
2. De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.
3. De bevoegde autoriteiten besluiten per geval of andere processtukken essentieel zijn [...]
[...]”
Richtlijn 2012/13
7 Overweging 27 van richtlijn 2012/13 luidt:
„Een persoon die ervan wordt beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, dient alle informatie over de beschuldiging te ontvangen die hij nodig heeft om zijn verdediging te kunnen voorbereiden en die met het oog op een eerlijk verloop van de procedure is geboden.”
8 Artikel 1 van deze richtlijn, met het opschrift „Onderwerp”, bepaalt:
„Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op informatie van verdachten of beklaagden over hun rechten in strafprocedures en over de tegen hen ingebrachte beschuldiging [...]”
9 Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn, bakent haar werkingssfeer als volgt af:
„Deze richtlijn geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.”
10 Artikel 3 van deze richtlijn, met het opschrift „Recht op informatie over rechten”, bepaalt in lid 1 ervan:
„De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden onverwijld informatie krijgen over ten minste de volgende procedurele rechten, zoals die van toepassing zijn op grond van het nationale recht, opdat deze rechten daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend:
[...]
c) het recht op informatie over de beschuldiging overeenkomstig artikel 6;
[...]”
11 Artikel 6 van richtlijn 2012/13, met het opschrift, „Recht op informatie over de beschuldiging”, luidt:
„1. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden informatie ontvangen over het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd. Deze informatie wordt onverwijld verstrekt en is zo gedetailleerd als noodzakelijk is om het eerlijke verloop van de procedure en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging te waarborgen.
2. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden die zijn aangehouden of gedetineerd, in kennis worden gesteld van de redenen voor hun aanhouding of detentie, met inbegrip van het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd.
3. De lidstaten zien erop toe dat uiterlijk op het moment dat het gerecht wordt verzocht een beslissing te nemen over de gegrondheid van de beschuldiging, gedetailleerde informatie wordt verstrekt over de beschuldiging, met inbegrip van de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit, alsmede over de aard van de beweerde betrokkenheid van de beklaagde.
4. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden onverwijld in kennis worden gesteld van wijzigingen in de overeenkomstig dit artikel verstrekte informatie, indien dit nodig is om een eerlijk verloop van de procedure te waarborgen.”
Duits recht
12 § 184 van het Gerichtsverfassungsgesetz (hierna: „wet op de rechterlijke organisatie”), bepaalt:
„De taal van de gerechten is het Duits [...]”
13 § 187 van de wet op de rechterlijke organisatie, zoals gewijzigd naar aanleiding van de omzetting van de richtlijnen 2010/64 en 2012/13, bepaalt:
„1) Indien de verdachte of veroordeelde het Duits niet beheerst of zijn hoor- of spreekvermogen beperkt is, roept de rechter een tolk of vertaler op, voor zover dit vereist is voor de uitoefening van de procedurele rechten van de eerstgenoemde in de strafprocedure. De rechter wijst de beklaagde er in een voor hem begrijpelijke taal op dat hij in dat verband tijdens de volledige strafprocedure kan verzoeken om kosteloze bijstand van een tolk of vertaler.
2) Voor de uitoefening van de procedurele rechten van de verdachte die het Duits niet beheerst, is als algemene regel de schriftelijke vertaling van bevelen tot vrijheidsbeneming, tenlasteleggingen, strafbeschikkingen en nog niet onherroepelijk geworden vonnissen vereist [...].”
14 § 132 van de Strafprozessordnung (hierna: „wetboek van strafvordering”), dat betrekking heeft op de borgstelling en de benoeming van gemachtigden ten behoeve van de betekening, bepaalt in lid 1 ervan:
„Indien de verdachte tegen wie een ernstige verdenking van een strafbaar feit bestaat, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft binnen het toepassingsgebied van deze wet, maar de voorwaarden voor een aanhoudingsbevel niet zijn vervuld, kan ter verzekering van de afwikkeling van de strafprocedure worden gelast dat de beklaagde
1. een passende zekerheid stelt voor de te verwachten geldboete en de procedurekosten en
2. een in het arrondissement van het bevoegde gerecht wonende persoon volmacht verleent om betekeningen in ontvangst te nemen.”
15 § 410 van het wetboek van strafvordering betreffende het verzet tegen een strafbeschikking en de kracht van gewijsde, bepaalt:
„1. De beklaagde kan binnen twee weken vanaf de betekening verzet doen tegen de strafbeschikking bij de rechterlijke instantie die deze heeft uitgevaardigd, schriftelijk dan wel bij een in een proces-verbaal van de griffier op te nemen verklaring [...]
