Language of document : ECLI:EU:C:2020:570

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

16 juli 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EU) nr. 1259/2010 – Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed – Uniforme regels – Artikel 10 – Toepassing van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is”

In zaak C‑249/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Bucureşti (rechter in tweede aanleg Boekarest, Roemenië) bij beslissing van 11 februari 2019, ingekomen bij het Hof op 25 maart 2019, in de procedure

JE

tegen

KF,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta (rapporteur), vicepresident van het Hof, L. Bay Larsen, C. Toader en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Roemeense regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door C.‑R. Canţăr, E. Gane, O.‑C. Ichim en L. Liţu, vervolgens door E. Gane, O.‑C. Ichim en L. Liţu als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller, M. Hellmann en E. Lankenau als gemachtigden,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, P. Barros da Costa, L. Medeiros en S. Duarte Afonso als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en A. Biolan als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 maart 2020,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10 van verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB 2010, L 343, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen JE en KF over de bepaling van het op hun echtscheiding toepasselijke recht.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 2201/2003

3        Artikel 3, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB 2003, L 338, blz. 1), bepaalt:

„Ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat:

[...]

b)      waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar beide echtgenoten hun ‚domicile’ (woonplaats) hebben.”

 Verordening nr. 1259/2010

4        De overwegingen 9, 21, 24, 26 en 29 van verordening nr. 1259/2010 luiden:

„(9)      Deze verordening moet een duidelijk en volledig rechtskader bieden voor het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht in de deelnemende lidstaten en de burgers oplossingen aanreiken die rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit waarborgen; tevens moet de verordening situaties voorkomen waarin de ene echtgenoot de andere tracht voor te zijn met het aanvragen van de echtscheiding om te bereiken dat de procedure wordt beheerst door het recht van een bepaald land, dat deze echtgenoot gunstiger acht voor de verdediging van zijn belangen.

[...]

(21)      Voor het geval dat geen rechtskeuze is gemaakt, moet deze verordening voorzien in geharmoniseerde collisieregels, met een reeks opeenvolgende aanknopingspunten die gebaseerd zijn op het bestaan van een nauwe band tussen de echtgenoten en het betrokken rechtsstelsel, om de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid te waarborgen en om situaties te voorkomen waarin de ene echtgenoot de andere tracht voor te zijn met het aanvragen van de echtscheiding om ervoor te zorgen dat de procedure wordt beheerst door een bepaald rechtsstelsel, dat deze echtgenoot gunstiger acht voor de verdediging van zijn belangen. Deze aanknopingspunten moeten zo worden gekozen dat de procedure betreffende echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt beheerst door een rechtsstelsel waarmee de echtgenoten een nauwe band hebben.

[...]

(24)      In bepaalde gevallen evenwel, meer bepaald indien het toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding of aan een van beide echtgenoten op grond van diens sekse geen gelijke toegang tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed verleent, dient het recht van de staat waar de zaak aanhangig is te worden toegepast. Dit moet echter onverlet laten dat een lidstaat zich op de openbare orde kan beroepen.

[...]

(26)      In de gevallen waarin in deze verordening gewag wordt gemaakt van het feit dat het recht van de deelnemende lidstaat waar de rechter wordt geadieerd niet in echtscheiding voorziet, moet daaraan de uitleg worden gegeven dat het recht van die lidstaat het instituut van de echtscheiding in het geheel niet kent. In dit geval moet het gerecht niet krachtens deze verordening verplicht zijn een echtscheiding uit te spreken.

[...]

[...]

(29)      [...] [D]e doelstellingen van deze verordening [...] [zijn] een grotere rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit bij internationale procedures in huwelijkszaken, en bijgevolg de bevordering van het vrije verkeer van personen binnen de [...] Unie [...].”

5        Artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Rechtskeuze door de partijen”, luidt:

„1.      De echtgenoten kunnen overeenkomen het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht aan te wijzen, mits dit een van de volgende rechtsstelsels is:

a)      het recht van de staat waar de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben; of

b)      het recht van de staat waar de echtgenoten laatstelijk hun gewone verblijfplaats hadden, indien een van hen op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst daar nog verblijft; of

c)      het recht van de staat waarvan een van de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de nationaliteit heeft; of

d)      het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.

2.      Onverminderd lid 3 kan een overeenkomst houdende rechtskeuze te allen tijde worden gesloten en gewijzigd, doch uiterlijk op het tijdstip waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt.

