Language of document : ECLI:EU:C:2016:563

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

14 juli 2016 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Consumentenbescherming – Verordening (EG) nr. 1924/2006 – Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Artikel 1, lid 2 – Toepassingsgebied – Levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd – Claims in commerciële mededelingen die uitsluitend aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg zijn gericht”

In zaak C‑19/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht München I (regionale rechter München I, Duitsland) bij beslissing van 16 december 2014, ingekomen bij het Hof op 19 januari 2015, in de procedure

Verband Sozialer Wettbewerb eV

tegen

Innova Vital GmbH,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, D. Šváby, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur) en M. Vilaras, rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Innova Vital GmbH, vertegenwoordigd door T. Büttner, Rechtsanwalt,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door A. Dimitrakopoulou en K. Karavasili als gemachtigden,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en S. Ghiandoni als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en K. Herbout-Borczak als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 februari 2016,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (PB 2006, L 404, blz. 9, met rectificatie in PB 2007, L 12, blz. 3), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1047/2012 van de Commissie van 8 november 2012 (PB 2012, L 310, blz. 36) (hierna: „verordening nr. 1924/2006”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Verband Sozialer Wettbewerb eV, een Duitse vereniging ter bescherming van de mededinging, en Innova Vital GmbH over de toepasselijkheid van verordening nr. 1924/2006 op voedings- of gezondheidsclaims in een brief die uitsluitend aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg is gericht.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijnen 2000/31/EG en 2006/123/EG

3        Artikel 2, onder f), van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB 2000, L 178, blz. 1) bepaalt dat voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

„‚commerciële communicatie’: elke vorm van communicatie bestemd voor het direct of indirect promoten van de goederen, diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent. Het navolgende vormt op zich geen commerciële communicatie:

–        informatie die rechtstreeks toegang geeft tot de activiteit van een onderneming, organisatie of persoon, in het bijzonder een domeinnaam of een elektronischepostadres;

–        mededelingen over de goederen of diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die onafhankelijk van deze en in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie zijn samengesteld”.

4        Artikel 4, punt 12, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36) bevat een soortgelijke definitie van het begrip „commerciële communicatie”.

 Verordening nr. 1924/2006

5        De overwegingen 1, 2, 4, 9, 14, 16 tot en met 18, en 23 van verordening nr. 1924/2006 luiden als volgt:

„(1)      Er komen in de Gemeenschap steeds meer levensmiddelen waarvoor op het etiket of in reclameboodschappen voedings- en gezondheidsclaims worden gedaan. Om een hoog beschermingsniveau voor de consumenten te waarborgen en hun keuze te vergemakkelijken, dienen de in de handel gebrachte producten, met inbegrip van de geïmporteerde producten, veilig en naar behoren geëtiketteerd te zijn. Een afwisselende en evenwichtige voeding is een voorwaarde voor een goede gezondheid en de afzonderlijke producten hebben een relatieve invloed op de totale voeding.

(2)      Verschillen tussen de nationale bepalingen met betrekking tot dergelijke claims kunnen het vrije verkeer van levensmiddelen belemmeren en tot ongelijke concurrentievoorwaarden leiden. Aldus hebben zij rechtstreekse gevolgen voor de werking van de interne markt. Het is derhalve noodzakelijk communautaire voorschriften voor het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen vast te stellen.

[...]

(4)      Deze verordening is van toepassing op alle voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan, met inbegrip van onder meer generieke reclame voor levensmiddelen en reclamecampagnes die geheel of ten dele door de overheid gefinancierd worden. Zij is niet van toepassing op claims die in niet-commerciële mededelingen worden gedaan, zoals dieetvoorschriften of adviezen van volksgezondheidsinstanties of ‑organisaties, noch op niet-commerciële mededelingen en informatie in de pers en in wetenschappelijke publicaties. [...]

[...]