2. Het verzet kan beperkt zijn tot bepaalde grieven.
3. Voor zover niet tijdig verzet is gedaan, staat de strafbeschikking gelijk aan een in kracht van gewijsde gegaan vonnis.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
16 Bij een politiecontrole op 25 januari 2014 is ten eerste vastgesteld dat Covaci, een Roemeens staatsburger, een voertuig bestuurde zonder geldige verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen en ten tweede dat het verzekeringsbewijs (groene kaart) dat door betrokkene was overgelegd aan de Duitse autoriteiten, was vervalst.
17 Covaci werd, toen hij over deze feiten door de politie werd gehoord, bijgestaan door een tolk.
18 Daarenboven heeft Covaci, die geen vaste woon- of verblijfplaats had in het toepassingsgebied van de Duitse wet, schriftelijk een onherroepelijke volmacht voor het in ontvangst nemen van aan hem verzonden gerechtelijke documenten verleend aan drie ambtenaren van het Amtsgericht Laufen (rechtbank van het kanton Laufen). Volgens deze volmacht begonnen de termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen tegen iedere gerechtelijke beslissing te lopen vanaf het moment dat deze aan deze gemachtigden werd betekend.
19 Op 18 maart 2014 heeft de Staatsanwaltschaft Traunstein (openbaar ministerie te Traunstein), na afsluiting van het onderzoek, het Amtsgericht Laufen verzocht om uitvaardiging van een zogeheten „Strafbefehl” (door de rechter gegeven strafbeschikking; hierna: „strafbeschikking”), waarbij Covaci een boete werd opgelegd.
20 Voor het geven van een dergelijke strafbeschikking wordt een vereenvoudigde procedure gevolgd, die zonder terechtzitting en zonder contradictoire behandeling plaatsvindt. De strafbeschikking wordt op verzoek van het parket door een rechter gegeven voor kleinere strafbare feiten en is een voorlopige beslissing. Zij verkrijgt overeenkomstig § 410 van het wetboek van strafvordering kracht van gewijsde na een termijn van twee weken vanaf de betekening ervan, in het voorkomende geval aan de gemachtigden van de beklaagde. Deze kan zijn zaak enkel contradictoir laten behandelen door binnen deze termijn verzet tegen de strafbeschikking in te stellen. Verzet kan schriftelijk dan wel bij een in een proces-verbaal van de griffier op te nemen verklaring worden ingesteld en leidt tot het houden van een terechtzitting.
21 In het onderhavige geval heeft het openbaar ministerie te Traunstein verzocht de strafbeschikking aan Covaci te betekenen via zijn gemachtigden en daarenboven dat eventuele schriftelijke opmerkingen van de betrokkene, met inbegrip van het verzet tegen de strafbeschikking, in het Duits werden opgesteld.
22 In de eerste plaats vraagt het Amtsgericht Laufen, waarbij het verzoek tot het geven van de strafbeschikking was ingediend, zich af of de uit § 184 van de wet op de rechterlijke organisatie voortvloeiende verplichting om in de Duitse taal verzet tegen de strafbeschikking in te stellen, in overeenstemming is met de bepalingen van richtlijn 2010/64 die voorzien in een kosteloze taalkundige bijstand voor verdachten in strafprocedures.
23 In de tweede plaats betwijfelt de verwijzende rechter of de procedure van betekening van de strafbeschikking in overeenstemming is met richtlijn 2012/13, en meer bepaald met artikel 6 ervan, op grond waarvan lidstaten erop moeten toezien dat uiterlijk op het moment dat het gerecht wordt verzocht een beslissing te nemen over de gegrondheid van de beschuldiging, gedetailleerde informatie over de beschuldiging wordt verstrekt.
24 Hierop heeft het Amtsgericht Laufen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moeten de artikelen 1, lid 2, en 2, leden 1 en 8, van richtlijn 2010/64 aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een rechterlijk bevel dat overeenkomstig § 184 van de wet op de rechterlijke organisatie van verdachten verlangt dat zij, op straffe van niet-ontvankelijkheid, enkel in de taal van de procedure, in casu de Duitse taal, rechtsmiddelen instellen?