3.      Indien het recht van de staat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt hierin voorziet, kunnen de echtgenoten het toepasselijke recht in de loop van de procedure bepalen. Eveneens volgens het recht van deze staat neemt de rechter akte van de rechtskeuze.”

6        Artikel 8 van deze verordening, „Het bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijke recht”, bepaalt:

„Indien geen rechtskeuze in de zin van artikel 5 heeft plaatsgevonden, worden echtscheiding en scheiding van tafel en bed beheerst door het recht van de staat:

a)      waar de echtgenoten op het tijdstip van aanhangigmaking van de zaak hun gewone verblijfplaats hebben; of, bij gebreke daarvan,

b)      waar de echtgenoten hun laatste gewone verblijfplaats hadden, voor zover dat verblijf niet meer dan één jaar vóór de aanhangigmaking van de zaak is geëindigd, en mits een van de echtgenoten op het tijdstip van aanhangigmaking nog in die staat verblijft; of, bij gebreke daarvan,

c)      waarvan beide echtgenoten op het ogenblik van de aanhangigmaking van de zaak onderdaan waren; of, bij gebreke daarvan,

d)      waar de zaak aanhangig wordt gemaakt.”

7        Artikel 10 van die verordening, „Toepassing van het recht van de geadieerde rechter”, luidt als volgt:

„Indien het krachtens artikel 5 of artikel 8 toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding, dan wel aan een van beide echtgenoten op grond van diens sekse geen gelijke toegang tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed verleent, is het recht van de staat waar de zaak aanhangig is van toepassing.”

8        Artikel 12 van verordening nr. 1259/2010, „Openbare orde”, bepaalt:

„De toepassing van een bepaling van het bij deze verordening aangewezen recht kan slechts terzijde worden gesteld, indien deze toepassing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van de staat waar de zaak aanhangig is.”

9        Artikel 13 van deze verordening, „Verschillen in nationaal recht”, luidt:

„De rechter van een deelnemende lidstaat waarvan het recht niet in echtscheiding voorziet of waar het huwelijk niet als geldig wordt beschouwd met het oog op een echtscheidingsprocedure, is krachtens deze verordening in genen dele verplicht een echtscheiding uit te spreken.”

 Roemeens recht

10      Artikel 2600, leden 2 en 3, van de Cod civil (burgerlijk wetboek) luidt als volgt:

„2.      Indien het aldus aangewezen buitenlandse recht de echtscheiding niet of slechts onder uitzonderlijk restrictieve voorwaarden toestaat, is het Roemeense recht van toepassing indien een van de echtgenoten op de datum van het verzoek tot echtscheiding een Roemeens staatsburger is of zijn of haar gewone verblijfplaats in Roemenië heeft.

3.      Het bepaalde in lid 2 is ook van toepassing wanneer de echtscheiding wordt beheerst door het door de echtgenoten gekozen recht.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

11      JE en KF, Roemeense staatsburgers, zijn op 2 september 2001 te Iași (Roemenië) gehuwd.

12      Op 13 oktober 2016 heeft JE bij de Judecătorie Iași (rechter in eerste aanleg Iași, Roemenië) een echtscheidingsverzoek ingediend.

13      Bij vonnis van 31 mei 2017 heeft die rechter zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dat verzoek, ten gunste van de Judecătorie Sectorului 5 București (rechter in eerste aanleg van het vijfde arrondissement van Boekarest, Roemenië).

14      Bij vonnis van 20 februari 2018 heeft deze laatste rechter vastgesteld dat op grond van de nationaliteit van de twee echtgenoten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003, de algemene bevoegdheid om kennis te nemen van het door JE ingediende echtscheidingsverzoek aan de Roemeense rechter toekwam. Voorts heeft hij op grond van artikel 8, onder a), van verordening nr. 1259/2010 het Italiaanse recht aangewezen als het recht dat van toepassing was op het bij hem aanhangige geding, op grond dat de echtgenoten ten tijde van de indiening van dit echtscheidingsverzoek hun gewone verblijfplaats in Italië hadden.

15      In dit verband heeft die rechter overwogen dat naar Italiaans recht een echtscheidingsverzoek dat is ingediend in omstandigheden als die van het hoofdgeding, alleen kan worden ingesteld indien voordien de scheiding van tafel en bed tussen de echtgenoten is vastgesteld of uitgesproken door een rechterlijke instantie en er tussen de datum van die scheiding van tafel en bed en de datum waarop het echtscheidingsverzoek bij de rechter is ingediend, ten minste drie jaar zijn verstreken.