(9)      In een levensmiddel kunnen allerlei nutriënten en andere stoffen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, vitaminen, mineralen met inbegrip van spoorelementen, aminozuren, essentiële vetzuren, voedingsvezels, diverse planten- en kruidenextracten, met een nutritioneel of fysiologisch effect aanwezig zijn waarvoor een claim kan worden gedaan. Derhalve moeten er algemene beginselen voor alle claims inzake levensmiddelen worden vastgesteld om een hoog beschermingsniveau voor de consument te waarborgen, de consument de informatie te verstrekken die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, en gelijke concurrentievoorwaarden voor de levensmiddelenindustrie te scheppen.

[...]

(14)      In de etikettering van en de reclame voor levensmiddelen worden in sommige lidstaten momenteel allerlei claims gebruikt betreffende stoffen waarvan niet bewezen is dat zij heilzaam zijn of waarover nog onvoldoende wetenschappelijke overeenstemming bestaat. Er moet voor worden gezorgd dat de stoffen waarvoor een claim wordt gedaan, een bewezen heilzaam nutritioneel of fysiologisch effect hebben.

[...]

(16)      Claims inzake levensmiddelen moeten voor de consument begrijpelijk zijn en alle consumenten moeten tegen misleidende claims worden beschermd. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft het sinds de inwerkingtreding van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 [betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (PB 1984, L 250, blz. 17)], evenwel noodzakelijk geacht om bij uitspraken in zaken over reclamekwesties na te gaan wat de gevolgen voor een fictieve doorsneeconsument zijn. In overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, en om de op grond van dat beginsel geboden bescherming ook effectief te kunnen toepassen, wordt in deze verordening het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ontwikkelde criterium van de gemiddelde consument (een redelijk goed geïnformeerde, redelijk oplettende en voorzichtige consument) als maatstaf genomen, en wordt er rekening gehouden met sociale, culturele en taalkundige factoren, maar wordt er tevens voorzien in bepalingen die voorkomen dat wordt geprofiteerd van consumenten die bijzonder kwetsbaar zijn voor misleidende claims. Indien een claim gericht is op een bepaalde groep consumenten, zoals kinderen, is het wenselijk dat het effect van de claim vanuit het gezichtspunt van het gemiddelde lid van die groep wordt beoordeeld. De gemiddelde consumententest is geen statistische test. Nationale rechtbanken en autoriteiten moeten, rekening houdend met de jurisprudentie van het Hof van Justitie, hun eigen oordeel volgen om vast te stellen wat in een bepaald geval de typische reactie van de gemiddelde consument is.

(17)      Wetenschappelijke onderbouwing dient bij het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims op de eerste plaats te komen; exploitanten van levensmiddelenbedrijven die claims gebruiken, moeten deze onderbouwen. Een claim wetenschappelijk onderbouwen dient te gebeuren door rekening te houden met alle beschikbare wetenschappelijke gegevens en door de bewijzen te wegen.

(18)      Een voedings- of gezondheidsclaim is niet toelaatbaar indien hij indruist tegen de algemeen aanvaarde voedings- en gezondheidsbeginselen, of indien daarmee overmatige consumptie van levensmiddelen wordt aangemoedigd of gedoogd, of het belang van goede eetgewoonten geminimaliseerd wordt.

[...]

(23)      Het gebruik van gezondheidsclaims in de Gemeenschap mag pas na een wetenschappelijke beoordeling volgens de strengst mogelijke normen worden toegestaan. Met het oog op een geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van die claims dient de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid daarmee te worden belast. [...]”

6        Artikel 1 van deze verordening, met als opschrift „Onderwerp en toepassingsgebied”, bepaalt in de leden 1 en 2 ervan:

„1.      Deze verordening harmoniseert de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot voedings- en gezondheidsclaims, teneinde de goede werking van de interne markt te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken.

2.      Deze verordening is van toepassing op voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan, hetzij in de etikettering en presentatie van levensmiddelen, hetzij in de daarvoor gemaakte reclame, indien het gaat om levensmiddelen die bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd.

[...]”

7        Artikel 2 van deze verordening, met als opschrift „Definities”, bepaalt:

„1.      Voor de toepassing van deze verordening:

a)      gelden de definities van ‚levensmiddel’, ‚exploitant van een levensmiddelenbedrijf’, ‚in de handel brengen’ en ‚eindverbruiker’ van respectievelijk artikel 2 en artikel 3, punten 3, 8 en 18, van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden [PB 2002, L 31, blz. 1];

[...]