2) Moeten de artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2012/13/EU aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een beklaagde een gemachtigde voor de ontvangst van betekeningen moet aanwijzen, indien de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen reeds begint te lopen vanaf de betekening aan de ontvangstgemachtigde en het uiteindelijk irrelevant is of de beklaagde überhaupt kennis heeft genomen van de beschuldiging?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
25 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2010/64 aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die, in het kader van een strafprocedure, degene jegens wie een strafbeschikking is gegeven, niet toestaat schriftelijk verzet te doen tegen deze beschikking in een andere taal dan de taal van de procedure, ofschoon deze persoon deze laatste taal niet beheerst.
26 Om deze vraag te beantwoorden moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 2010/64 voorziet in het recht op vertolking en vertaling in met name strafprocedures. Daarenboven wordt in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn benadrukt dat dit recht op vertolking en vertaling geldt voor personen vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.
27 Derhalve valt de situatie van iemand als Covaci, die verzet wil instellen tegen een strafbeschikking die nog niet in kracht van gewijsde is gegaan en tot hem is gericht, duidelijk binnen de werkingssfeer van deze richtlijn, zodat deze persoon van het door de richtlijn gewaarborgde recht op vertolking en vertaling gebruik moet kunnen maken.
28 Wat de vraag betreft of iemand in een situatie als die van Covaci zich op dit recht kan beroepen om verzet tegen een dergelijke beschikking in te stellen in een andere taal dan de taal van de procedure die voor de bevoegde nationale rechter van toepassing is, moet worden verwezen naar de inhoud van de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2010/64. Deze twee artikelen regelen namelijk, respectievelijk, het recht op vertolking en het recht op vertaling van bepaalde essentiële processtukken, dus de twee aspecten van het in artikel 1 van deze richtlijn geformuleerde recht, dat in het opschrift van dit artikel is bedoeld.
29 Hiertoe moet eraan worden herinnerd dat, volgens vaste rechtspraak van het Hof, bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest Rosselle, C‑65/14, EU:C:2015:339, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30 Wat artikel 2 van richtlijn 2010/64 betreft, dat het recht op vertolking regelt, vloeit uit de bewoordingen ervan voort dat dit, in tegenstelling tot artikel 3 van deze richtlijn, dat betrekking heeft op de schriftelijke vertaling van bepaalde essentiële processtukken, betrekking heeft op de mondelinge vertolking van mondelinge uitlatingen.
31 Zo hebben, overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 3, van de genoemde richtlijn enkel verdachten of beklaagden die niet in staat zijn zichzelf uit te drukken in de taal van de procedure, of dit nu is omdat zij deze taal niet spreken of verstaan, dan wel gehoor- of spraakstoornissen hebben, recht op vertolking.
32 Dit is overigens de reden dat in artikel 2, leden 1 en 2, van richtlijn 2010/64, waarin wordt vermeld onder welke omstandigheden verdachten en beklaagden de bijstand van een tolk moet worden aangeboden, alleen, zij het niet exhaustief, wordt verwezen naar situaties waarin mondeling wordt gecommuniceerd, zoals politieverhoren, alle zittingen van het gerecht en alle noodzakelijke tussentijdse zittingen, alsook de communicatie met de raadsman die rechtstreeks verband houdt met een verhoor of een zitting tijdens de procedure, of met de instelling van een beroep of met andere procedurele verzoeken.
33 Met andere woorden, om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen en ervoor te zorgen dat de betrokkene zijn rechten van de verdediging kan uitoefenen, verzekert deze bepaling dat deze persoon in met name een strafprocedure, in zijn eigen taal zijn mondelinge verklaringen mag afleggen voor de bevoegde gerechtelijke autoriteiten dan wel bij zijn raadsman.
34 Een dergelijke uitlegging wordt gestaafd door de doelstellingen die door richtlijn 2016/64 worden nagestreefd.
35 In dat verband zij eraan herinnerd dat deze richtlijn is vastgesteld op basis van artikel 82, lid 2, tweede alinea, onder b), VWEU, op grond waarvan het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, voor zover nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie, minimumvoorschriften kunnen vaststellen die betrekking hebben op de rechten van personen in de strafvordering.
36 Zo worden er, overeenkomstig overweging 12 van richtlijn 2010/64, in deze richtlijn gemeenschappelijke minimumregels vastgesteld die op het gebied van vertolking en vertaling in strafprocedures moeten gelden, om het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten te vergroten.
37 Dergelijke regels dienen, overeenkomstig overweging 17 van deze richtlijn, kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van de verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.