16      Aangezien het bestaan van een rechterlijke beslissing waarbij een dergelijke scheiding van goederen werd vastgesteld of uitgesproken, niet was aangetoond en het Roemeense recht niet voorziet in een procedure van scheiding van tafel en bed, heeft die rechter geoordeeld dat deze procedure voor de Italiaanse rechter moest worden gevoerd en dat bijgevolg elk verzoek in die zin voor de Roemeense rechter niet-ontvankelijk was.

17      JE heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, met name met het betoog dat de rechter in eerste aanleg artikel 2600, lid 2, van het burgerlijk wetboek had moeten toepassen, dat een omzetting van artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 in het Roemeense recht is.

18      In dit verband is JE van mening dat het Italiaanse recht restrictief is wat de voorwaarden voor echtscheiding betreft, zodat op het echtscheidingsverzoek het Roemeense recht moet worden toegepast.

19      Volgens JE vloeit deze oplossing ook voort uit het feit dat de toepassing van het Italiaanse recht kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is en dat deze toepassing bijgevolg overeenkomstig artikel 12 van die verordening buiten toepassing moet worden gelaten.

20      In deze omstandigheden heeft de Tribunal București (rechter in tweede aanleg Boekarest, Roemenië) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Dient de uitdrukking ‚het krachtens artikel 5 of artikel 8 toepasselijke recht [voorziet niet] in de mogelijkheid van echtscheiding’ [in artikel 10 van verordening nr. 1259/2010] (a) restrictief en letterlijk te worden uitgelegd, in die zin dat die uitdrukking alleen ziet op de situatie waarin het toepasselijke buitenlandse recht niet voorziet in echtscheiding, in welke vorm dan ook, dan wel (b) ruim te worden uitgelegd, in die zin dat die uitdrukking ook ziet op de situatie waarin het toepasselijke buitenlandse recht echtscheiding toestaat, maar onder uitzonderlijk restrictieve voorwaarden, die impliceren dat vóór de echtscheiding een procedure tot scheiding van tafel en bed is gevoerd, voor welke procedure het recht van de staat waar de zaak aanhangig is geen gelijkwaardige procedurele bepalingen bevat?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

21      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 aldus moet worden uitgelegd dat de woorden „[i]ndien het krachtens artikel 5 of artikel 8 toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding” alleen zien op de situatie waarin het toepasselijke buitenlandse recht in geen enkele vorm van echtscheiding voorziet, dan wel of zij ook zien op de situatie waarin dat recht echtscheiding toestaat, maar onder voorwaarden die door de aangezochte rechter restrictiever worden geacht dan die van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is.

22      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het op het hoofdgeding toepasselijke recht overeenkomstig artikel 8, onder a), van die verordening het Italiaanse recht is en dat krachtens dit recht een verzoek om echtscheiding slechts kan worden ingediend op voorwaarde, onder meer, dat voordien een scheiding van tafel en bed is vastgesteld of uitgesproken door een rechterlijke instantie, terwijl het recht van de staat waar de zaak aanhangig is, te weten het Roemeense recht, deze voorwaarde niet stelt en evenmin procedurele bepalingen met betrekking tot de scheiding van tafel en bed bevat.

23      Vooraf zij opgemerkt dat artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 een uitzondering vormt op de artikelen 5 en 8 van deze verordening en als uitzonderingsbepaling strikt moet worden uitgelegd.

24      Overeenkomstig dit artikel 10 is het recht van de staat waar de zaak aanhangig is van toepassing in twee gevallen, namelijk wanneer het krachtens artikel 5 of artikel 8 van die verordening toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding en wanneer dit toepasselijke recht aan een van beide echtgenoten op grond van diens sekse geen gelijke toegang tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed verleent.

25      Wat het eerste geval betreft dat is bedoeld in dit artikel 10, waarvan de verwijzende rechter vraagt hoe het moet worden uitgelegd, blijkt duidelijk uit de bewoordingen van deze bepaling dat het recht van de staat waar de zaak aanhangig is slechts van toepassing is wanneer het toepasselijke recht „niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding”.

26      Uit de letterlijke uitlegging van deze bepaling blijkt geenszins dat het recht van de staat waar de zaak aanhangig is ook kan worden toegepast wanneer het toepasselijke buitenlandse recht wel in echtscheiding voorziet, maar deze echtscheiding afhankelijk stelt van de naleving van voorwaarden die restrictiever worden geacht dan die van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is. Ook overweging 24 van verordening nr. 1259/2010, die betrekking heeft op datzelfde artikel 10, bevat geen enkele aanwijzing in die zin.

