Language of document : ECLI:EU:F:2013:34

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

13 maart 2013

Zaak F‑91/10

AK

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Artikel 43, eerste alinea, van het Statuut – Te late opstelling van loopbaanontwikkelingsrapporten – Immateriële schade – Verlies van kans op bevordering”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee AK vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 november 2009 tot afwijzing van haar verzoek om, enerzijds, vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden als gevolg van de niet-opstelling van loopbaanontwikkelingsrapporten over de periodes 2001/2002, 2004, 2005 en 2008 en, anderzijds, instelling van een administratief onderzoek naar de aangevoerde feiten van psychisch geweld, alsmede, ten tweede, veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding.

Beslissing: De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 15 000 EUR aan AK ter vergoeding van haar immateriële schade. De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van 4 000 EUR aan AK ter vergoeding van het verlies van een kans om vóór 1 maart 2008 te worden bevorderd naar een hogere rang dan de rang A 5 of gelijkwaardig. Het beroep wordt verworpen voor het overige. De Commissie draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van AK.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Procesbelang – Beroep tot schadevergoeding – Te late opstelling van loopbaanontwikkelingsrapporten – Ambtenaar die wegens blijvende volledige invaliditeit is gepensioneerd – Behoud van procesbelang

(Ambtenarenstatuut, art. 53, 78, 90 en 91)

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Loopbaanontwikkelingsrapport – Opstelling – Tardiviteit – Dienstfout die immateriële schade heeft veroorzaakt – Voorwaarden – Ambtenaar die wegens blijvende volledige invaliditeit is gepensioneerd – Omvang van schade

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Niet-nakoming van verplichting om binnen redelijke termijn uitvoering te geven aan arrest houdende nietigverklaring – Dienstfout

(Art. 266 VWEU)

4.      Beroepen van ambtenaren – Volledige rechtsmacht – Vergoeding van materiële schade als gevolg van verlies van een kans – Begroting – Criteria

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1)

1.      Een ambtenaar die wegens invaliditeit ambtshalve is gepensioneerd behoudt in beginsel een belang om vergoeding te krijgen van de schade die hij door de vertraging bij de opstelling van zijn loopbaanontwikkelingsrapporten daadwerkelijk heeft geleden, of de mogelijkheid van zijn herplaatsing nu louter hypothetisch of reëel is. Dit ontslaat hem echter niet van de verplichting om de regels voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie te eerbiedigen, en met name de voorwaarde dat hij voor de verkrijging van een vergoeding moet aantonen dat hij daadwerkelijke en zekere schade heeft geleden.

(cf. punten 33 en 35)

Referentie:

Hof: 27 januari 1982, Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, 256/80, 257/80, 265/80, 267/80 en 5/81, punt 9; 22 december 2008, Gordon/Commissie, C‑198/07 P

Gerecht van eerste aanleg: 12 december 1996, Stott/Commissie, T‑99/95, punt 72

Gerecht voor ambtenarenzaken: 12 mei 2011, Missir Mamachi di Lusignano/Commissie, F‑50/09, punt 117, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑401/11 P; 13 september 2011, AA/Commissie, F‑101/09, punt 78

2.      De administratie dient ervoor te zorgen dat de loopbaanontwikkelingsrapporten op de door het Statuut of door de op grond daarvan vastgestelde regels voorgeschreven tijdstippen naar behoren worden opgemaakt, zowel om redenen van behoorlijk bestuur als om de belangen van de ambtenaren veilig te stellen. Bij gebreke van bijzondere omstandigheden begaat de administratie dus een dienstfout waarvoor zij aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer zij de loopbaanontwikkelingsrapporten te laat opstelt.