38 Het zou echter verder strekken dan de doelstellingen die door richtlijn 2010/64 zelf worden nagestreefd, indien van de lidstaten wordt vereist dat zij, zoals met name door Covaci en de Duitse regering wordt gesuggereerd, niet alleen de betrokkenen in staat stellen volledig en in hun taal in kennis te worden gesteld van de strafbare feiten waarvan zij worden verdacht en hun versie van deze feiten te geven, maar tevens systematisch zorgdragen voor de vertaling van elk beroep dat door de betrokkenen tegen een tot hen gerichte rechterlijke beslissing wordt ingesteld.
39 Zoals tevens blijkt uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, is voor eerbiediging van de vereisten in verband met een eerlijk proces alleen nodig dat wordt verzekerd dat de verdachte weet wat hem wordt verweten en verweer kan voeren, zonder dat een schriftelijke vertaling van ieder gedocumenteerd bewijsstuk of officieel processtuk is vereist (EHRM, Kamasinski/Oostenrijk, 19 december 1989, serie A vol. 168, § 74).
40 Het doel van het recht op vertolking in artikel 2 van richtlijn 2010/64 is dus om de mondelinge communicatie tussen de verdachten of de beklaagden en de onderzoeks- en gerechtelijke autoriteiten of, in het voorkomende geval, de raadsman te laten vertalen door een tolk, met uitsluiting van ieder schriftelijk stuk dat door deze verdachten of beklaagden wordt overgelegd.
41 Wat betreft de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, komt uit de stukken waarover het Hof beschikt naar voren, dat de in het Duitse recht voorziene strafbeschikking wordt gegeven op basis van een procedure sui generis. Deze procedure bepaalt namelijk dat de verdachte alleen recht heeft op een contradictoire behandeling, waarin hij zijn recht te worden gehoord volledig kan uitoefenen, wanneer hij verzet tegen deze strafbeschikking instelt. Dit verzet, dat schriftelijk of, wanneer het mondeling wordt gedaan, rechtstreeks bij de griffie van het bevoegde gerecht moet worden ingesteld, hoeft niet te worden gemotiveerd, moet binnen een zeer korte termijn van twee weken na de kennisgeving van deze strafbeschikking worden ingesteld en vereist geen bijstand van een advocaat, zodat het door de verdachte zelf kan worden ingesteld.
42 In deze omstandigheden waarborgt artikel 2 van richtlijn 2010/64 iemand die in een situatie zoals die van Covaci verkeert, het recht op de kosteloze bijstand van een tolk wanneer hij zelf mondeling verzet tegen de tegen hem gerichte strafbeschikking instelt bij de griffie van het nationale bevoegde gerecht, opdat de griffie dit verzet optekent in een proces-verbaal, of wanneer deze persoon schriftelijk verzet instelt, van het recht op bijstand van een raadsman, die het bijbehorende processtuk in de taal van de procedure zal opstellen.
43 Wat betreft de vraag of artikel 3 van richtlijn 2010/64, dat het recht op vertaling van bepaalde essentiële procestukken regelt, het recht op bijstand op het gebied van vertaling toekent aan iemand die in een situatie zoals die van Covaci verkeert, die zonder de bijstand van een raadsman schriftelijk verzet wil instellen tegen een strafbeschikking, moet worden opgemerkt dat uit de bewoordingen van deze bepaling voortvloeit dat dit recht in het leven is geroepen met het doel de betrokkenen in staat te stellen hun rechten van verdediging uit te oefenen en het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
44 Zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft dit artikel 3 in beginsel slechts betrekking op de schriftelijke vertaling in de taal die de betrokkene verstaat, van bepaalde processtukken die door de bevoegde autoriteiten in de taal van de procedure zijn opgesteld.
45 Deze uitlegging wordt overigens ten eerste bevestigd door de lijst processtukken die volgens artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64 essentieel zijn en derhalve moeten worden vertaald. Op deze lijst worden namelijk, zij het niet uitputtend, beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen genoemd.
46 Deze uitlegging wordt ten tweede ook gerechtvaardigd door het feit dat de vertaling als bedoeld in artikel 3 van deze richtlijn, blijkens lid 4 van dat artikel tot doel heeft „de verdachte of beklaagde in staat te stellen van de zaak tegen hem kennis te [...] nemen”.
47 Hieruit volgt dat de schriftelijke vertaling in de taal van de procedure van een processtuk, zoals het verzet dat tegen een strafbeschikking wordt ingesteld en door de betrokkene is opgesteld in een taal die hij beheerst en die niet de taal van de procedure is, in beginsel niet onder het recht op vertaling van artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2010/64 valt.