27      Deze lezing van artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 wordt bevestigd door een contextuele en systematische uitlegging van deze bepaling.

28      In dit verband moet worden opgemerkt dat de woorden „niet voorziet in (de mogelijkheid van) echtscheiding” ook worden gebruikt in artikel 13 van die verordening, dat overeenkomt met overweging 26 ervan, waarin staat te lezen dat in de gevallen waarin in deze verordening gewag wordt gemaakt van het feit dat het recht van de deelnemende lidstaat waar de rechter wordt geadieerd niet in echtscheiding voorziet, daaraan de uitleg moet worden gegeven dat het recht van die lidstaat „het instituut van de echtscheiding in het geheel niet kent”. Hoewel overweging 26 verwijst naar het recht van de lidstaat waar de rechter wordt geadieerd, neemt dit niet weg dat, voor zover dit betrekking heeft op de betekenis van de woorden „niet in echtscheiding voorziet”, de daarover in die overweging verstrekte aanwijzingen ook relevant zijn voor artikel 10 van verordening nr. 1259/2010.

29      Tevens moet worden opgemerkt dat de scheiding van tafel en bed, waarnaar artikel 10 overigens uitdrukkelijk verwijst, net als echtscheiding binnen de werkingssfeer van die verordening valt en integrerend deel uitmaakt van de systematiek en de algemene opzet ervan.

30      Voorts volgt vanuit teleologisch oogpunt uit de overwegingen 9, 21 en 29 van verordening nr. 1259/2010 dat de verordening tot doel heeft een duidelijk en volledig rechtskader te bieden voor het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht in de deelnemende lidstaten; de rechtszekerheid, voorspelbaarheid en flexibiliteit bij internationale procedures in huwelijkszaken te waarborgen, en bijgevolg het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie te bevorderen, alsook situaties waarin de ene echtgenoot de andere tracht voor te zijn met het aanvragen van de echtscheiding om te bereiken dat de procedure wordt beheerst door een rechtsstelsel dat deze echtgenoot gunstiger acht voor de verdediging van zijn belangen, te voorkomen.

31      Afgezien van het feit dat een uitlegging van artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 volgens welke het recht van de staat waar de zaak aanhangig is van toepassing is wanneer het toepasselijke buitenlandse recht de echtscheiding afhankelijk stelt van voorwaarden die restrictiever worden geacht dan die van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is, in strijd is met de bewoordingen van deze bepaling en onverenigbaar is met de context en de systematiek waarvan deze bepaling deel uitmaakt, zou een dergelijke uitlegging evenmin in overeenstemming zijn met de door die verordening nagestreefde doelstellingen.

32      Zoals de Roemeense regering betoogt, vereist deze uitlegging immers dat per geval de voorwaarden worden onderzocht waaronder op grond van de bepalingen van deze verordening een echtscheiding kan worden uitgesproken overeenkomstig het toepasselijke recht, alsook dat subjectief wordt beoordeeld in hoeverre deze voorwaarden kunnen worden beschouwd restrictiever te zijn dan die van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is, hetgeen in strijd zou zijn met de door diezelfde verordening nagestreefde doelstellingen van rechtszekerheid en voorspelbaarheid, of op zijn minst de verwezenlijking ervan in de praktijk in gevaar zou brengen.

33      Zoals de Portugese regering heeft opgemerkt, doet die uitlegging ook afbreuk aan de wilsautonomie van de echtgenoten als bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 1259/2010 en, bij gebreke van hun keuze van het op hun echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht, aan de toepassing, overeenkomstig overweging 21 en artikel 8 van die verordening, van het rechtsstelsel waarmee de echtgenoten een nauwe band hebben.

34      Ten slotte zou een dergelijke uitlegging een echtgenoot die om echtscheiding verzoekt, ertoe kunnen aanzetten zijn verzoek in te dienen bij de krachtens de bepalingen van verordening nr. 2201/2003 bevoegde rechterlijke instantie van een lidstaat waarvan het recht de echtscheiding afhankelijk stelt van minder restrictieve voorwaarden.

35      Wat het hoofdgeding betreft, blijkt uit de verwijzingsbeschikking dat het krachtens artikel 8, onder a), van verordening nr. 1259/2010 toepasselijke recht, namelijk het Italiaanse recht, het instituut van de echtscheiding kent.