De vertraging bij de opstelling van loopbaanontwikkelingsrapporten kan op zich schade veroorzaken voor de ambtenaar door het enkele feit dat het verloop van zijn loopbaan ongunstig kan worden beïnvloed door het ontbreken van een dergelijk rapport op een moment waarop beslissingen over hem moeten worden genomen. In het licht hiervan kan de ambtenaar die wegens invaliditeit ambtshalve is gepensioneerd vergoeding vragen van daadwerkelijke en zekere immateriële schade als gevolg van de toestand van onzekerheid en ongerustheid over zijn toekomstige loopbaan waarin hij door het ontbreken van het loopbaanontwikkelingsrapport heeft kunnen verkeren toen hij nog in dienst was. Dit geldt te meer daar het loopbaanontwikkelingsrapport een schriftelijk en formeel bewijs vormt van de kwaliteit van het werk dat die ambtenaar gedurende de betrokken periode heeft verricht.

De wegens invaliditeit gepensioneerde ambtenaar wiens perspectieven op herplaatsing hypothetisch zijn, kan zich daarentegen voor de periode vanaf zijn ambtshalve pensionering niet meer beroepen op daadwerkelijke en zekere immateriële schade als gevolg van de toestand van onzekerheid en ongerustheid over zijn toekomstige loopbaan, aangezien die nu juist hypothetisch is.

(cf. punten 49, 60 en 63)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 28 mei 1997, Burban/Parlement, T‑59/96, punt 68; 23 oktober 2003, Lebedef/Commissie, T‑279/01, punten 55 en 56; 30 september 2004, Ferrer de Moncada/Commissie, T‑246/02, punt 68

3.      De instelling waarvan de nietig verklaarde handeling afkomstig is, moet de maatregelen nemen die voor de uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring nodig zijn. Zij beschikt over een redelijke termijn om aan dat arrest te voldoen wanneer voor de uitvoering ervan de vaststelling van een bepaald aantal administratieve maatregelen nodig is. Een instelling maakt zich dus schuldig aan schending van artikel 266 VWEU en begaat een fout waarvoor de Unie aansprakelijk kan worden gesteld wanneer zij, zonder te zijn gestuit op specifieke uitleggingsproblemen van het arrest houdende nietigverklaring of praktische problemen, niet binnen een redelijke termijn de concrete maatregelen neemt die voor de uitvoering van dat arrest nodig zijn.

(cf. punt 50)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 10 juli 1997, Apostolidis e.a./Commissie, T‑81/96, punt 37

Gerecht voor ambtenarenzaken: 17 april 2007, C en F/Commissie, F‑44/06 en F‑94/06, punten 60, 63‑67

4.      Het verlies van een kans zoals met name de kans om eerder te worden bevorderd, vormt een vergoedbare materiële schade, mits dit verlies voldoende wordt onderbouwd. De ambtenaar die wegens invaliditeit ambtshalve is gepensioneerd behoudt het recht om vergoeding van het verlies van een kans op bevordering te vragen, zelfs al zijn de vooruitzichten van zijn terugkeer in de dienst hypothetisch, omdat hij door het verlies van die kans schade kan hebben geleden toen hij in actieve dienst was en dit verlies van invloed kan zijn op het bedrag van de hem betaalde invaliditeitsuitkering alsmede op het bedrag van het ouderdomspensioen dat hem later zal worden toegekend.

Voor de bepaling van het bedrag van de vergoeding die voor het verlies van een kans moet worden betaald moet eerst de aard worden vastgesteld van de kans die de ambtenaar is ontnomen en moet vervolgens worden bepaald vanaf welke datum hij die kans had kunnen benutten, waarna die kans moet worden gekwantificeerd, en moet ten slotte worden gepreciseerd welke financiële gevolgen het verlies van die kans voor hem heeft gehad. Wanneer het mogelijk is, moet de kans die een ambtenaar is ontnomen bovendien objectief worden vastgesteld in de vorm van een wiskundige coëfficiënt die volgt uit een precieze analyse. Kan de kans echter niet op die manier worden gekwantificeerd, dan mag de geleden schade ex aequo et bono worden begroot.

(cf. punten 69, 91 en 92)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: 10 november 2010, BHIM/Simões Dos Santos, T‑260/09 P, punt 104

Gerecht voor ambtenarenzaken: AA/Commissie, reeds aangehaald, punten 81, 83, 93 en 94