Language of document : ECLI:EU:C:2016:286

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

21 april 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Artikel 5, punt 3 – Begrip ‚verbintenissen uit onrechtmatige daad’ – Richtlijn 2001/29/EG – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Artikel 5, lid 2, onder b) – Reproductierecht – Uitzonderingen en beperkingen – Reproductie voor privégebruik – Billijke compensatie – Niet-betaling – Eventueel begrepen onder het toepassingsgebied van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001”

In zaak C‑572/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (hooggerechtshof, Oostenrijk) bij beslissing van 18 november 2014, ingekomen bij het Hof op 11 december 2014, in de procedure

AustroMechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanischmusikalischer Urheberrechte GmbH

tegen

Amazon EU Sàrl,

Amazon Services Europe Sàrl,

Amazon.de GmbH,

Amazon Logistik GmbH,

Amazon Media Sàrl,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamerpresident, A. Arabadjiev, C. G. Fernlund, S. Rodin en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 november 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte GmbH, vertegenwoordigd door A. Feitsch en M. Walter, Rechtsanwälte,

–        Amazon EU Sàrl, Amazon Services Europe Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon Logistik GmbH en Amazon Media Sàrl, vertegenwoordigd door U. Börger en M. Kianfar, Rechtsanwälte,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Segoin en D. Colas als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Leppo als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Scharf en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 februari 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), en van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB 2001, L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Austro‑Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte GmbH (hierna: „Austro‑Mechana”) en Amazon EU Sàrl, Amazon Services Europe Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon Logistik GmbH en Amazon Media Sàrl (hierna gezamenlijk: „Amazon”) over de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechterlijke instanties om kennis te nemen van een rechtsvordering inzake de betaling van de vergoeding die volgens de Oostenrijkse regelgeving verschuldigd is voor het in het verkeer brengen van dragers voor het opnemen van beeld en geluid .

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 44/2001

3        Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001, dat is opgenomen in afdeling 1, met als opschrift „Algemene bepalingen”, van hoofdstuk II van die verordening, luidt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

4        Artikel 5, punten 1 en 3, van deze verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 2, met als opschrift „Bijzondere bevoegdheid”, van hoofdstuk II van die verordening, bepaalt:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1)      a)      ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

[...]

[...]

3)      ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad: voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen”.

 Richtlijn 2001/29

5        Artikel 2 van richtlijn 2001/29, met als opschrift „Reproductierecht”, luidt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen, in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

6        Artikel 5 van deze richtlijn, met als opschrift „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 2:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

[...]

b)      de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

[...]”

 Oostenrijks recht

7        § 42 van het Urheberrechtsgesetz (auteurswet) van 9 april 1936 (BGBl. 111/1936), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie ervan (hierna: „UrhG”), bepaalt:

„1.      Eenieder mag van een werk losse reproducties op papier of een vergelijkbare drager maken voor eigen gebruik.

2.      Eenieder mag van een werk losse reproducties op andere dragers dan die bedoeld in het eerste lid maken voor eigen gebruik of voor onderzoeksdoeleinden, voor zover dat gerechtvaardigd is voor niet-commerciële doeleinden. [...]

[...]”

8        In § 42b UrhG is bepaald:

„1.      Indien van een werk dat op de radio is uitgezonden, ter beschikking is gesteld van het publiek of op een voor commerciële doeleinden vervaardigde beeld- of geluidsdrager is vastgelegd, gezien de aard ervan kan worden verwacht dat het overeenkomstig § 42, leden 2 tot en met 7, wordt gereproduceerd voor eigen of privégebruik door middel van vastlegging op een beeld- of geluidsdrager, heeft de auteur recht op een billijke vergoeding (vergoeding voor blanco cassettes) wanneer dragers in het binnenland voor commerciële doeleinden en onder bezwarende titel in het verkeer worden gebracht; als dragers worden aangemerkt onbespeelde beeld- of geluidsdragers die voor dergelijke reproducties geschikt zijn, of andere beeld- of geluidsdragers die hiervoor zijn bestemd.

[...]

3.      De volgende personen dienen deze vergoeding te betalen:

1)      wat de vergoeding voor blanco cassettes en voor apparaten betreft, degene die de dragers dan wel het reproductieapparaat vanuit een in het binnen‑ of buitenland gelegen plaats als eerste voor commerciële doeleinden en onder bezwarende titel in het verkeer brengt; [...]