36      Bijgevolg is artikel 10 van die verordening niet van toepassing op dat geding en is de omstandigheid dat dit recht de echtscheiding afhankelijk stelt van voorwaarden die restrictiever worden geacht dan die van het recht van de staat waar de zaak aanhangig is, zoals een voorafgaande scheiding van tafel en bed, in dit verband niet van belang.

37      Volgens vaste rechtspraak is het in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking met de nationale rechterlijke instanties, de taak van het Hof om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten (arresten van 23 maart 2006, FCE Bank, C‑210/04, EU:C:2006:196, punt 21; 8 december 2011, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C‑157/10, EU:C:2011:813, punt 18, en 25 juli 2018, Dyson, C‑632/16, EU:C:2018:599, punt 47).

38      In de onderhavige zaak moeten, zoals de Duitse regering en de Europese Commissie hebben betoogd, aan de verwijzende rechter aanwijzingen worden gegeven over de praktische gevolgen van de uitlegging van artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 die in de punten 25 en 26 van het onderhavige arrest is gegeven, aangezien deze rechter heeft opgemerkt dat bij gebreke van bepalingen in het Roemeense recht die voorzien in een procedure tot scheiding van tafel en bed, de Roemeense rechterlijke instanties de verzoeken tot scheiding van tafel en bed en echtscheidingsverzoeken die niet zijn voorafgegaan door een vastgestelde of uitgesproken scheiding van tafel en bed overeenkomstig het Italiaanse recht, niet ten gronde onderzoeken.

39      De verwijzende rechter wijst er namelijk op dat deze verzoeken volgens de nationale rechtspraak in feitelijke omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding respectievelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, op grond dat het Roemeense recht niet voorziet in een procedure tot scheiding van tafel en bed, en worden afgewezen als zijnde voorbarig, op grond van het feit dat het verzoek tot echtscheiding rechtstreeks bij de Roemeense rechter wordt ingediend, zonder dat voordien de Italiaanse rechter een scheiding van tafel en bed heeft vastgesteld of uitgesproken, of ook ongegrond worden verklaard, op basis van beide gronden.

40      Aangezien dergelijke rechtspraak tot gevolg heeft dat die verzoeken niet ten gronde kunnen worden onderzocht, worden daardoor de in verordening nr. 1259/2010 vastgelegde uniforme regels inzake het op echtscheiding en scheiding van tafel en bed toepasselijke recht, grotendeels uitgehold en wordt dus afbreuk gedaan aan hun nuttige werking.

41      In herinnering zij gebracht dat in casu de algemene bevoegdheid van de Roemeense gerechten om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek van JE is vastgesteld op basis van artikel 3, lid 1, onder b), van verordening nr. 2201/2003.

42      Derhalve zijn de bevoegde Roemeense gerechten, ook al bevat het Roemeense recht, anders dan het Italiaanse recht, geen procedurele bepalingen inzake scheiding van tafel en bed, gehouden zich over dit verzoek uit te spreken.

43      In een situatie als aan de orde in het hoofdgeding – waarin de bevoegde rechterlijke instantie overweegt dat het krachtens de bepalingen van verordening nr. 1259/2010 toepasselijke buitenlandse recht slechts verzoeken om echtscheiding toestaat op voorwaarde dat het verzoek is voorafgegaan door een scheiding van tafel en bed voor een duur van drie jaar, terwijl het recht van de staat waar de zaak aanhangig is gemaakt niet voorziet in procedureregels inzake scheiding van tafel en bed – moet die rechterlijke instantie echter, aangezien zij zelf geen dergelijke scheiding kan uitspreken, nagaan of is voldaan aan de materiële voorwaarden van het toepasselijke buitenlandse recht en dat in het kader van de bij haar aanhangige echtscheidingsprocedure vaststellen.

44      Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de voorgelegde vraag worden geantwoord dat artikel 10 van verordening nr. 1259/2010 aldus moet worden uitgelegd dat de woorden „[i]ndien het krachtens artikel 5 of artikel 8 toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding” alleen zien op de situatie waarin het toepasselijke buitenlandse recht in geen enkele vorm van echtscheiding voorziet.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 10 van verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed moet aldus worden uitgelegd dat de woorden „[i]ndien het krachtens artikel 5 of artikel 8 toepasselijke recht niet voorziet in de mogelijkheid van echtscheiding” alleen zien op de situatie waarin het toepasselijke buitenlandse recht in geen enkele vorm van echtscheiding voorziet.

ondertekeningen


*      Procestaal: Roemeens.