2.      Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

1)      ‚claim’: elke boodschap of aanduiding die niet verplicht is op grond van de communautaire of nationale wetgeving, met inbegrip van illustraties, grafische voorstellingen of symbolen, ongeacht de vorm, waarmee gesteld, de indruk gewekt of geïmpliceerd wordt dat een levensmiddel bepaalde eigenschappen heeft;

[...]

4)      ‚voedingsclaim’: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat een levensmiddel bepaalde heilzame voedingseigenschappen heeft die zijn toe te schrijven aan:

a)      de energetische waarde (calorische waarde) die het

i)      levert,

ii)      in verlaagde of verhoogde mate levert, of

iii)      niet levert, en/of

b)      de nutriënten of andere stoffen die het

i)      bevat,

ii)      in verlaagde of verhoogde hoeveelheid bevat, of

iii)      niet bevat;

5)      ‚gezondheidsclaim’: een claim die stelt, de indruk wekt of impliceert dat er een verband bestaat tussen een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan en de gezondheid;

[...]”

8        Hoofdstuk II van deze verordening, betreffende de algemene beginselen, bevat de artikelen 3 tot en met 7 ervan. Onder het opschrift „Algemene beginselen voor alle claims” luidt artikel 3 van verordening nr. 1924/2006:

„Voedings- en gezondheidsclaims mogen in de etikettering en presentatie van levensmiddelen die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht en in de daarvoor gemaakte reclame uitsluitend worden gebruikt indien zij in overeenstemming zijn met deze verordening.

Onverminderd richtlijn 2000/13/EG en richtlijn 84/450/EEG mogen voedings- en gezondheidsclaims niet:

a)       onjuist, dubbelzinnig of misleidend zijn;

[...]” 

9        Artikel 5 van deze verordening, met als opschrift „Algemene voorwaarden”, bepaalt in de leden 1 en 2:

„1.      Voedings- en gezondheidsclaims mogen alleen worden gebruikt als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      de aanwezigheid, de afwezigheid of de verlaagde hoeveelheid in een levensmiddel of levensmiddelencategorie van een nutriënt of andere stof waarvoor de claim wordt gedaan, heeft een bewezen heilzaam nutritioneel of fysiologisch effect, dat is vastgesteld aan de hand van algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs;

[...]

2.      Voedings- en gezondheidsclaims mogen alleen worden gebruikt als kan worden aangenomen dat de gemiddelde consument de heilzame effecten die in de claim worden beschreven, begrijpt.”

10      De artikelen 10 tot en met 19 van deze verordening betreffen de gezondheidsclaims.

11      Artikel 10 van die verordening, met als opschrift „Specifieke voorwaarden”, bepaalt in lid 1 ervan:

„Gezondheidsclaims zijn verboden, tenzij zij in overeenstemming zijn met de algemene voorschriften van hoofdstuk II en de specifieke voorschriften van dit hoofdstuk, en er overeenkomstig deze verordening een vergunning voor is verleend, en zij zijn opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten van toegestane claims.”

 Duits recht

12      § 8, lid 1, eerste volzin, van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (Duitse wet tegen de oneerlijke mededinging), in de versie die van toepassing is in het hoofdgeding (BGBl. 2010 I, blz. 254), bepaalt:

„Tegen eenieder die zich schuldig maakt aan een verboden handelspraktijk in de zin van § 3 of § 7, kan een vordering tot staking worden ingesteld of, in geval van gevaar van recidive, een vordering om zich in de toekomst van dergelijke handelspraktijken te onthouden.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13      Innova Vital, een bedrijf dat wordt geleid door een arts, heeft in Duitsland onder de naam „Innova Mulsin® Vitamin D3” een voedingssupplement in de handel gebracht dat vitamine D3 bevat en in de vorm van druppels wordt toegediend.

14      In november 2013 heeft de bedrijfsleider van Innova Vital uitsluitend aan met name genoemde artsen een brief gericht met de volgende tekst (hierna: „betrokken brief”):

„[...]