[...]

5.      Vergoedingen als bedoeld in de leden 1 en 2 kunnen uitsluitend door collectieve beheersorganisaties worden opgeëist.

[...]”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9        Austro-Mechana is een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten die onder meer tot taak heeft de in § 42b, lid 1, UrhG bedoelde „billijke vergoeding” te innen.

10      Amazon, waarvan de maatschappelijke zetel zich in Luxemburg en in Duitsland bevindt, behoort tot een internationale groep die via internet producten verkoopt, waaronder dragers als bedoeld in deze bepaling. Volgens Austro-Mechana brengt Amazon dergelijke dragers in Oostenrijk voor het eerst in het verkeer, zodat zij gehouden is deze vergoeding te betalen.

11      Het geding tussen partijen betreft de vraag of de Oostenrijkse rechterlijke instanties krachtens artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 internationaal bevoegd zijn om kennis te nemen van de rechtsvordering van Austro-Mechana die ertoe strekt van Amazon de betaling van die vergoeding te verkrijgen.

12      Het beroep van Austro-Mechana is door de rechter van eerste aanleg verworpen wegens het ontbreken van internationale bevoegdheid.

13      De verwerping van dit beroep is in hoger beroep bevestigd op grond dat het geding tussen Austro-Mechana en Amazon niet onder artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 valt.

14      Austro-Mechana heeft bij het Oberste Gerichtshof (hooggerechtshof, Oostenrijk) beroep in „Revision” ingesteld, waarbij zij deze rechterlijke instantie verzoekt om deze bepaling toe te passen.

15      Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is de vordering tot betaling van een ‚billijke compensatie’ op grond van artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn [2001/29], die naar Oostenrijks recht bestaat jegens ondernemingen die dragers in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengen, een vordering uit ‚onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening [nr. 44/2001]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

16      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat een vordering strekkende tot betaling van een vergoeding als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die verschuldigd is krachtens een nationale regeling waarbij artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 wordt uitgevoerd, onder het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5, punt 3, van deze verordening valt.

17      Vooraf zij eraan herinnerd dat het vaste rechtspraak is dat lidstaten die de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzondering op het reproductierecht voor het kopiëren voor privégebruik (zogenaamde uitzondering „voor het kopiëren voor privégebruik”) in hun nationale recht invoeren, overeenkomstig die bepaling inzonderheid dienen te voorzien in de betaling van een billijke compensatie aan de rechthebbenden op het uitsluitende reproductierecht (zie arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18      De lidstaten hebben een ruime beoordelingsmarge om de verschillende aspecten van het stelsel van billijke compensatie te omschrijven, voor zover de bepalingen van die richtlijn deze kwestie niet nader regelen. Met name is het aan de lidstaten om te bepalen wie deze compensatie moet betalen en om de vorm, de voorwaarden en de hoogte ervan vast te stellen (zie arrest van 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      Het stelsel waarop de billijke compensatie berust, alsook de wijze waarop deze vergoeding is geconcipieerd en de hoogte ervan, houden verband met de schade die de rechthebbenden op een uitsluitend reproductierecht lijden doordat hun beschermde werken zonder hun toestemming worden gekopieerd voor privégebruik. In dit verband heeft die compensatie tot doel deze rechthebbenden schadeloos te stellen en moet zij worden beschouwd als de vergoeding van de schade die zij lijden (zie in die zin arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 40; 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 24; 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 47; 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 50, en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 21).

20      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 aan een lidstaat die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in zijn nationale recht heeft ingevoerd, een resultaatsverplichting oplegt die inhoudt dat deze staat gehouden is om overeenkomstig zijn territoriale bevoegdheid de daadwerkelijke inning te verzekeren van de billijke compensatie ter vergoeding van de schade die de rechthebbenden op het uitsluitende reproductierecht lijden doordat op het grondgebied van die staat woonachtige eindgebruikers beschermde werken reproduceren (zie in die zin arresten van 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punten 34‑36, 39 en 41, en 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punten 32 en 57‑59).