48 Richtlijn 2010/64 stelt echter alleen minimumvoorschriften vast en laat, zoals in overweging 32 ervan wordt benadrukt, de lidstaten vrij, de in deze richtlijn vastgestelde rechten uit te breiden om ook in situaties die niet expliciet in deze richtlijn zijn voorzien een hoger beschermingsniveau te bieden.
49 Voorts moet worden opgemerkt dat de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2010/64, uitdrukkelijk per geval mogen besluiten of enig ander dan de in artikel 3, leden 1 en 2, van deze richtlijn bedoelde stukken essentieel is in de zin van deze bepaling.
50 Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om vast te stellen of het verzet dat schriftelijk tegen een strafbeschikking wordt ingesteld, moet worden beschouwd als een essentieel processtuk waarvan de vertaling is vereist, waarbij hij met name rekening houdt met de kenmerken van de op de strafbeschikking in het hoofdgeding toepasselijke procedure, die in punt 41 van dit arrest in herinnering zijn geroepen, en met de kenmerken van de zaak die hem is voorgelegd.
51 Uit een en ander vloeit voort dat op de eerste vraag moet worden geantwoord dat de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2010/64 in die zin moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die, in het kader van een strafprocedure, degene jegens wie een strafbeschikking is gegeven niet toestaat om tegen deze beschikking schriftelijk verzet in te stellen in een andere taal dan de taal van de procedure, ofschoon deze persoon deze laatste taal niet beheerst, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van deze richtlijn, een dergelijk verzet, gelet op de betreffende procedure en de omstandigheden van het geval, niet beschouwen als een essentieel processtuk.
Tweede vraag
52 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2012/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan, in het kader van een strafprocedure, een beklaagde die niet in deze lidstaat verblijft, een gemachtigde moet aanwijzen voor de betekening van een hem betreffende strafbeschikking, waarbij een termijn voor het instellen van verzet tegen deze strafbeschikking begint te lopen zodra zij aan deze gemachtigde is betekend.
53 Om deze vraag te beantwoorden moet worden opgemerkt dat artikel 1 van richtlijn 2012/13 voorziet in het recht op informatie van verdachten of beklaagden over hun rechten in strafprocedures en over de tegen hen ingebrachte beschuldiging.
54 Zoals blijkt uit artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 6, van deze richtlijn, heeft het in artikel 1 ervan genoemde recht betrekking op ten minste twee afzonderlijke rechten.
55 Ten eerste moeten verdachten of beklaagden overeenkomstig artikel 3 van richtlijn 2012/13, informatie krijgen over, ten minste, bepaalde procedurele rechten, waaronder, volgens een lijst in deze bepaling, het recht op toegang tot een advocaat, het recht op kosteloze bijstand en de voorwaarden waaronder deze bijstand kan worden verkregen, het recht op informatie over de beschuldiging, het recht op vertolking en vertaling en het zwijgrecht.
56 Ten tweede worden in artikel 6 van deze richtlijn de regels vastgesteld betreffende het recht op informatie over de beschuldiging.
57 Daar de vraag van de verwijzende rechter meer bepaald betrekking heeft op de omvang van dit laatste recht, moet worden nagegaan of artikel 6 van richtlijn 2012/13, waarin dit recht is vastgesteld, van toepassing is in het kader van een bijzondere procedure, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die leidt tot de vaststelling van een strafbeschikking.
58 In dat verband moet worden opgemerkt dat richtlijn 2012/13 volgens de tekst van artikel 2 ervan, geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.
59 Aangezien, zoals in punt 27 van dit arrest is vastgesteld, de strafbeschikking waarom voor de verwijzende rechter is verzocht als sanctie jegens Covaci, niet in kracht van gewijsde gaat totdat de voor het instellen van verzet gestelde termijn is verstreken, valt de situatie van iemand als Covaci duidelijk binnen de werkingssfeer van richtlijn 2012/13, zodat de betrokkene gedurende de gehele procedure recht heeft op informatie over de beschuldiging.
60 Ofschoon een strafbeschikking zoals die aan de orde in het hoofdgeding vanwege het beknopte en vereenvoudigde karakter van de betreffende procedure pas wordt betekend nadat de rechter inhoudelijk uitspraak heeft gedaan over de beschuldiging, doet de rechter in deze beschikking niettemin slechts voorlopig uitspraak en vormt de betekening ervan de eerste gelegenheid voor de verdachte om over de beschuldiging te worden geïnformeerd. Dit wordt overigens bevestigd door het feit dat deze persoon niet bij een andere rechter tegen deze strafbeschikking kan opkomen, maar verzet kan instellen, waardoor hij voor dezelfde rechter de gewone contradictoire procedure mag volgen, in het kader waarvan hij zijn rechten van verdediging volop kan uitoefenen voordat deze rechter opnieuw over de gegrondheid van de beschuldiging uitspraak doet.