U kent de cijfers: 87 procent van de kinderen in Duitsland heeft een vitamine D-gehalte in het bloed dat lager is dan 30 ng/ml. Volgens de Deutsche Gesellschaft für Ernährung [Duitse vereniging voor voedingsmiddelen; hierna: ‚DGE’] zou deze waarde eerder tussen de 50 en 75 ng/ml moeten liggen.

Zoals talrijke studies reeds hebben aangetoond, speelt vitamine D een belangrijke rol bij het voorkomen van verschillende ziekten, zoals atopische dermatitis, osteoporose, diabetes mellitus en MS [multiple sclerose]. Volgens die studies is een te lage vitamine D-spiegel vanaf de kindertijd voor een deel verantwoordelijk voor het later optreden van die ziektebeelden.

Om die reden heb ikzelf mijn zoon de aanbevolen preparaten op basis van vitamine D toegediend, en [daarbij] heb ik vastgesteld dat de traditionele toediening in de vorm van tabletten weinig wordt geapprecieerd door baby’s, kleine kinderen of zelfs schoolgaande kinderen. Mijn zoon heeft de tabletten erg vaak uitgespuwd.

Als gespecialiseerd arts op het gebied van de immunologie heb ik over dit probleem nagedacht en een vitamine D3-emulsie ontwikkeld (Innova Mulsin® D3) die in de vorm van druppels kan worden toegediend.

[...]

De Mulsin®-emulsies hebben de volgende voordelen:

[...]

Tekorten snel voorkomen en opheffen (80 procent van de bevolking heeft in de winter een vitamine D3-tekort)

[...]

Indien u belt met nummer [...], ontvangt u de voorwaarden voor een directe bestelling en gratis informatiemateriaal voor uw praktijk”.

15      De betrokken brief bevatte een beeldpresentatie van het voedingssupplement Innova Mulsin® Vitamin D3, informatie over de samenstelling ervan, de verkoopprijs, alsmede de dagelijkse kosten van een behandeling volgens de aanbevolen dosering van één druppel per dag.

16      Het Verband Sozialer Wettbewerb heeft bij het Landgericht München I (regionale rechter München I, Duitsland) tegen Innova Vital een stakingsvordering ingesteld op grond van § 8 van het Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb, in de versie die van toepassing is in het hoofdgeding.

17      Deze vereniging heeft voor de verwijzende rechter aangevoerd dat de betrokken brief gezondheidsclaims bevat welke volgens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 verboden zijn, namelijk de twee volgende beweringen:

„Zoals talrijke studies reeds hebben aangetoond, speelt vitamine D een belangrijke rol bij het voorkomen van verschillende ziekten, zoals atopische dermatitis, osteoporose, diabetes mellitus en MS [multiple sclerose]. Volgens die studies is een te lage vitamine D-spiegel vanaf de kindertijd voor een deel verantwoordelijk voor het later optreden van die ziektebeelden”

en

„Tekorten snel voorkomen en opheffen (80 procent van de bevolking heeft in de winter een vitamine D3-tekort)”.

18      In dat verband heeft het Verband Sozialer Wettbewerb met name geldend gemaakt dat de bepalingen van verordening nr. 1924/2006 toepasselijk zijn op reclame zowel binnen als buiten de beroepsgroep.

19      Volgens Innova Vital heeft verordening nr. 1924/2006 daarentegen geen betrekking op voor de beroepsgroep bestemde reclame. Aangezien de betrokken brief uitsluitend aan artsen was gericht, zijn de bepalingen van deze verordening dus niet toepasselijk op de in deze brief opgenomen gezondheidsclaims die volgens artikel 10, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 verboden zijn.

20      Naar het oordeel van de verwijzende rechter hangt de beslechting van het hoofdgeding af van de uitlegging van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006, dat betrekking heeft op het onderwerp en het toepassingsgebied van deze verordening.