21      Het Hof heeft deze bepaling weliswaar aldus uitgelegd dat in beginsel de persoon die de rechthebbende op een uitsluitend reproductierecht schade heeft berokkend – te weten degene die een beschermd werk heeft gereproduceerd voor privégebruik zonder vooraf toestemming te vragen aan deze rechthebbende – verplicht is deze schade te vergoeden door de compensatie te bekostigen die aan die rechthebbende zal worden betaald (zie arresten van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 23, en 10 april 2014, ACI Adam e.a., C‑435/12, EU:C:2014:254, punt 51), maar het heeft tevens aanvaard dat het de lidstaten – gelet op de praktische moeilijkheden om particuliere gebruikers te identificeren en hen te verplichten de rechthebbenden op het uitsluitende reproductierecht de schade te vergoeden die zij hun berokkenen – vrijstaat om met het oog op de financiering van de billijke compensatie een „vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik” in te voeren die niet door de betrokken particulieren dient te worden betaald, maar door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze daartoe rechtens of feitelijk ter beschikking stellen van particulieren of reproductiediensten aan hen verlenen. In het kader van een dergelijk stelsel dienen de personen die over die installaties, apparaten en dragers beschikken, de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen (zie met name arresten van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 24, en 5 maart 2015, Copydan Båndkopi, C‑463/12, EU:C:2015:144, punt 23).

22      Dienaangaande heeft het Hof gepreciseerd dat, aangezien dat stelsel de betalingsplichtigen in staat stelt het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik door te berekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van die installaties, apparaten en dragers of in de prijs van de reproductiedienstverlening, de last van de vergoeding uiteindelijk wordt gedragen door de particuliere gebruiker die deze prijs betaalt, hetgeen voldoet aan het vereiste „rechtvaardige evenwicht” tussen de belangen van de rechthebbenden op het uitsluitende reproductierecht en die van de gebruikers van beschermd materiaal (zie arresten van 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, EU:C:2011:397, punt 28, en 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 25).

23      Dit geldt ook voor het stelsel dat tot stand is gebracht door de Republiek Oostenrijk, die gekozen heeft voor de invoering van de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, welk stelsel het Hof reeds heeft onderzocht in zijn arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a. (C‑521/11, EU:C:2013:515)

24      In het bij § 42b UrhG ingevoerde stelsel voor de financiering van de billijke compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 komt de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van degene die vanuit een in het binnen‑ of buitenland gelegen plaats voor commerciële doeleinden en onder bezwarende titel dragers in het verkeer brengt die geschikt zijn voor reproductie (zie arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 26).

25      Zoals in punt 22 van het onderhavige arrest is opgemerkt, stelt een dergelijk stelsel de betalingsplichtigen in beginsel in staat het bedrag van deze vergoeding door te berekenen in de verkoopprijs van die dragers, zodat de last van de vergoeding overeenkomstig het vereiste van een „rechtvaardig evenwicht” uiteindelijk wordt gedragen door de particuliere gebruiker die deze prijs betaalt, ervan uitgaande dat deze gebruiker de uiteindelijke ontvanger is (zie arrest van 11 juli 2013, Amazon.com International Sales e.a., C‑521/11, EU:C:2013:515, punt 27).

26      Voorts is op grond van § 42b, lid 5, UrhG degene die de vergoeding kan opeisen, niet de rechthebbende op het uitsluitende reproductierecht, maar een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, in casu Austro-Mechana.

27      Wat de vraag betreft of de Oostenrijkse rechterlijke instanties bevoegd zijn om kennis te nemen van de vordering van Austro-Mechana strekkende tot betaling van de in § 42b UrhG bedoelde vergoeding, zij eraan herinnerd dat hoofdstuk II, afdeling 2, van verordening nr. 44/2001 – in afwijking van het in artikel 2, lid 1, van deze verordening neergelegde fundamentele beginsel dat de rechterlijke instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd verklaart – een aantal bijzondere bevoegdheden regelt, waaronder die van artikel 5, punt 3, van die verordening (zie arresten van 16 mei 2013, Melzer, C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 23; 3 oktober 2013, Pinckney, C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 24; 5 juni 2014, Coty Germany, C‑360/12, EU:C:2014:1318, punt 44, en 22 januari 2015, Hejduk, C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 17).