61 De betekening van een strafbeschikking moet dus, overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 2012/13, worden beschouwd als een soort mededeling van de beschuldiging aan de betrokkene, zodat zij aan de vereisten van dit artikel moet voldoen.
62 Zoals de advocaat-generaal in punt 105 van zijn conclusie heeft opgemerkt, bevat richtlijn 2012/13 geen regeling voor de wijze waarop de informatie over de beschuldiging als bedoeld in artikel 6 ervan, aan deze persoon moet worden verstrekt.
63 Deze regeling mag echter niet afdoen aan de doelstelling die meer bepaald met artikel 6 wordt nagestreefd, namelijk, zoals tevens naar voren komt uit overweging 27 van deze richtlijn, verdachten of beklaagden van een strafbaar feit in staat te stellen om hun verdediging voor te bereiden en een eerlijk verloop van de procedure te waarborgen.
64 Blijkens de verwijzingsbeslissing wordt de strafbeschikking volgens de nationale regeling betekend aan de gemachtigde van de beklaagde en moet deze laatste binnen een termijn van twee weken verzet tegen deze strafbeschikking instellen, welke termijn begint te lopen op het moment dat de strafbeschikking aan deze gemachtigde wordt betekend. Bij het verstrijken van deze termijn gaat de strafbeschikking in kracht van gewijsde.
65 Zonder dat voor de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter behoeft te worden beoordeeld of een dergelijke vervaltermijn van twee weken al dan niet passend is, moet worden vastgesteld dat zowel de doelstelling om de beklaagde in staat te stellen zijn verdediging voor te bereiden, als de noodzaak om iedere discriminatie te vermijden tussen enerzijds de beklaagden die op het toepassingsgebied van de betreffende nationale regeling verblijven en anderzijds diegenen die hier niet verblijven, die als enigen een gemachtigde moeten benoemen voor de betekening van gerechtelijke beslissingen, vereisen dat de beklaagde over de volledige termijn beschikt.
66 Indien de termijn van twee weken die in het hoofdgeding aan de orde is, ingaat op het tijdstip dat de beklaagde daadwerkelijk kennis heeft genomen van de strafbeschikking die informatie over de beschuldiging in de zin van artikel 6 van richtlijn 2012/13 bevat, wordt verzekerd dat deze persoon over de volledige termijn beschikt.
67 Indien deze termijn daarentegen, zoals in het onderhavige geval, ingaat zodra de strafbeschikking is betekend aan de gemachtigde van de beklaagde, kan deze laatste zijn rechten van verdediging niet daadwerkelijk uitoefenen en verloopt de procedure alleen eerlijk indien hij over de volledige termijn beschikt, dat wil zeggen zonder dat de termijn wordt verkort met de tijd die de gemachtigde nodig heeft om de strafbeschikking aan de geadresseerde te doen toekomen.
68 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2012/13 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan, in het kader van een strafprocedure, een beklaagde die niet in deze lidstaat verblijft, een gemachtigde moet aanwijzen voor de betekening van een tot hem gerichte strafbeschikking, mits die beklaagde daadwerkelijk gebruik kan maken van de volledige termijn om tegen deze strafbeschikking verzet in te stellen.
Kosten
69 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) De artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die, in het kader van een strafprocedure, degene jegens wie een strafbeschikking is gegeven niet toestaat om tegen deze beschikking schriftelijk verzet in te stellen in een andere taal dan de taal van de procedure, ofschoon deze persoon deze laatste taal niet beheerst, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 3, lid 3, van deze richtlijn, een dergelijk verzet, gelet op de betreffende procedure en de omstandigheden van het geval, niet beschouwen als een essentieel processtuk.
2) De artikelen 2, 3, lid 1, onder c), en 6, leden 1 en 3, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan, in het kader van een strafprocedure, een beklaagde die niet in deze lidstaat verblijft, een gemachtigde moet aanwijzen voor de betekening van een tot hem gerichte strafbeschikking, mits die beklaagde daadwerkelijk gebruik kan maken van de volledige termijn om tegen deze strafbeschikking verzet in te stellen.
ondertekeningen