21      Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht München I de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

„Moet artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 aldus worden uitgelegd dat de bepalingen van deze verordening ook van toepassing zijn op voedings- en gezondheidsclaims die in commerciële mededelingen worden gedaan in reclameboodschappen voor levensmiddelen die als zodanig bestemd zijn om aan de eindverbruiker te worden geleverd, wanneer deze commerciële communicatie of reclameboodschap zich uitsluitend tot beroepsbeoefenaars richt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

22      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 aldus moet worden uitgelegd dat voedings- of gezondheidsclaims die worden gedaan in een commerciële mededeling betreffende een levensmiddel dat bestemd is om als zodanig aan de eindgebruiker te worden geleverd, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen wanneer deze mededeling niet aan de eindgebruiker maar uitsluitend aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg is gericht.

23      Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie met name arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, EU:C:1983:335, punt 12; 4 mei 2010, TNT Express Nederland, C‑533/08, EU:C:2010:243, punt 44, en 17 maart 2016, Liffers, C‑99/15, EU:C:2016:173, punt 14).

24      Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 betreft, dient te worden vastgesteld dat de verordening volgens deze bepaling van toepassing is op voedings- en gezondheidsclaims wanneer ten eerste deze claims worden gedaan in commerciële mededelingen, hetzij in de etikettering of presentatie van de levensmiddelen, hetzij in de daarvoor gemaakte reclame, en ten tweede de betrokken levensmiddelen bestemd zijn om als zodanig aan de eindverbruiker te worden geleverd.

25      Deze verordening bevat geen definitie van het begrip „commerciële mededeling”. Dit begrip wordt evenwel op andere gebieden van het Unierecht gedefinieerd door bepalingen van afgeleid recht die in casu als leidraad moeten worden beschouwd om de coherentie van het Unierecht te garanderen.

26      Volgens artikel 2, onder f), van richtlijn 2000/31 moet aldus onder „commerciële communicatie” worden verstaan elke vorm van communicatie bestemd voor het direct of indirect promoten van de goederen, diensten of het imago van een onderneming, organisatie of persoon, die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een gereglementeerd beroep uitoefent.

27      Artikel 4, punt 12, van richtlijn 2006/123 bevat een gelijksoortige definitie van het begrip „commerciële communicatie”. Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat in de zin van deze bepaling een commerciële communicatie dus niet alleen klassieke reclame omvat, maar ook andere vormen van bekendmaking en informatieverstrekking, bedoeld om nieuwe cliënten te werven (zie arrest van 5 april 2011, Société fiduciaire nationale d’expertise comptable, C‑119/09, EU:C:2011:208, punt 33).

28      Uit overweging 4 van verordening nr. 1924/2006 blijkt bovendien dat het begrip „commerciële mededeling” eveneens betrekking heeft op een mededeling die gericht is op het voeren van „reclame”.

29      Bijgevolg moet het begrip „commerciële mededeling” in de zin van artikel 1, lid 2, van die verordening aldus worden begrepen dat het met name ziet op een mededeling in de vorm van reclame voor levensmiddelen met de bedoeling deze rechtstreeks of indirect te promoten.

30      Een dergelijke mededeling kan tevens worden gedaan in de vorm van een reclamebrief met voedings- of gezondheidsclaims in de zin van deze verordening, die exploitanten van levensmiddelenbedrijven richten aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg opdat deze beroepsbeoefenaars hun patiënten eventueel aanraden het betrokken levensmiddel te kopen en/of te gebruiken.

31      Daarnaast moet worden opgemerkt dat artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2004 geen precisering bevat betreffende de geadresseerde van de commerciële mededeling en geen onderscheid maakt naargelang het een eindverbruiker betreft of een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Zoals de advocaat-generaal in punt 39 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt hieruit dat het product zelf voor eindverbruikers dient bestemd te zijn, en niet de mededeling over dat product.

32      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat uit de bewoordingen van deze bepaling, gelezen tegen de achtergrond van artikel 2, onder f), van richtlijn 2000/31 en van artikel 4, punt 12, van richtlijn 2006/123, volgt dat verordening nr. 1924/2006 van toepassing is op voedings- of gezondheidsclaims in commerciële mededelingen die uitsluitend aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg zijn gericht.

33      In de tweede plaats moet worden benadrukt dat aan deze uitlegging niet wordt afgedaan door de analyse van de context waarvan artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 deel uitmaakt.