28      Zo bepaalt artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.

29      De in deze bepaling neergelegde bijzondere bevoegdheidsregel moet autonoom en strikt worden uitgelegd (zie arresten van 28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 43, en 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 37).

30      In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 berust op het bestaan van een bijzonder nauwe samenhang tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, op grond waarvan het omwille van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (zie arresten van 16 mei 2013, Melzer, C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 26; 3 oktober 2013, Pinckney, C‑170/12, EU:C:2013:635, punt 27; 5 juni 2014, Coty Germany, C‑360/12, EU:C:2014:1318, punt 47; 22 januari 2015, Hejduk, C‑441/13, EU:C:2015:28, punt 19, en 28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 46).

31      Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, immers normaal gesproken het best in staat om uitspraak te doen, met name omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker (zie arresten van 25 oktober 2012, Folien Fischer en Fofitec, C‑133/11, EU:C:2012:664, punt 38; 16 mei 2013, Melzer, C‑228/11, EU:C:2013:305, punt 27; 18 juli 2013, ÖFAB, C‑147/12, EU:C:2013:490, punt 50, en 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide, C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 40).

32      Volgens de rechtspraak van het Hof omvat het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” alle vorderingen die ertoe strekken een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houden met een „verbintenis uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, onder a), van verordening nr. 44/2001 (zie arresten van 27 september 1988, Kalfelis, 189/87, EU:C:1988:459, punten 17 en 18; 13 maart 2014, Brogsitter, C‑548/12, EU:C:2014:148, punt 20, en 28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 44).

33      In de eerste plaats dient dus te worden onderzocht of de vordering van Austro-Mechana strekkende tot betaling van de in § 42b UrhG bedoelde vergoeding verband houdt met een „verbintenis uit overeenkomst” in de zin van deze bepaling.

34      Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de sluiting van een overeenkomst geen voorwaarde vormt voor de toepassing van artikel 5, punt 1, van verordening nr. 44/2001 (zie arrest van 28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 38).

35      Ook al vereist artikel 5, punt 1, onder a), van verordening nr. 44/2001 niet dat een overeenkomst is gesloten, voor de toepassing van deze bepaling moet er niettemin een verbintenis bestaan, aangezien de rechterlijke bevoegdheid volgens die bepaling wordt vastgesteld op basis van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Derhalve mag het begrip „verbintenissen uit overeenkomst” in de zin van die bepaling niet aldus worden opgevat dat het ziet op een situatie waarin geen sprake is van enige door een partij jegens een andere partij vrijwillig aangegane verbintenis (zie arrest van 14 maart 2013, Česká spořitelna, C‑419/11, EU:C:2013:165, punt 46).

36      Bijgevolg is voor de toepassing van de in voormeld artikel 5, punt 1, onder a), neergelegde bijzondere bevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst vereist dat een door een persoon jegens een andere persoon vrijwillig aangegane juridische verplichting kan worden aangewezen waarop de vordering van de verzoeker is gebaseerd (zie arresten van 14 maart 2013, Česká spořitelna, C‑419/11, EU:C:2013:165, punt 47, en 28 januari 2015, Kolassa, C‑375/13, EU:C:2015:37, punt 39).

37      In het hoofdgeding is Amazon de verplichting om aan Austro-Mechana de vergoeding te betalen als bedoeld in § 42b UrhG, waarmee wordt beoogd artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 uit te voeren, niet vrijwillig aangegaan. Deze verplichting is haar opgelegd door het Oostenrijkse recht wegens het voor commerciële doeleinden en onder bezwarende titel in het verkeer brengen van dragers die geschikt zijn voor de reproductie van beschermde werken of beschermd materiaal.

38      De vordering van Austro-Mechana strekkende tot betaling van die vergoeding heeft dan ook geen betrekking op een „verbintenis uit overeenkomst” in de zin van artikel 5, punt 1, onder a), van verordening nr. 44/2001.

39      In de tweede plaats dient te worden vastgesteld of een vordering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen in de zin van de in punt 32 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak.

40      Dat is het geval wanneer aan de verweerder een „schadebrengend feit” in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 kan worden toegerekend.

41      Voor het ontstaan van niet-contractuele aansprakelijkheid is namelijk vereist dat een causaal verband kan worden aangetoond tussen de schade en het schadeveroorzakende feit (zie arresten van 30 november 1976, Bier, 21/76, EU:C:1976:166, punt 16, en 5 februari 2004, DFDS Torline, C‑18/02, EU:C:2004:74, punt 32).