34      Zoals Innova Vital aanvoert, is het weliswaar zo dat bepaalde overwegingen en bepalingen van verordening nr. 1924/2006, namelijk de overwegingen 1, 9, 16, 29 en 36 alsook artikel 5, lid 2, van deze verordening, uitdrukkelijk verwijzen naar de „consumenten”, zonder de „beroepsbeoefenaars” te vermelden.

35      Dat in deze overwegingen en bepalingen de „beroepsbeoefenaars” niet worden vermeld, kan echter niet betekenen dat deze verordening niet van toepassing is in de situatie waarin een commerciële mededeling uitsluitend is gericht aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. In een dergelijke situatie is deze mededeling tussen de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg immers vooral gericht tot de eindverbruiker, opdat de eindverbruiker als reactie op de door deze beroepsbeoefenaars gegeven aanbevelingen het in deze mededeling aanbevolen levensmiddel koopt.

36      Daaraan dient te worden toegevoegd dat uit geen enkele bepaling van verordening nr. 1924/2006 blijkt dat deze niet van toepassing is op commerciële communicaties die aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg zijn gericht.

37      Wat in de laatste plaats de door deze verordening beoogde doestellingen betreft, dient te worden opgemerkt dat deze doelstellingen steun bieden voor de uitlegging volgens welke deze verordening van toepassing is op commerciële communicaties die uitsluitend zijn gericht aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg.

38      Overeenkomstig artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1924/2006 beoogt die verordening immers de goede werking van de interne markt te waarborgen en tevens een hoog niveau van consumentenbescherming te verwezenlijken.

39      Zoals blijkt uit de overwegingen 1 en 18 van die verordening, is in dit verband de bescherming van de gezondheid één van de hoofddoelstellingen van die verordening (arrest van 6 september 2012, Deutsches Weintor, C‑544/10, EU:C:2012:526, punt 45). Te dien einde moet aan de consument met name de informatie worden verstrekt die hij nodig heeft om geïnformeerde keuzes te maken (arresten van 10 april 2014, Ehrmann, C‑609/12, EU:C:2014:252, punt 40, en 17 december 2015, Neptune Distribution, C‑157/14, EU:C:2015:823, punt 49).

40      In deze zin bepaalt artikel 5, lid 1, onder a), van verordening nr. 1924/2006 dat voedings- en gezondheidsclaims alleen mogen worden gebruikt als de aanwezigheid, de afwezigheid of de verlaagde hoeveelheid in een levensmiddel of levensmiddelencategorie van een nutriënt of andere stof waarvoor de claim wordt gedaan, een bewezen heilzaam nutritioneel of fysiologisch effect heeft, dat is vastgesteld aan de hand van algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs. Overweging 14 van deze verordening bevat eveneens een verklaring in die zin.

41      Zoals overweging 17 van deze verordening verduidelijkt, dient wetenschappelijke onderbouwing bij het gebruik van voedings- en gezondheidsclaims op de eerste plaats te komen. Bovendien staat in overweging 23 van dezelfde verordening dat in de Unie het gebruik van gezondheidsclaims pas na een wetenschappelijke beoordeling volgens de strengste normen mag worden toegestaan, en dat, met het oog op een geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van die claims, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid daarmee dient te worden belast.

42      Verordening nr. 1924/2006 voorziet dus in een procedure die het mogelijk maakt na te gaan of een claim, in de zin van de verordening, wetenschappelijk onderbouwd is.

43      Van beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg kan weliswaar worden verondersteld dat zij in hogere mate wetenschappelijk onderlegd zijn dan de eindgebruiker, die wordt geacht de gemiddelde, redelijk goed geïnformeerde en redelijk oplettende en voorzichtige consument te zijn, zoals vermeld in overweging 16 van deze verordening. Deze beroepsbeoefenaars kunnen echter niet worden geacht voortdurend te kunnen beschikken over alle specifieke en geactualiseerde wetenschappelijke kennis die nodig is voor de beoordeling van elk van de voedingsmiddelen en van de voedings- of gezondheidsclaims die worden gebruikt bij de etikettering, de presentatie van deze levensmiddelen, of de reclame ervoor.

44      Zoals de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan niet worden uitgesloten dat de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg zelf op een dwaalspoor worden gebracht door onjuiste, misleidende of leugenachtige voedings- of gezondheidsclaims.

45      Deze beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg lopen dus het risico te goeder trouw onjuiste informatie over de in de commerciële communicatie aangeprezen voedingsmiddelen te verstrekken aan de eindverbruikers met wie zij beroepshalve in contact komen. Dit risico is des te groter daar die beroepsbeoefenaars, vanwege de vertrouwensrelatie die in de regel tussen hen en hun patiënten bestaat, op hun patiënten een aanzienlijke invloed kunnen uitoefenen.

46      Wanneer tot de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg gerichte voedings- of gezondheidsclaims niet binnen het toepassingsgebied van verordening nr. 1924/2006 zouden vallen, waardoor dergelijke claims zouden kunnen worden gebruikt zonder noodzakelijkerwijze wetenschappelijk te zijn onderbouwd, zou bovendien het risico bestaan dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de door deze verordening vastgestelde verplichtingen omzeilen door zich tot de eindverbruiker te richten via de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, opdat zij hun levensmiddelen aanbevelen bij de consument.

47      Toepassing van deze verordening op voedings- of gezondheidsclaims die worden gedaan in een aan beroepsbeoefenaars gerichte commerciële mededeling, draagt dus bij tot een hoog niveau van consumentenbescherming in het kader van de interne markt waarvan verordening nr. 1924/2006 de goede werking beoogt te waarborgen.

48      De door Innova Vital aangevoerde argumenten doen niet af aan de uitlegging volgens welke deze verordening van toepassing is op voedings- of gezondheidsclaims in een commerciële mededeling, ook wanneer deze mededeling uitsluitend is gericht aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg.

49      Uit artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 volgt weliswaar dat voedings- en gezondheidsclaims alleen mogen worden gebruikt wanneer de gemiddelde consument de in de claim beschreven heilzame effecten kan begrijpen.

50      Hieruit kan evenwel niet worden afgeleid dat elke verstrekking van objectieve informatie, door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven aan de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een technische en wetenschappelijke terminologie, zoals in casu het gebruik van de term „atopische dermatitis”, verboden is.

51      Artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 moet immers aldus worden begrepen dat deze bepaling van toepassing is wanneer de voedings- en gezondheidsclaims rechtstreeks zijn medegedeeld aan de eindgebruiker om hem de mogelijkheid te geven met kennis van zaken keuzes te maken. Zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt in een zaak als de onderhavige, de brief met deze claims echter niet als zodanig aan de consument voorgelegd, maar is hij gericht aan de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg van wie impliciet wordt gevraagd dat zij de voedingsmiddelen waarop de claims betrekking hebben, aanbevelen aan de eindgebruiker.

52      Bovendien bepaalt overweging 4 van verordening nr. 1924/2006 dat de verordening niet van toepassing is op claims die in niet-commerciële mededelingen worden gedaan, zoals dieetvoorschriften of adviezen van volksgezondheidsinstanties of -organisaties, noch op niet-commerciële mededelingen en informatie in de pers en in wetenschappelijke publicaties.

53      Die verordening verzet zich bijgevolg niet ertegen dat aan de beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg objectieve informatie over nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen wordt verstrekt, waarbij van een technische en wetenschappelijke terminologie gebruik wordt gemaakt, wanneer de mededeling niet-commercieel is.

54      Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, van verordening nr. 1924/2006 aldus moet worden uitgelegd dat de voedings- of gezondheidsclaims die worden gedaan in een commerciële mededeling betreffende een levensmiddel dat bestemd is om als zodanig aan de eindgebruiker te worden geleverd, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen wanneer deze mededeling niet aan de eindgebruiker maar uitsluitend aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg is gericht.

 Kosten

55      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1047/2012 van de Commissie van 8 november 2012, moet aldus worden uitgelegd dat de voedings- of gezondheidsclaims die worden gedaan in een commerciële mededeling betreffende een levensmiddel dat bestemd is om als zodanig aan de eindgebruiker te worden geleverd, binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen wanneer deze mededeling niet aan de eindgebruiker maar uitsluitend aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg is gericht.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.