42      In casu strekt de door Austro-Mechana ingestelde vordering tot schadeloosstelling voor het nadeel dat zij ondervindt doordat Amazon in gebreke blijft de in § 42b UrhG bedoelde vergoeding te betalen.

43      In dit verband zij eraan herinnerd dat de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 bedoelde „billijke compensatie” volgens de in punt 19 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak tot doel heeft auteurs schadeloos te stellen voor het feit dat hun beschermde werken zonder hun toestemming zijn gekopieerd voor privégebruik, zodat deze compensatie moet worden beschouwd als de vergoeding van de schade die zij lijden door een dergelijke zonder hun toestemming vervaardigde kopie.

44      De niet-inning door Austro-Mechana van de in § 42b UrhG bedoelde vergoeding vormt dus een schadebrengend feit in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001.

45      Dat deze „billijke compensatie” in het Oostenrijkse stelsel voor de financiering daarvan niet moet worden betaald aan de rechthebbenden op een uitsluitend reproductierecht, die zij beoogt schadeloos te stellen, maar aan een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, is in dit opzicht niet van belang.

46      Zoals in punt 26 van dit arrest is opgemerkt, kunnen volgens § 42b, lid 5, UrhG namelijk alleen collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten de in deze bepaling bedoelde vergoeding opeisen. Derhalve kan in dat stelsel enkel Austro-Mechana als collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten in Oostenrijk deze vergoeding opeisen.

47      Gelet op met name de in punt 21 van dit arrest aangehaalde rechtspraak staat het feit dat Amazon geen eindgebruiker is die beschermde werken voor privégebruik heeft gereproduceerd, er evenmin aan in de weg dat de in § 42b, lid 1, UrhG bedoelde vergoeding in het stelsel waarin het Oostenrijkse recht voorziet, ten laste komt van Amazon.

48      Voorts kan weliswaar worden ingestemd met de stelling van Amazon dat het in het verkeer brengen van dragers als zodanig geen ongeoorloofde handeling is en dat de vervaardiging van reproducties voor privégebruik door middel van dergelijke dragers een door het Oostenrijkse recht toegelaten handeling is aangezien de Republiek Oostenrijk heeft besloten de in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 neergelegde uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in te voeren, maar dit neemt niet weg dat het Oostenrijkse recht – overeenkomstig deze bepaling – voor de vervaardiging van deze kopieën voor privégebruik als voorwaarde stelt dat de rechthebbenden een „billijke compensatie” ontvangen, te weten in casu de vergoeding die is vastgesteld in § 42b, lid 1, UrhG.

49      Met haar vordering verwijt Austro-Mechana Amazon niet dat zij op het Oostenrijkse grondgebied dragers in het verkeer heeft gebracht, maar wel dat zij de op haar krachtens het UrhG rustende verplichting om de voornoemde vergoeding te betalen niet is nagekomen.

50      De vordering van Austro-Mechana strekt er dus toe een verweerder aansprakelijk te stellen, aangezien deze vordering is gebaseerd op een schending door Amazon van de bepalingen van het UrhG waarbij haar die verplichting wordt opgelegd, en aangezien deze schending bovendien een onrechtmatige daad vormt waardoor Austro-Mechana schade lijdt.

51      Bijgevolg valt die vordering onder artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001.

52      Indien het in het hoofdgeding aan de orde zijnde schadebrengende feit zich in Oostenrijk heeft voorgedaan of zich aldaar kan voordoen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, zijn de rechterlijke instanties van deze lidstaat dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vordering van Austro-Mechana.

53      Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat een vordering strekkende tot betaling van een vergoeding die verschuldigd is krachtens een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij het in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29 vastgestelde stelsel van „billijke compensatie” wordt toegepast, onder het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5, punt 3, van deze verordening valt.

 Kosten

54      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een vordering strekkende tot betaling van een vergoeding die verschuldigd is krachtens een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarbij het stelsel van „billijke compensatie” wordt toegepast dat is vastgesteld in artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, onder het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in de zin van artikel 5, punt 3, van deze verordening valt.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.